Western woordenlijst

Western vindt zijn oorsprong in de Verenigde Staten. Veel westerntermen zijn in Nederland dusdanig ingeburgerd dat ze hun Amerikaanse benaming houden.

Tack - Tuig

• Bridle - Hoofdstel.
• Snaffle - Trensbit.
• Shanks - Scharenbit.
• Shank-snaffle - Scharenbit met gebroken mondstuk.
• Reins - Teugels.
• Browband - Frontriem.
• Curb strap - Kinriem.
• Curb chain - Kinriem met ketting.
• Stirrup - Stijgbeugel.
• Horn - De knop voorop het zadel.
• Cinch - Singel.
• Back cinch - Achtersingel.
• Tie Strap - Singelstoot.
• Cantle - de lepel van het westernzadel.
• Fenders - de "beugelriemen/zweetbladen", waar uiteindelijk de stirrup aan vast zit.

Rijden

• Walk - Stap.
• Jog - Langzame, verzamelde draf.
• Trot - Arbeidsdraf.
• Lope - Galop.
• Circle - Volte.
• Back up - Achterwaarts.
• Line up - Naast elkaar opstellen tijdens een wedstrijd.
• Run down - Versnelling.
• Spin - Snelle rondjes draaien om het binnenachterbeen, waarbij deze zo veel mogelijk op de plaats dient te blijven staan.
• Sliding Stop - “Actieve stop”, waarbij het paard zijn achterhand duidelijk onder het lichaam plaatst en doorglijdt.
• Rollback - Draai van 180 graden om de achterhand.
• Fencing - Het in een steeds snellere galop op de bakrand af rennen, om tegen de muur te stoppen.
• Reverse - Links- of rechtsomkeert, gangbare manier om van hand te veranderen in western riding.
• Pattern - de te verrijden proef

Dit artikel is een beginnetje. We zijn specifiek op zoek naar: algemene informatie Als je dit artikel aan wilt vullen kun je op bewerk klikken om je kennis aan dit artikel toe te voegen.