Ben er weer even kort.....
Zag de vraag voorbij komen "waarom moet volgens de regels dat neusje eruit?". Dat is inderdaad geen verzinsel.
De regel was eerder gekwoot:
Artikel 101 Doel en algemene principes.
6. Bij al het werk, met inbegrip van het halthouden, moet het paard in de hand gesteld zijn. Een paard is in de hand gesteld wanneer de hals, afhankelijk van de graad van africhting en de mate van verzameling in de gang, meer of minder opgericht en gewelfd is. Het paard toont daarbij gehoorzaamheid met een licht en soepel contact van de teugel en algehele ontspannenheid. Het draagt het hoofd daarbij recht met de neus, in het algemeen, iets voor de loodlijn. Het nekgewricht blijft daarbij soepel en de nek het hoogste punt van de hals. Het paard toont geen enkele weerstand ten opzichte van zijn ruiter.
De punten in italics vind ik hierbij erg belangrijk. Achter de loodlijn KAN het nekgewricht niet soepel zijn omdat er spieren nodig zijn om het hoofd achter de loodlijn te houden.
Een tijd terug heb ik mijn gedachtengang hierover als volgt proberen uit te leggen:
Ikzelf schreef:Nou, dit wordt een wat lang stukje, dus ik hoop dat jullie de moeite
willen nemen om het helemaal te volgen (bedenk: jij leest het veel
sneller dan dat ik het schreef!)
Ik wil hier iets verduidelijken met wat ik bedoel met het los hangende
hoofd en wat daar het grote voordeel van is met het rijden en waarom je
alleen zo een echte lichte aanleuning (voor ruiter EN paard) kan
verwachten.Ik concentreer hier voornamelijk op de voorkant, omdat we allemaal
wel weten dat het paard van achteren actief moet zijn.
De klassieke rijkunst en FEI hebben niet zomaar de "neus voor de
loodlijn" regel verzonnen omdat men het wel mooi vond staan. Er is een
functionele rede. Zoals ik al eerder zei, zal een los hangend paardenhoofd
(bijv bij een in de zon dommelend paard, standje centebak) altijd de
neus iets voor de loodlijn hebben. Waarom? Omdat het in die houding in
evenwicht hangt op het draaipunt, welke de verbinding naar de halswervels
maakt. Een mens op handen en voeten die z'n hoofd laat hangen, hangt
met de kin op de borst, door de andere aanhechting en volledig andere
gewichtsverdeling van het hoofd.
Voor een meer passende vergelijking: Steek je arm opzij, en laat
vervolgens je onderarm vanuit je elleboog losjes naar beneden bungelen.Je
onderarm zal even wat pendelen en dan in z'n evenwichts positie eindigen:
Loodrecht naar beneden. De onderarm speelt even voor paardehoofd (met
dit verschil dat het paardehoofd in z'n evenwichts positie met de neus
iets voor de loodlijn zit). De onderarm is met weinig moeite weg te
duwen en bij loslaten pendelt ie weer naar z'n evenwichts positie: Dit kost
geen kracht.Opmerkelijk is het, dat als er spieren aan de hand-kant van
het elleboogscharnier worden aangespannen (druk je middelvinger en duim
tegen elkaar) de onderarm niet meer zo los hangt: Hetzelfde is het
geval als het paard z'n tanden op elkaar zet (vasthoud in de mond). Dit
verteld je dus dat je niet aan de hoofdhouding alleen kunt afleiden of het
hoofd ontspannen afhangt. Spieren die zich aanspannen aan de andere
kant van de elleboog, hebben veel minder, tot geen effect op het pendelen
en dus de losheid van de verbinding.Als je gaat rennen met je arm zo,
dan bungelt ie losjes en makkelijk mee met de bewegingen, zonder dat dit
enige extra energie kost. Alle energie kan voor de voortbeweging benut
worden (het omhoog houden van de bovenarm merk je wel op den duur).
Breng je nu je onderarm wat meer naar je lichaam toe en hou je hem in
die hoek, dan pendelt de onderarm niet meer en is de verbinding dus
niet meer los. Je kan de onderarm daar "uit zichzelf" laten zitten, of met
je andere hand daar houden. Om daar "uit zichzelf" te blijven, moet de
arm spieren inzetten, die ie daarvoor niet nodig had. Er wordt dus
energie ingezet, puur om de houding te handhaven. Zelfde effect als je de
onderarm van je lichaam af in positie houdt.
Nu gaan we verbinding nemen met de hand, bijv via een touwtje. Hangt
de arm los af, dan kunnen wij een heel licht contact met het touwtje
aannemen. Met een minieme hulp (knijpje) voel je niet alleen het touwtje
in je hand, maar je ziet de onderarm ook al bewegen (de hulp komt ook
mechanisch door). In zo'n geval kan het gewicht van de teugel genoeg zijn
om aanleuning te geven: dit gewicht houd de onderarm dan IETS achter
z'n evenwichtspunt (arm dus IETS achter de loodlijn; paardehoofd zal de
loodlijn IETS dichter naderen), waardoor subtiele teugelhulpen in beide
richtingen een effect geven. In dit geval hebben zowel ruiter als paard
een plezierige lichte aanleuning: als de ruiter iets geeft, volgt de
mond automatisch naar voren, vraagt de hand iets, volgt ie even makkelijk
weer terug. Dit omschrijft naar mijn mening, de losheid in de
aanleuning die van Loon in dat artikel van SP bedoelt.
Breng je onderarm weer in een hoek, laat 'm zichzelf weer dragen. Je
kan nu een even zo licht contact creeren en ook nu voel je een kneepje
in je hand doorkomen. Echter, het resulteerd niet automatisch in een
beweging, omdat diezelfde losheid er niet is. Dit komt overeen met het
achter de loodlijn gevraagde paardehoofd, dat het paard vervolgens zelf
daar houdt. De ruiter krijgt geen gewicht in de hand en kan daarmee een
lichte aanleuning krijgen. Het PAARD echter moet moeite doen om het
hoofd in die positie te houden en nog meer moeite om de hand soepel te
kunnen blijven volgen, want door het gemis aan losheid gaat dit niet meer
automatisch, maar moet ie de bewegingen coordineren met z'n spieren.
Met de lichte aanleuning voor ruiter EN paard, stelt het paard zich
wat kwetsbaar op: Mocht de ruiter een fikse ruk in de mond geven, dan
komt dat zwaar aan! De ruiter heeft dus een goede handvoering nodig om het
paard het vertrouwen te geven dat ie nodig heeft om zich zo kwetsbaar
op te stellen. Een goede handvoering is er dus een die stil staat ten
opzichte van de mond. Een vastgezette hand laat het 'losse' hoofd met
elke stap tegen het bit aan botsen en een onrustige hand beweegt het hoofd
alle kanten uit. Als reactie hierop zal het paard z'n spieren inzetten
om de klappen te dempen: weg is de lichte aanleuning.
Met het achter de loodlijn geplaatste hoofd gebruikt het paard de
spieren al en dempt zo de (evt) klappen van een mindere handvoering. Het
hoofd hangt echter niet ontspannen af en er wordt onnodig energie
verspilt met het op een plaats houden van het hoofd. Het evenwicht is echter
wat minder fragiel en zal dus minder snel verstoord worden.
Bovenstaande zal duidelijk moeten maken waarom de FEI de neus graag
voor de loodlijn ziet: Omdat men een losse aanleuning van ruiter EN paard
wilt zien, omdat het wederzijdse vertrouwen en de kunde van de ruiter
getoont dienen te worden. Zoals van Loon al zegt, is zelfs neus op de
loodlijn (toegestaan na aanpassing FEI regels) al teveel.
Ook kan je eruit afleiden waarom veel mensen hun heil achter de
loodlijn zoeken: Het is voor de ruiter eenvoudiger om daar een constant licht
contact te behouden.
Het kan natuurlijk nuttig zijn om tijdelijk, kort achter de loodlijn
te werken (bijv. bij enorm concentratie gebrek van het paard), maar het
streven moet altijd weer naar die wederzijdse lichtheid gaan.
Ook verklaard het misschien wat van het grote succes van de "achter de
loodlijn rijders": zij tonen hiermee een stabielere aanleuning in de
ring. Dat oogt dan gecontroleerd, en wint het van de fragielere balans
van de "voor de loodlijn rijders", maar getuigd van een minder
harmonische samenwerking.
Dit is dus mijn beredeneerde 'view' op dit geheel. Ik ben benieuwd wat
jullie van deze redenatie vinden!