
Omdat er vaak topics gestart worden met vragen over "aan de teugel rijden" is hier een centraal topic waar je je vragen kwijt kunt.
De bedoeling van dit topic is het helpen van mensen die vragen hierover hebben. Als je wilt discusieren kun je hier terecht: [RT-D] Discussies
Natuurlijk is les van een goede instructeur heel belangrijk, maar voor extra hulp, vragen en uitleg kun je hier terecht.
Om spraakverwarring te voorkomen hierbij vast een paar termen die hiermee te maken hebben. Deze komen uit het theorieboek van de instructeursopleiding.
Wat is aan de teugel rijden?
Een paard dat aan de teugel is beweegt zich op de rechte lijnen recht, in de wending licht gebogen volgens het beloop van de wending, kalm, gehoorzaam, harmonisch, ongedwongen en met een beheerste drang naar voren onder de ruiter. Verband houdende met de graad van africhting en met de aard en snelheid van de gang:
- - is de achterhand meer of minder ondergebracht
- is de hals vanuit de schoft meer of minder opwaarts gebogen
- is de nek, welke onder alle omstandigheden het hoogste punt van samenspel "hoofd en hals" blijft. Beide oren zijn even hoog. De nek is meer of minder gebogen, waardoor de neus meer of minder vóór de loodlijn komt maar nooit erachter
- zijn de teugels in mindere of meerdere graad gelijkmatig gespannen, waarbij het paard het bit recht aanneemt , aan beide kanten gelijk, zonder daarbij geluid te maken (bijv. knarsen) en zonder de mond overmatig te openen
- geeft het paard meer of minder volledig gevolg aan de druk van de kuit en/of een aanwijzing van de teugel
- zijn de bewegingen meer of minder "licht verheven"
Contact: de verbinding die de ruiter tot stand brengt met de hand via de teugel met de mond van het paard, waarbij de druk op de teugel gelijk blijft. Wanneer deze contactteugel, de druk van het bit op de lagen in de mond van het paard, wordt omgezet in de druk die het paard neemt op het bit, dit onder invloed van de inwerking van de ruiter met zit en kuit, dan wordt er gesproken van aanleuning.
Aanleuning: de licht verende druk op de teugel die het paard aanbiedt, als gevolg van de voorwaartse inwerking van de ruiter nadat deze contact heeft genomen.
Nageeflijkheid is losgelatenheid in nek en kaakgewricht ontstaan vanuit een vermeerderd ondertreden van de achterhand. Het paard ontspant zich in het nek- en kaakgewricht en laat zo de hulp doorkomen.
De ruiter kan via de teugels:
- geven, toestaan en vragen
- contact nemen en aanleuning krijgen
- weerstand bieden
- begrenzen
- sturen
Geven: het paard wordt zoveel halsvrijheid gegeven dat het contact met de mond nog juist onderhouden wordt, waarbij de druk op de teugel minder wordt. De ruiter moet dus alleen lichter in de hand worden en mag de elastische verbinding tussen ruiterhand en paardenmond niet verbreken.
Toestaan: de soepel meegaande beweging van de ruiterhand met de mond van het paard, met behoud van contact en aanleuning. Het voorwaarts gaan vanuit het halthouden kan niet zonder toestaan. Bij toestaan blijft de druk op de teugel gelijk.
Vragende teugelhulp: wordt gegeven door steeds met de nodige intensiteit de hand kort te sluiten of, bij een iets sterkere hulp, de pols iets naar binnen te draaien. Het is heel belangrijk dat de ruiter nooit in het vragen blijft steken. Na iedere vragende teugelhulp moet een toestaande teugelhulp volgen. Als het paard niet meteen reageert, mag de ruiter niet "aan de teugel gaan trekken" maar moet hij afwisselend vragen en toestaan.
Weerstand bieden: het sluiten van de op de plaats blijvende hand van de ruiter om de vermeerderde druk van het paard op het bit te weerstaan, tot het moment dat het paard zich ontspant in de nek en kaak, en nageeft, als gevolg van de inwerkende zit- en kuithulp van de ruiter. Deze teugelhulp mag echter niet terugwerken of te lang wordtn aangehouden. Belangrijk is dat op het moment dat het paard het bit loslaat en de nek en het kaakgewricht ontspant, de ruiter de hand ontspant. Dat geldt op voltes en in wendingen vooral voor de binnenhand.
Begrenzende teugelhulp: vult bij iedere stelling of buiging van het paard de (stelling) vragende binnenteugel aan. Er is sprake van een begrenzende teugel als de ruitere met de buitenhand goed gedoseerd evenveel toestaat als hij de binnenteugel heeft aangenomen en het paard zich in de nek kan stellen of in de hals kan buigen. Hij moet er echter ook voor zorgen dat de hals niet wordt verbogen en dat het paard niet "over de schouder wegloopt".
Sturende teugelhulp: geeft het paard bij wendingen de richting aan. Vooral bij jonge paarden en bij het aanleren van de zijgangen is deze hulp bruikbaar. Deze gaat meestal gepaard met de licht vragende teugelhulp, die het paard stelt of voor de wending buigt. Daarom wordt deze met de binnenhand gegeven. De ruiter neemt de hand die hij voor het stelling of buigen iets vanuit de pols naar binnen heeft gebogen, een paar centimeter van de hals, alsof hij de neus van het paard in de betreffende richting wil sturen.
Veel (leer)plezier in het nieuwe topic!
