De tuktuk baant zich een weg door het verkeer van koeien, geiten, kamelen, auto’s, bussen, fietsriksja’s, fietsers en andere tuktuks. Hij heeft er flink de vaart in en het scheelt steeds maar een paar millimeter, maar we raken niemand. Van alle kanten komt het op ons af. Verkeersregels bestaan hier niet. Ik moet me vasthouden en trek maar één conclusie: “Ik wil nog niet dood”.
Als ik weer heelhuids voet op Nederlandse bodem zet, besef ik dat ik India heb overleefd.
Tijdens mijn aanwezigheid zijn er meerdere bomaanslagen, waarvan 1 om de hoek van het hotel waar ik verblijf, en zijn er 150 mensen overleden nadat ze in een tempel onder de voet zijn gelopen. Los daarvan moet je India sowieso zien te overleven.
Door de aanslagen wordt er geadviseerd om drukke plaatsen te mijden. Maar mensenmenigten zijn er overal. In India ben je nooit alleen.
India, hoe mooi en hoe lelijk je bent.
Heeft iemand zich ooit goed kunnen voorbereiden op wat zijn ogen zouden zien en zijn oren zouden horen?
Heilige koeien, kamelen, geuren, kleuren, vuilnisbelt, open riolen, vieze straten, mijn zwarte geslipperde voeten, oplichters.
De armoede is schrijnend. Van afvalplastic bouwt men tenten en verder is er helemaal niets. Bedelende kinderen vragen om een stuiver zodat hun babyzusje te eten heeft. Sommige mensen zijn als kind moedwillig verminkt zodat ze konden bedelen. Kruipend achtervolgen ze je, als bizarre spinachtige gedrochten.Talloze mensen slapen elke nacht in het stof op vluchtheuvels terwijl het verkeer langs raast.
Maar hoe mooi zijn de kleuren van de talloze sari’s waarin de vrouwen zich hullen, de gedetailleerde schilderingen van paleizen en haveli's. Hoe indrukwekkend zijn de vele forten. Hoe rijk is de geschiedenis. Groente- en kruidenmarkten prikkelen ogen en neus. De kleurige bazaars in de smalle straatjes lonken naar je beurs. Hoe mooi is de stralende lach van kinderen die langs de weg naar je zwaaien. En hoe mooi is de ceremonie die volgt na de dood. Waar je liefdevol door familie wordt gewassen en in doeken gewikkeld en via de heilige rivier Ganges in het hiernamaals belandt.
Ik zie de doden op de brandstapels en het is onwerkelijk. Ze gaan in rook op terwijl ongetrouwde doden worden meegevoerd op de stroming van de rivier. Bijna niets houdt stand in de rivier maar de mensen er omheen leven ervan. Wassen, drinken en het reinigen van overledenen. Het geloof in de kracht van deze heilige rivier zit heel diep.
De mannen van de fietsriksja’s trappen dapper door de menigte. Het voelt decadent, achterhaalt, als een blanke met zijn Indische slaaf. Maar het is hun brood en godzijdank maken ook lokalen gebruik van hun trapkracht.
India zet je weer met beide benen op de grond. Besef hoe rijk en hoe gezond je bent. Maar besef ook hoe ver wij zijn verwijderd van ook maar een schrijntje spiritualiteit. Hoe tradities zijn vervlogen. Ik stap op het vliegtuig en keer terug naar mijn veilige haven. Ik keer terug naar het dak boven mijn hoofd en de warmte van mijn huis. Net als in Afrika en Indonesie had ik alle kinderen uit India mee willen nemen en een beter thuis en een toekomst willen geven.
India dendert na in mijn hoofd en in mijn hart. India laat me nooit meer los.










