[Verhaal] When life goes on...

Moderators: Essie73, NadjaNadja, Muiz, Telpeva, ynskek, Ladybird, Polly

Toevoegen aan eigen berichten
 
 
Kimmm

Berichten: 1739
Geregistreerd: 19-04-05
Woonplaats: Tiel

[Verhaal] When life goes on...

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 07-04-06 11:23

zoals veel mensen wel zullen weten ben ik een tijdje geleden al begonnen met het schrijven van dit verhaal, omdat ik met sommige stukken toch niet helemaal tevreden was heb ik het opnieuw gelezen en stukjes eruit gehaalt, verbeterd en nieuwe stukjes toegevoegt. geen echt grote veranderingen, maar toch een verandering (maar alleen bij het begin, de rest ga ik vanmiddag doen het is trouwens waarschijnlijk ook te groot om in 1x te plaatsen ) uiteindelijk ben ik er toch wel heel erg trots op aan het worden hoe het eruit is komen te zien het verhaal is nog niet af, dus er zullen nieuwe stukken nog bijgevoegt worden

ik hoop commentaar en tips te krijgen om het verhaal misschien nog meer te verbeteren. het zal me erg kunnen helpen en ik kan er alleen maar beter van worden


In de dichte mist komt het grote, zwarte hoofd plotseling omhoog. Fluwelen oren gaan heen en weer. Een neus wordt in de lucht gestoken. Elk geluidje, elk luchtje, elke stap wordt gehoord. Er klinkt een schril gehinnik, flanken trillen door het geluid. Een vogel uit een nabij gelegen bosje schrikt op en vliegt luid kwetterend weg. Het komt in beweging; grote, zware stappen door het stille, lege graslandschap. Het hoofd fier opgeheven. De damp van de mist wijkt ervoor opzij, alsof het bang is om het edele dier aan te raken. Opnieuw klinkt er gehinnik, ergens ver weg door de ondoordringbare mist, klinkt zachtjes een antwoord.
Piepend gaat een hek open. Een meisjesstem roept nog maal een naam naar de mist, maar er komt alleen stilte terug. Het is koud, het gras knispert onder haar voeten als ze in beweging komt. Nog een keer roept de stem een naam. Opeens wordt de stilte onderbroken door geluid. Een vertrouwd geluid, zware stappen en een warme ademhaling.

Stephanie Morree stapt bijna energiek uit haar bed en zwaait haar lange blonde haren uit haar gezicht. Nog maar 18 lentes jong en toch al een hoop meegemaakt in haar leven, iets wat de meeste volwassenen haar niet nadoen. Inderdaad, een meisje met een verleden, maar wat haar juist zo bijzonder maakt. Een verleden wat je nooit meer kwijtraakt.

Stephanie was 16 jaar toen haar moeder overleed. Ze heeft maanden lang gevochten tegen kanker. Het was een vechter, haar moeder, net zoals haar dochter, maar het was niet genoeg. Ze leken op elkaar, net 2 zusjes, en altijd samen. Paarden waren hun leven, die hoorden er gewoon bij, totdat de kanker toesloeg. De paarden moesten verkocht worden om de ziekenhuiskosten en de medicijnen te betalen. Ze bleken daar achteraf niet genoeg voor verzekerd te zijn. De kosten bleven maar oplopen en met haar moeder ging het steeds slechter. Alle paarden waren weg, ze hadden amper geld om mee rond te komen, om zelfs alleen maar boodschappen te doen. Tot uiteindelijk haar moeder overlijd. Opa’s en oma’s had ze niet meer, ze waren overleden toen ze nog maar een kleuter was en het eigenlijk veel erger vond dat ze daardoor geen snoepjes meer kreeg als ze langsgingen. Allebei haar ouders hadden geen andere broers of zussen, verdere familie had ze niet. Samen met haar vader en kleine broertje blijft ze alleen achter op de wereld.

‘Waarom is de wereld zo moeilijk? Waarom liet ze me alleen achter? Waar zullen de paarden zijn? Tornado? Gipsy? Paint?’ Stephanie sloeg haar handen voor haar ogen om de tranen tegen te houden. Zilveren tranen. Tranen die zich niet tegen lieten houden door haar handen, tranen die nooit stopten. De eerste vragen zullen nooit voor haar beantwoord worden. Zelfs voor de laatste vraag zal het onwaarschijnlijk zijn. Nooit heeft ze iets gevraagd over de verkoop van de paarden aan haar vader. Nooit. Misschien angst? Haar vader heeft de paarden eigenlijk nooit zo gemogen. Maar toch waren ze niet uit haar gedachten te krijgen. De deur begint te kraken, het dak, buiten begint het te waaien en het zal snel donker worden. Met behulp van haar mouw veegt ze zo goed en zo kwaad als het gaat haar tranen weg. Staat op, schud haar lange haren uit haar gezicht, trekt haar trui recht en kijkt op. De grote spiegel tegenover haar is vuil en is bedolven onder een dikke laag stof. Haar ogen zien haar spiegelbeeld terugkijken, moeizaam slikt ze. Ze lijkt inderdaad sprekend op haar moeder. Lang, slank, blauwe ogen, lang, dik en blond haar dat golvend langs haar schouders en rug valt. Zoveel mogelijk proberend er niet naar te kijken doet ze snel de halve deur met de dubbele sloten achter zich dicht en loopt door de schuurdeur richting het woonhuis, de boerderij. De lege stallen en de naambordjes negerend.

Tijdens het avondeten is het donker en stil, het geluid van de tv niet meegerekend. Elke avond simpel warm eten op de bank voor de tv. Haar vader en Luuk zijn er bijna niet meer vandaan te slaan. Stephanie is er ondertussen goed in geworden om zichzelf ervan af te sluiten. Haar moeder heeft dit nooit goedgekeurd toen ze nog leefde, voor de ziekte, de kanker. Elke avond verse groenten met gekookte aardappelen en een stukje vlees. Elke avond met z’n allen aan de grote houten eettafel in de keuken, elke avond, door de week, in het weekend. Elkaar vertellen wat er die dag allemaal gebeurt is op school en werk. Elke avond, elke dag. Sindsdien is er een hoop verandert. Haar vader, Josh, zit onderuit gezakt met zijn bord eten op zijn bolle buik. Na de dood van Stephanie’s moeder is zijn haar grijs geworden, ook al is hij pas 45 jaar oud. Luuk hangt op de bank, net als altijd. Hij komt er bijna alleen nog van af om te gaan slapen in z’n eigen bed of om naar school te gaan. Het was de lievelingsbank van haar moeder. Stephanie weet nog precies wanneer ze het met z’n tweeën gingen uitzoeken. Het was een warme dag rond haar verjaardag in juni en haar moeder stond erop om een nieuwe bank te kopen. Degene die ze hadden leek ze bijna wel een hekel aan te hebben. Het werd uiteindelijk een lichtblauwe driezitsbank met kleine, witte sterretjes. Zo’n lekkere bank waar je op gaat zitten en helemaal in weg zakt, waardoor je er voor altijd in zou willen blijven zitten. Een bank waar ze met z’n allen lekker tegen elkaar aan kunnen kruipen, bij elkaar kunnen zijn. Tegenwoordig moet je erg goed kijken welke kleur het is geweest, de sterretjes zijn niet meer terug te vinden. Maar de bank is gebleven, op de plaats waar de oude bank stond. Net zoals de kleurige gordijnen die nu bijna geen kleur meer hebben en alle beeldjes van de paarden in de vitrinekast. Miniatuurpaarden van steen met een eigen naam, maar tegenwoordig onder het stof verdwenen. Stephanie bekijkt de rest van de woonkamer, het was niet zo heel erg vies, er moet gewoon nodig een keer schoon gemaakt worden. De rest van het meubilair staat er inmiddels al jaren en is niet meer van deze tijd, maar dat maakt het juist zo ontzettend gezellig. Ze hebben nooit een schoonmaker gehad, haar moeder was veel te trots op haar bezittingen om iemand anders te laten komen. Dus één keer in de zoveel tijd plande ze een dag en ging ze alles schoonmaken. Nu kwam er niets meer van. Haar vader werkte fulltime om hen te onderhouden en zij en Luuk zaten allebei nog op de middelbare school. Ze hebben geen geld over om iemand te laten schoonmaken en niemand heeft er tijd voor.
Josh staat op om de borden af te wassen samen met de pannen die gebruikt zijn om het weinige eten in voor te bereiden. ‘Luuk, het is jouw beurt om vanavond te helpen met afwassen. Wil je wassen of afdrogen?’ Luuk stond langzaam op vanuit de bank en trekt een vies gezicht naar Stephanie en fluistert ‘Ben net een vrouw met dat afwassen!’. Als antwoord gooit zijn zus een kussen naar zijn hoofd met ‘Puber!’. Uiteindelijk vertrekt hij toch achter zijn vader aan naar de keuken. Stephanie heeft de tv voor haar alleen en zapt van zender naar zender. Totdat haar adem stokt en ze met opengesperde blauwe ogen naar het scherm staart. ‘Steph? Alles okee? Heb je al een paar keer geroepen, maar je hoorde me niet.’ Voetstappen, een hand op haar schouder, ze knippert met haar ogen, maar het is echt. Het scherm staat op haar netvlies gebrand. De man achter haar houdt zijn adem in als hij naar het scherm kijkt. Verwoest slikkend probeert haar vader zich onder controle te houden. Op het scherm is Suzanne, haar moeder, nu, op dit moment. Een miniatuur Suzanne met onder haar een miniatuurpaard, net zoals een miniatuurpaard in de vitrinekast naast de tv. Een springwedstrijd, een wit paard, haar moeder, de wereldbeker. Het begint door te dringen. Het is een aflevering van de paardenspringsport met alle hoogtepunten van de afgelopen jaren. Het witte paard, een schimmel, was Gipsy, nu een 18 jarige merrie en wie weet waar ze zich op dit moment bevind? Ze hebben toen de wereldbeker gewonnen, de wereldbeker die op een plank staat in de vitrinekast samen met de andere prijzen, onder de plank met de miniatuurpaarden, maar met net zoveel stof. Stof proberend het verleden te bedekken. Vroeger.

Ze staren naar het scherm, beiden aan de grond genageld. Beelden flitsen over het tv-toestel heen en weer. Het lijkt alsof de tijd stilstaat, de tijd die sinds de dood van Suzanne stil is blijven staan, maar de tijd die bij de rest van de mensen over de wereld is doorgegaan. Wat is tijd? Wat betekend tijd? Kan de tijd echt stilstaan? Stephanie knippert met haar ogen en vecht tegen de tranen, deze zijn ook nooit te stoppen geweest, maar nu is het tijd. Ze moeten stoppen, het moet! Boos probeert ze de onverwoestbare tranen te stoppen, een nieuwe tijd was aangebroken. Haar blonde haren bewegen in de lucht als ze haar hoofd schud om de tranen kwijt te raken. Josh kijkt richting zijn dochter en zijn borst zwelt op van trots. Tijd en tranen lijken onverwoestbaar, maar niets is wat het lijkt.
Hij weet dat hij Suzanne nooit meer terug zal krijgen, maar hij kan haar wel herinneren zoals ze is geweest. Vrolijk en vol levenslust. De kinderen zouden haar zo moeten herinneren. Herinneren zoals ze straalde, net zoals op dit moment op de tv, honderden mensen die haar zien. Er moeten dingen verandert worden. Veranderingen die tijd kosten. Veranderingen die moeten. De tijd kan niet terug gedraaid worden, maar we kunnen wel de tijd die we hebben goed gebruiken. Misschien zullen we daardoor de tijd een beetje kunnen inhalen.
‘Dat is mama… Mama en Gipsy…’ klinkt zachtjes. Zachtjes en langzaam loopt Luuk vanuit de keuken naar de woonkamer, bang om het bijna magische moment te verbreken. Een traan rolt geluidloos over zijn wang, een nat spoor achterlatend. Een hand op het scherm van de tv, wat even knettert van de statische elektriciteit. Een vinger wat het figuurtje volgt. Een traan wat in duizend stukjes kapot valt op de grond. Net zoals het hart van de jongen. Het hart wat 2 jaar eerder kapot op de grond viel. Pijn. Angst. Eenzaamheid. Allemaal begrippen die in dit huis voorkomen en nooit meer weg lijken te gaan. Vroeger. Het verleden. Achtervolgingen.

Ondertussen zijn alweer nieuwe beelden op de tv verschenen. Ogen worden geknipperd, tranen stoppen met stromen, aarzelend wordt er naar elkaar gekeken, nog steeds doodse stilte. De klok is het enige geluid met het tikken van de secondes, minuten en uren. Minuten gaan geruisloos voorbij. Zachtjes kraakt de vloer als ze in beweging komen, elkaar knuffelen en samen zijn. Ogen die elkaar opzoeken, aankijken en allemaal hetzelfde willen zeggen, de wereld draait door. Spullen worden opgeruimd, tv en licht worden uitgezet. Het is tijd om vroeg naar bed te gaan, morgen is er een nieuwe dag. Een nieuwe tijd is aangebroken.

De nieuwe morgenzon schijnt vrolijk haar kamer binnen. De zonnestralen verwarmen haar gezicht terwijl ze in bed ligt. Stephanie knippert met haar blauwe ogen. Na een aantal minuten dringt het tot haar door, de wereld draait door, het is wat pap zei. Denkend aan gisteravond schiet ze een spijkerbroek en een trui aan. Gordijnen worden open getrokken, het raam wordt wagenwijd open gezet. Ze zet beide voeten op de verwarming, gaat op de vensterbank zitten en leunt met haar hoofd tegen het koele hout van het raamkozijn. Vogels vliegen kwetterend heen en weer. Het wordt een mooie dag vandaag. Dauw ligt nog steeds op de graslanden, de druppels glinsteren in de zonnestralen, bloemen draaien hun kopjes naar het zonlicht toe om zich te laten verwarmen. Verderop klinkt het geloei van koeien. Koeien die zich volstoppen met het nieuwe, sappige, groene gras.
‘Steph? Kom je eten?’ Het plotselinge geroep door het rustgevende stilte laat haar opschrikken uit haar mijmeringen. Springt vanaf de vensterbank en rent de trap af richting beneden. Bijna beneden aangekomen blijft ze staan op de laatste tree en ruikt. Een bekende geur bereikt haar neus en lijkt er bezit van te nemen. Het lijkt wel vers brood! Ze neemt een laatste sprint door de woonkamer naar de keuken. Tot haar verbazing staan Luuk en haar vader voor de oven gebogen en maken grapjes. Elkaar ondertussen wegduwend om door de glazen ruit van de oven te kijken. Alsof ze het afgesproken hebben springen ze beiden op. ‘Verassing!’ Samen zijn ze stiekem vroeg opgestaan om brood te bakken, iets wat ze vroeger elke zondag met z’n vieren deden. Vroeger. Lang geleden. Jaren geleden. Toen Suzanne er nog bij was om hen terecht te wijzen als het de verkeerde kant uit ging. Vanmorgen wilden ze Stephanie verassen, verassen zoals ze dat vroeger ook altijd deden. Twee grijnzende gezichten kijken haar aan en wachten op antwoord. Maar er komt geen antwoord, geen antwoord was goed genoeg voor dit moment, een moment van vreugde, een moment van blijdschap. Een moment van leven. Een stralende glimlach breekt door op Stephanie’s gezicht, een glimlach die ruim 2 jaar verborgen wist te blijven. Een glimlach die zo aanstekelijk is dat de grijnzen van haar vader en Luuk bijna nog breder worden, bijna onmogelijk. Het eerste moment van geluk sinds 2 hele jaren. De nog opkomende zon schijnt door het keukenraam naar binnen, door het keukenraam met de bijna geen kleurdragende gordijnen. Ze lijken opeens een stuk meer kleur te hebben dan Stephanie dacht. Een mooi begin van een mooi leven, een nieuw leven om de tijd in te halen. Ze sluit haar vader en broertje in haar armen, geeft ze beiden een dikke knuffel en sluit ondertussen haar ogen voor de felle zonnestralen die in haar gezicht schijnen. Zonnestralen die haar gezicht verwarmen, altijd en overal. De radio wordt aangezet, gordijnen nog verder open gedaan om de zon verder naar binnen te laten komen, het verse, warme brood wordt uit de oven gehaald. Warme damp kringelt naar het plafond en verspreid een heerlijke geur. Pure geluk door zoiets simpels, geluk waardoor de wereld blijft draaien. De keukentafel wordt snel leeggehaald, netjes gedekt en het warme brood wordt in dikke plakken gesneden. Tijdens het eten bestudeert Josh zijn kinderen. Beiden doen ze het goed op school. Luuk in HAVO-3 en Stephanie in HAVO-5. Beiden op dezelfde school. Ze hadden het karakter van hun ouders, eigenwijs, maar eerlijk. Veel vrienden. Soms heeft hij een gevoel dat hij Stephanie niet helemaal begrijpt, ze kan zich goed afsluiten van de buitenwereld. Gedachten spoken door zijn hoofd. Waar denkt ze aan? Hoe ziet haar wereld eruit? Anders? Rijker misschien? De laatste maanden heeft hij veel geld opzij gezet, geld wat bedoelt is voor iets groots. Geld wat bedoelt is om de wereld van zijn kinderen te veranderen. Geld waarvan er niet genoeg was voor Suzanne, geld wat haar niet deed overleven. Vandaag gaat hij het antwoord zoeken, een antwoord op alle vragen van zijn kinderen. Vooral voor de vragen van Stephanie.

Na het eten trekt Stephanie de voordeur open en wil richting de weilanden lopen. Groen gras onder haar voeten. Een heerlijk gevoel. ‘Steph?’ Een stem die haar naroept. ‘Ik ga even weg, ben waarschijnlijk de hele middag weg, ik ben voor het eten wel weer thuis. Je broer zit huiswerk te maken en zo niet, dan geef je hem namens mij maar een schop onder z’n kont. Huiswerk moet gewoon gemaakt worden. Okee?’ ‘Ja pap, zal ik doen, pap.’ Fijn, ook nog op haar broertje passen, alsof hij dat nodig heeft. Haar oren vangen het geluid van een dichtslaande autodeur en een startende autodeur als ze zich omdraait en haar weg vervolgt. Haar weg die ze vroeger wel 5 keer per dag gebruikte, maar nu eens in de paar dagen. Het pad voerde haar over het groene grasland naar haar eindbestemming als ze zich alleen voelde en begrepen wilde worden. Langs de boerderij, de weilanden, de sloot waar ze voor het gemak een aanloop nam en er overheen sprong. Het voerde langs de 2 bijenkasten zonder bijen en loopt naar de deur. De deur van de schuur waar de stallen zich in bevinden, de lege stallen, de zadelkamer zonder zadels, lege haken voor de hoofdstellen, lege poetsbakken. Het enige wat niet leeg is zijn de naambordjes aan de deuren van de lege stallen. De bordjes die eerst trots glommen met een naam, maar nu bijna onleesbaar zijn. De spiegel. Het was vroeger het meest opvallende geweest in de schuur, maar tegenwoordig alleen vlekken liet zien. Stephanie pakt resoluut de deurklink vast met lange, slanke vingers met een roomkleurige huid. Diep ademhalend zet ze kracht. Fluitend laat ze de lucht ontsnappen tussen haar tanden en lippen door. Binnen maakt het licht van de zon plaats voor een schemerdonker, na enkele seconden zien haar ogen voetstappen. Haar voetstappen in het stof op de grond. Voetstappen die ze gemaakt heeft toen ze dacht dat al het leven om haar heen gestopt was. Toen het leven niets meer waard was. Toen ze alleen was, alleen op de wereld. Niemand die haar begreep, niemand die haar wilde begrijpen. Eenzaamheid. Ze wilde stoppen met leven. Stoppen. Weg. Gisteren. Vroeger. Nu. Hoe kan de wereld in 1 dag, 1 nacht zo veranderen? In de hoek naast de kraan stonden nog steeds de emmers. Haar blauwe ogen lijken ernaar toe getrokken te worden. Gekleurde emmers, onder het stof, opgestapeld. Ja, dit wilde ze doen. De allereerste emmer laat ze vollopen met water onder de kraan. Ondertussen loopt ze naar de zadelkamer voor een verlaten spons. Het water achter haar vrolijk kletterend in de emmer. Bijna een vrolijk geluid. De verroeste kraan wordt met moeite dichtgedraaid. De emmer zit vol helder, koud water, de spons wordt er goed gemikt ingegooid. Waterdruppels worden erdoor de wereld in gegooid, belicht door de zonnestralen die ze laten glanzen. Zonnestralen die het schemerdonker verdrijven. Spinrag wat vanaf het dak naar beneden dwarrelt en in de luchtstroom worden meegenomen. Frisse lucht roert de muffe lucht als alle ramen één voor één worden geopend met vastberaden handen. Het is tijd om schoon te maken, beginnend met het verleden. Een rilling loopt over haar lichaam als het koude water over haar handen loopt. Handen met rondgraaiende vingers die de spons zoeken. Waar gaat ze mee beginnen? Een frons verschijnt op haar voorhoofd, maar haar ogen beginnen te glanzen. De spiegel. Stephanie gaat ervoor staan. De spiegel was hoger dan haar 1.78m en zeker veel breder. ‘Een meter of 3.’ Stof dwarrelt naar beneden als ze het aanraakt, een vlek verandert in een grote streep als ze haar hand verplaatst. De spiegel die door de jaren heen alles heeft laten zien, haar moeder met de kleine Stephanie van 4 jaar, jonge paarden die opgroeien net samen met Stephanie, het overlijden van haar pony, mam’s wedstrijdpaarden, van poetswedstrijden tot het uitmesten van de stallen. De beelden trekken aan haar voorbij, minuten lang, misschien wel uren. Haar arm komt omhoog, zonder dat ze het zelf merkt. De spons wordt krachtig tegen de spiegel aangedrukt, water sijpelt in zilveren strengen naar beneden, beschenen door de zon, druppels spatten op de grond en op haar schoenen. Verwoed begint ze schoon te maken. Haar spiegelbeeld krijgt steeds meer vorm tegenover haar. Een beeld dat ze voor het laatst 2 jaar geleden op deze spiegel heeft zien verschijnen. Ze houd pas op met het heen en weer zwaaien va haar arm als ze kramp in haar hand heeft van het koude water. Het doet zeer. Pijn. Een heerlijk gevoel. Een gevoel dat ze echt leeft. Een gevoel dat ze heeft gewonnen. Gewonnen van het verdriet, gewonnen van de wanhoop. Het gevoel wat een groot gat in haar hart heeft gemaakt. Een gat wat waarschijnlijk nooit gevuld kan worden. Een gapend, zwart gat. Een vrolijk gekwetter laat haar opschrikken uit haar gedachten. Lucht strijkt zachtjes tegen haar wang, een gevoel waar ze kippenvel van krijgt. Geluid. Alsof er iets valt. De spons wordt achteloos alleen gelaten op de grond. Haar oren proberen het vrolijke geluid te volgen. Haar benen brengen haar naar de zadelkamer. Een lege zadelkamer. Wat zal er zijn? In de deuropening blijft ze staan. Opnieuw gekwetter. Een stukje touw valt voor de voeten van Stephanie op de grond. Lenig bukt ze om het met duim en wijsvinger op te pakken. ‘Gewoon een stukje touw.’ Het wordt rond gedraait tussen haar vingers. Haar ogen bewegen zich omhoog naar de plek waar waarschijnlijk het touwtje uit de lucht is komen vallen en doet een wonderlijke ontdekking. Een stelletje zwaluwen bouwt een nest, en nest in de hoek van de lege zadelkamer. Een prachtig nest van modder. Maar doen ze dat nooit buiten tegen een muur aan? Waarom hebben ze deze alleenstaande schuur uitgekozen? Waarom binnen? Waarom vind ze een stukje touw als het geheel van modder wordt gemaakt? Zomaar opeens. Talloze vragen. Vragen zonder antwoord. Gefascineerd kijkt Stephanie naar het tafereel. Deze kleine beestjes bouwen samen een toekomst op. Een toekomst waar Stephanie alleen maar van kan dromen. Een toekomst wat werkelijkheid kan worden, maar alleen als ze zich ervoor inzet. Ervoor vecht, vechten zoals haar moeder heeft gedaan. Vechten voor de toekomst, vechten voor haar leven. Alleen zij zou dit gevecht kunnen winnen. Het gat is niet groot genoeg om haar hart te omhullen. Het is niet groot genoeg. Een toeterende auto. De zwaluwen vlogen luid kwetterend weg, alsof ze het geluid wilden beledigen. Het toeterende geluid hield aan, alsof het haar wilde roepen. Met tegenzin zette ze een aantal stappen richting de schuurdeur. De stappen werden groter en sneller. De spiegel volgt trouw zoals altijd met haar spiegelbeeld. Een spiegelbeeld wat bijna een evenbeeld is geworden. De schuurdeur valt met een klap achter haar dicht dicht, stof dwarrelt naar beneden. Stephanie merkt het niet, ze is al te ver weg gebracht door haar lange benen. Blonde haren die haar de terugtocht vergezellen, door de wind in de war geblazen.

‘Pap is snel thuis. Misschien is er wat aan de hand?’ Gedachten komen op in haar hoofd. Enge gedachten, gedachten die ze niet wil denken. Gedachten die ze niet kwijt kan raken. Ze begint te rennen, de omgeving schiet aan haar voorbij. De autodeur wordt met een klap dichtgegooid. Rennende voetstappen worden gemengd met haar rennende voetstappen. Twee snelle ademhalingen versmelten met elkaar als ze samen richting de boerderij rennen. De voordeur wordt opengegooid. Stephanie kijkt op naar haar vader die buitenadem naast haar staat. Een zware ademhaling. Angstige ogen die heen en weer schieten. Haar voorgevoel, haar gedachten waren juist, er was iets aan de hand. ‘Luuk! Luuk, waar ben je?’ De woonkamer ziet er leeg uit. Geen antwoord. Stilte. De keuken. Een lege keukentafel, een tafel met alleen maar huiswerk. Maar waar was haar broertje? ‘Luuk! Luuk, waar ben je?’ Uitleg. Ze wilde uitleg. Wat is er aan de hand? Ze pakt haar vader bij z’n arm. ‘Wat is er aan de hand? Wat is er gebeurt?’ Josh haalt diep adem, ordent zijn gedachten en begint te praten. Gejaagd. Snel. Paniek. ‘Ik had een afspraak vanmiddag, een afspraak, ja. De telefoon ging af, m’n mobiele telefoon. Het was Luuk. Hij was je kwijt, hij kon je niet vinden. Luuk! Waar ben je? Hij voelde zich niet lekker. Pijn in z’n hoofd ofzo, was helemaal overstuur en begon te brabbelen. Ben weggegaan. Gelijk… Gelijk naar huis gekomen. Luuk…!? Jongen, papa is thuis.’ Een zoektocht door het hele huis. Een schreeuw. Stephanie schrok. Het was haar schreeuw geweest, een schreeuw voor hulp. Ze knipperde met haar ogen. ‘Luuk?’ Te zacht gefluisterd, hij hoorde haar misschien niet. ‘Luuk!’ Haar vader. Een lichaam op de grond achter de keukentafel, een warm lichaam. Stephanie legt haar vingers in zijn nek, de dichte ogen van Luuk in de gaten houdend. Ze voelt het. Kloppen. Zacht, maar regelmatig geklop. Een zacht geklop tegen haar wijs- en middelvinger. Leven. Er was nog leven. Hij was niet dood, maar hij moest hulp hebben. Hulp en snel! Wat was er met hem gebeurt nadat ze naar de stallen was gegaan? Gedachten borrelden omhoog, vreselijke gedachten. Nee! Ze moet helder blijven. Haar kleine broertje ligt op de grond en hulp van haar en haar vader nodig. 112. Ja, er moet 112 gebeld worden. Hulp. Nu. Gelijk. Nu! Josh was haar voor. Trillend geeft hij antwoorden op de vragen die gesteld worden door de centrale. Zachtjes legt Stephanie haar hand op haar broertjes voorhoofd, het voelde wonderbaarlijk heet aan, koorts. Ze moet hem koelen. Afkoelen. Hij is te warm. Waarmee? Een handdoek wordt onder de kraan gehouden. Koel water stroomt over haar handen en polsen. Opnieuw knielt ze neer en wrijft zijn gezicht met ermee schoon, het zweet was al een beetje aan het opdrogen. Ruw wordt ze opzij geduwd, ze valt pijnlijk op haar schouder. Een steek van pijn dringt haar lichaam binnen. Het ambulancepersoneel neemt het van haar over. Haar broertje krijgt extra zuurstof en wordt op een brancard gelegd. De 2 mannen lopen ermee weg. Het geloei van de sirenes dringt pas tot haar door als haar vader meedeelt dat hij meegaat naar het ziekenhuis. ‘Ik kom je halen! Zo snel mogelijk! Ik bel je als ik er ben, okee? Liefje, maak je geen zorgen. Het komt helemaal goed!’ Opeens staat ze alleen. Alleen in de keuken. Buiten begint het te schemeren. De zon neemt afscheid, morgen, een nieuwe dag, komt ze terug. Stilte. De klok tikt nog steeds zorgeloos de seconden af. Seconden die zich aaneenrijgen tot minuten. Stephanie weet niet hoe lang ze daar op die plek stil gestaan heeft. De plek waar haar broertje op de grond lag, zijn lichaam op de grond. Niemand weet hoe hij daar gekomen is, niemand weet wat er gebeurt is. Maar zij had het kunnen voorkomen, ze had het moeten voorkomen. Hoe rampzalig kan een nieuw begin verlopen? Gisteravond was ze overtuigt van het einde van alle ellende. Wat is er met Luuk gebeurd? Wanhoop. Tranen. Tranen die gisteravond voor het eerst tegengehouden konden worden. De tranen trekken natte lijnen over haar bleke wangen. Ze had thuis moeten blijven. Ze had ook huiswerk moeten gaan maken aan de keukentafel tegenover Luuk. Ze had nooit weg moeten gaan. Ze had… Duizenden verwijten schreeuwden om het hardst voor aandacht in haar hoofd. Ze heeft het allemaal verknoeid. Handen worden tegen haar hoofd gedrukt om het geluid tegen te houden. Het rinkelen klinkt erg hard door de stilte. Langzaam draait Stephanie zich om in het donker met haar handen nog steeds tegen haar hoofd gedrukt. De keukentafel met huiswerk een schim. De telefoon blijft rinkelen in de woonkamer. En het blijft rinkelen, alsof het opgenomen wil worden. Of het opgenomen moet worden. Waarom?


‘Met papa. Ik ben in het ziekenhuis aangekomen. Luuk is naar de eerste hulp overgebracht. Artsen zijn nu met hem bezig. Stephanie?’ Haar vader klinkt opgewonden aan de telefoon, alsof hij wat wil verbergen. ‘Ja pap, ik ben er nog…’ ‘Als ik wat hoor van de artsen over Luuk kom ik naar huis om je te halen. Je kan beter een paar uurtjes proberen te gaan slapen. Niemand in dit hele ziekenhuis weet hoe lang ze met hem bezig zullen zijn.’ ‘Okee…’ Klik. Einde gesprek. Ze blijft staan met de hoorn van de telefoon tegen haar oor aangedrukt. De toon in de hoorn blijft aanhouden. Langzaam laat het haar hand zakken. ‘Ze weten niet wat er met Luuk aan de hand is. Stel dat hij doodgaat. Net zoals mama?’ Zonder licht aan te doen schuifelt ze naar de bank. Mam’s lievelingsbank en laat zich erin vallen. Ze staart in het duister.

Een hand op haar schouder. Een stem. Stephanie knippert met haar ogen in de duisternis. Een bekende stem haalt haar terug vanuit een diepe slaap. ‘Steph?’ Ze heeft geslapen, maar voor hoe lang? Geen idee. Wat maakt het uit? Tijdens het opstaan voelt ze zich duizelig worden. ‘Kom maar meisje.’ Een sterke arm rond haar middel, haar armen voor haar uitstrekkend om te voorkomen dat ze ergens tegenaan loopt. Haar gedachten worden helder, het wordt duidelijker. Als de herinneringen van een paar uur haar hoofd opnieuw bestormen, is ze klaar wakker. ‘Hoe gaat het met Luuk? Alles okee?’ De arm om haar middel wordt sterker. Geen antwoord. Stilte. Ze hoort de auto brommen voor de boerderij als de deur open gemaakt wordt. De autodeur wordt voor haar opengehouden als ze instapt. Haar vader stapt aan de andere kant in. Het grind knerpt onder zijn voeten als hij achter de auto doorloopt. Stephanie kijkt hoe hij zijn gordel vastmaakt. Automatisch reikt ze met haar hand naar haar gordel en maakt het vast. In het licht van de koplampen ziet ze de omgeving voorbij schieten. Er wordt niet naar gepraat, totale stilte. Geen geluid. Lichtstralen van de opkomende zon kleuren de wolken licht. Een smalle streep verlicht de horizon. Een prachtig gezicht, maar geen van de 2 personen heeft er aandacht voor. De weg naar het ziekenhuis is lang. Langer dan Stephanie ooit heeft gedacht. Ze staart naar buiten, nieuwe en oude gedachten komen omhoog. Resoluut dringt ze het terug. Ze zijn er bijna. Een groot wit gebouw doemt op in de eerste zonnestralen als ze de parkeerplaats opdraaien. De sleutel wordt omgedraaid en de plotselinge stilte is bijna akelig. Josh schraapt zijn keel. Hij moet het vertellen, vertellen wat er met Luuk aan de hand is. Hij slikt en kijkt naar buiten. ‘Steph? Je weet dat Luuk me belde toch? En dat hij van de stoel is afgevallen aan de keukentafel.’ Hoe moet hij dit ooit aan haar vertellen? Alles was beter aan het worden. Ze heeft al een enorme klap gehad nadat haar moeder was overleden. Maar ze heeft het recht om te weten waar we naartoe lopen. ‘Lieverd? Luuk vertelde dat hij ontzettende pijn in zijn hoofd had en dat hij er niet meer tegen kon. Dit alles heeft een oorzaak. Een oorzaak dat de artsen gevonden hebben.’ Stephanie’s gezicht draait zich naar hem om en grote blauwe ogen kijken hem aan. Hoe kan hij haar dit ooit vertellen? Hoe kan hij haar dit aandoen? ‘Luuk heeft een tumor in zijn hoofd.’ Ogen worden opengesperd, ogen die angst laten zien. ‘De artsen weten nog niet of het goed- of kwaadaardig is. Ze zijn nog met hem bezig.’ Ongeloof. ‘Ze zijn hem op dit moment aan het opereren. Ze verwijderen de tumor.’ Hoe kan zoiets nou opeens gebeuren? Opeens verder geen vragen meer. Vragen die normaal maar niet stoppen en maar door blijven stromen. Blauwe ogen die een paar minuten, misschien maar een paar seconden, geleden angst en ongeloof lieten zien waren opvallend leeg. Ze staren naar buiten, maar zonder iets te zien. Een metaalachtige klap. Ogen die knipperen om uit de trance te ontwaken. Koele lucht stroomt de auto binnen en laat het blonde haar voor haar gezicht vallen als de autodeur voor haar wordt geopend. Een stille rust neemt bezit van haar als ze de auto uitstapt. Het vroege zonlicht laat haar haar goud glanzen. Stap voor stap loopt ze naast haar vader over de grote parkeerplaats richting het grote witte gebouw. De zwarte dubbele deuren steken af tegen de bijna steriele buitenkant van het ziekenhuis. Automatisch zwaaien ze open, als een groot zwart gat waarin haar broertje zich bevind. Een indringende ziekenhuisgeur vult haar neus en maakt haar bijna licht in haar hoofd. Een geur van medicijnen, witte lakens en steriele ruimten. ‘Waar is Luuk?’ Haar stem lijkt te echoën door de witte gangen. ‘We wachten hem op in een uitslaapkamer als hij terug komt van de operatie. Dan kunnen we bij hem zijn als hij wakker wordt uit de narcose.’ Zijn echo die hen een paar seconden erna achtervolgt. Trappen omhoog en verschillende gangen doorgelopen staan ze samen voor een witte deur met een zilverkleurige deurklink. Geen bordje, geen naam, geen nummer. Niets waaruit blijkt dat haar broertje hiernaar toe gebracht zal worden. Zonder een geluid te maken draait de deur open als ze met haar hand de koele deurklink naar beneden duwt. Wat Stephanie verrassend weinig kracht kost. Haar blik dwaalt door het piepkleine kamertje, zonder dat een stap te verzetten. Twee ongemakkelijk lijkende blauwe stoelen staan aan de voeteinde van het lege ziekenhuisbed. Het bed waar haar broertje zo meteen in komt te liggen. Een aantal luide voetstappen klinken door de stilte als ze beiden naar de stoelen lopen en met een plof gaan zitten. Zonder een woord te zeggen begint het lange wachten.
Laatst bijgewerkt door Shadow0 op 07-04-06 18:44, in het totaal 1 keer bewerkt
Reden: Tag in titel

Kimmm

Berichten: 1739
Geregistreerd: 19-04-05
Woonplaats: Tiel

Re:

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 07-04-06 11:33

Een kleine witte klok aan de muur schuin boven het bed tikt gestaag de seconden, minuten en uiteindelijk ook hele uren weg. Na 2 volle uren zitten is Josh opgestaan en begint met lopen, om de 5 minuten wordt nog steeds de gang gecontroleerd. De tijd verstrijkt. Zijn blaas staat al ongeveer een uur in de brand, maar stel dat hij net weg is en dat Luuk wordt binnengebracht? Dat risico kan hij niet nemen, dat wil hij niet nemen. Zijn blik glijdt richting zijn dochter. Een meisje met een hart van goud. Uren geleden is ze al in slaap gevallen in een ongemakkelijke houding. Tenminste, dat doet hem voorkomen. De deken van het ziekenhuisbed heeft hij over haar heen gegooid om haar een beetje warm te houden. De lucht lijkt hier bijna kil. Hij is rusteloos. De tijd maakt hem rusteloos. Vragen wellen in hem op. Waarom duurt het zo ontzettend lang? Waarom horen ze maar niets? Zijn gedachtegang wordt onderbroken door voetstappen in de gang. Misschien een verpleegster? Hij rent bijna naar de deur, de koele deurklink in zijn hand, met een geweldige krachtexplosie trekt hij de deur open, ogen flitsen heen en weer over de gang. De gang is verlaten, alsof er nooit iemand langs heeft gelopen. Alsof hij en Stephanie de enigen op de wereld zijn. Uiteindelijk draait hij zich langzaam op en loopt met slepende voetstappen terug naar de enige overgebleven blauwe stoel. Het tikken van de klok zorgt ervoor dat hij wakker blijft. Als hij naar buiten zou kunnen kijken zou hij een blauwe lucht met blauwe wolken zien. Wolken die door de stralende zon hoog in de lucht verlicht worden. De zon waar Stephanie zo van houdt. Haar zon.

Stephanie opent voorzichtig haar blauwe ogen. Het is onduidelijk waar ze wakker van is geworden. Een diepe ademhaling. Beiden ogen openen zich en zien haar vader onderuitgezakt slapen. Hoe laat is het? De lichtbakken in de kamer geven beiden nog steeds hetzelfde licht, alsof er geen tijd voorbij is gestreken. Ze draait haar pols, maar het is leeg. Haar horloge vergeten toen pap haar kwam halen. Er is ergens een klok. Ze heeft het gezien toen ze samen de kamer waren binnen gelopen. Het bed. Nee, het is nog leeg. Ze heeft uiteindelijk niet lang geslapen. Luuk is nog niet terug van de operatie en zijn de artsen dus nog steeds met hem bezig. Haar oren vangen het zachte getik op van de klok, automatisch zoekt ze naar de bron van het geluid met haar ogen. Daar. De wijzers geven 8.00u aan, als het een oude klok is geweest zou het op dit moment 8 keer slaan. Ze heeft inderdaad kort geslapen. Zal het buiten al helemaal licht zijn? Waarschijnlijk zal de zon volop schijnen. Hoe lang zouden ze nog bezig zijn met Luuk? Een aantal voetstappen door de gang, haastige voetstappen samen met een piepend geluid. De voetstappen houden stil bij de deur, het piepende geluid stopt. Geruisloos als altijd zwaait de deur open. Een iele verpleegster loopt stampend de kamer binnen samen met een collega en een groot wit apparaat. Het lijkt alsof alles hier wit is. Stephanie verbaast zich erover hoe zo’n iel klein vrouwtje zoveel geluid kan maken door alleen maar te gaan lopen. Beide verpleegsters negeren zowel de wakkere Stephanie als haar slapende vader. Het grote witte apparaat wordt piepend naast het lege ziekenhuisbed gereden. ‘Zal het nog lang duren voordat Luuk terug komt? Is alles weer goed met hem?’ De meest lawaaimakende zuster kijkt haar aan, alsof ze dwars door haar heen kan kijken. Met een zachte en lieve stem geeft ze antwoord. Een stem wat je niet zou verwachten samen met die alles doorziende ogen. ‘Geen idee meisje. Ze zijn nog met hem bezig. Zal ik zo meteen wat te eten laten brengen? Je zal wel honger hebben!’ ‘Okee. Nee, dankuwel, ik heb geen honger en pap ligt nog te slapen.’ Opstandig begint haar maag te rommelen alsof het begint te roepen om voedsel. De zuster kijkt weg. Beide beginnen ze met het aansluiten van het apparaat met wel 10 verschillende snoeren. Schermen beginnen te knipperen en geven vreemde getallen aan. Getallen waarbij Stephanie zich niets bij kan voorstellen. De handige handen van de verpleegsters zijn snel klaar met het werk en na snel een knipoog gegeven te hebben aan Stephanie vertrekken ze weer door dezelfde deur. Een stilte achterlatend wat alleen wordt onderbroken door de nog even diepe ademhaling van haar vader, alsof er niets is gebeurt. Alleen het grote witte apparaat is er nog getuige van.
Ondertussen is een gespecialiseerde chirurg bezig met de urenlange operatie. Een zware en moeilijke operatie waar veel tijd in is komen te zitten. Vele assistenten zijn tussentijds overgenomen, maar dokter Rilkers wil deze klus aan niemand anders overlaten, ook niet om alleen wat te geen drinken of om naar het toilet te gaan. De operatie zou oorspronkelijk alleen gebeuren om de tumor uit het hoofd van de jongen te verwijderen, maar het werd na enkele uren veel gecompliceerder. Voor de gehele operatie is 4 uur uitgetrokken, maar wat op dit moment is opgelopen tot ruim 13 uur. Dertien lange uren, maar wat voor dokter Rilkers minder een lijdensweg is dan voor de jongen die onder hem ligt. Hoewel de jongen algeheel onder narcose is gebracht door een van de verpleegsters moet hij toch wat van de lange operatie hebben meegekregen. Trillende oogleden onder zijn gehandschoende handen. Handschoenen die rood en bruin zien van het opdrogende bloed. Zijn arm gaat langs zijn voorhoofd, krakend langs zijn mondkapje. Met zijn ogen probeert hij de vermoeidheid weg te knipperen. De moeheid begint als een zware last op zijn schouders te drukken. Nooit geweten dat vermoeidheid zo zwaar kon zijn. Het is een wonder dat deze jongen nooit geklaagd heeft over zijn hoofdpijn. Hij moet voor deze operatie helse pijnen geleden hebben. Elk uur dat de chirurg bezig is groeit zijn respect, maar met elk uur daalt zijn energie en nauwkeurigheid en maakt plaats voor vermoeidheid. De tumor, bijna net zo groot als een kleine pingpongbal, blijkt bij het openmaken van de schedel verkleefd te zijn met de verschillende hersenvliezen, weefsels en bloedvaten. Voor elke chirurg een ramp. Alles moet van de tumor losgesneden worden, wat ontzettend precies moet gebeuren. Maar een nog groter probleem doet zich voor. Er moet zoveel mogelijk omliggend weefsel meegenomen worden. Dit om ervoor te zorgen dat de kwaadaardige tumor geen uitzaaiingen heeft in de rest van het lichaam. Zijn vingers voelen opeens warmte, een warmte die warmer is dan waar de rest van zijn vingers warmte voelen. Helder rood bloed borrelt langs zijn vingers omhoog en zoekt een weg over de rest van zijn handen. Apparaten beginnen te piepen. Zijn handen stokken. Assistenten rennen op en neer naar elkaar roepend. Ruw wordt de verstijfde chirurg weggeduwd. Apparaten worden weer stil, assistenten worden rustig, maar het leed is al geleden. Door de vermoeidheid van een arts. De vermoeidheid wat bijna een mensenleven gekost heeft, het leven van een jongen.

Een trillend oog. Eén trillend ooglid. En dan begint opeens het andere oog mee te trillen. Het trillen stopt na enkele minuten, maar het is gebeurt. Een trilling waaruit blijkt dat er leven aanwezig is. Het menselijke gezicht ziet er verder kalm uit, het heeft bijna een serene uitdrukking. De mond hangt een beetje open, witte tanden schitteren in het licht. De borstkas gaat bijna niet op en neer, maar er is een ademhaling. Een rustige, maar stabiele ademhaling. Een ademhaling wat leven een kans geeft. Achter de ogen spelen duistere beelden af, maar niemand zal ooit weten wat voor beelden het waren of wat het voorstelde. Of toch? Misschien is er inderdaad iemand die dezelfde geheimen deelt.

‘Hij zal de komende uren nog in slaap gehouden worden om het resultaat van de operatie af te wachten. Om het half uur zal hij gecontroleerd worden. Omstebeurt mogen jullie bij hem zijn, maar zolang hij nog niet bij kennis is, is het mogelijk dat jullie even gaan slapen in een bed een paar kamers verderop in de gang. Jullie kunnen ook even lekker naar huis gaan. Er wordt gebeld als hij weer wakker is.’ Achter de deur waar ze met z’n drieën voor staan ligt een jongen, een jongen van 14 jaar waarvan het leven nooit meer hetzelfde zal zijn. ‘Nee, we blijven bij hem, we laten hem niet alleen, al moeten we nog zo lang wachten.’ Een standvastige stem, al klinkt het niet harder dan zacht gefluister om de jongen achter de witte deur niet te wekken. ‘Zijn er uitzaaiingen gevonden van de tumor tijdens de operatie?’ De andere stem geeft opnieuw antwoord. ‘Er zijn op dit moment geen uitzaaiingen gevonden, maar er is wel extra weefsel weggenomen als er toch uitzaaiingen mochten zijn. meer kan ik u op dit moment niet vertellen. Mocht u niets meer te vragen hebben dan ga ik weer verder. Als er later nog vragen mochten zijn kunt u deze altijd aan een van mijn collega’s stellen.’ ‘Geen vragen, bedankt.’ De voetstappen van de arts sterven langzaam weg als hij de gang doorloopt. Twijfelend blijven 2 mensen achter, staand voor een dichte deur. Bang om te gaan kijken wat er achter de deur ligt, bang voor het onbekende. Bang voor een ander leven, bang voor een snel einde van een nieuw begin. Dezelfde koele, zilveren deurklink, dezelfde witte deur, dezelfde stilte als de deur geopend wordt, dezelfde kamer, dezelfde ruimte, maar toch vreselijk anders. Het grote ziekenhuisbed is niet leeg meer, in het enorme bed bevind zich een jongen, een jongen van vlees en bloed. Een jongen aan wie veel liefde gegeven wordt. Een jongen met familie, vrienden en vriendinnen. Een gewone jongen, maar toch zo ontzettend anders. Stephanie slaat haar handen voor haar mond. Een ademhaling naast haar stokt ook. De wereld staat stil, de klok boven het bed stopt met tikken. Twee paar ogen glijden over het ziekenhuisbed en alle apparatuur heen. De ogen blijven rusten op de gedaante die gedeeltelijk onder de lakens ligt. Een gedaante die zo vertrouwd is. Een gedaante waar ze beiden van houden. Een gedaante wat nauwelijks te herkennen is. Stephanie is de eerste die een stap zet, een hol geluid vult de kamer. Een kamer die even daarvoor alleen gevuld wordt door het zachte piepen en andere geluiden van de vele apparatuur rond het bed. Geen beweging vanuit het bed. Aarzelend zet ze nog een stap, en nog een stap. Ze kan nu bijna het gezicht zien als ze zich ver genoeg uitstrekt. Maar iets houd haar tegen om nog een stap te zetten, een stap die haar wereld zal veranderen. Misschien dat ze het voelt? Dat het haar tegenhoud? Iets wat veel machtiger is dan deze wereld? Niemand zal het weten. Uiteindelijk zet ze ook de volgende stap en nog een. Een klein, wit gezicht komt boven de lakens uit. Bijna even wit als de lakens. Verschillende slangetjes komen uit het hoofd, allemaal met een andere kleur die leiden naar de apparaten. Alles wordt geregistreerd, alles wordt gecontroleerd. Ook een slangetje uit de neus, een neus wat ze herkend en vertrouwd over komt. Dichte ogen, ogen met donkere randen eronder. Wie is dit? Is dit Luuk? Haar broertje? Haar vrolijke, altijd blije broertje? ‘Luuk?’ Een zachte fluisterstem, was het haar stem? Ja, het was haar stem. Een stem die ze niet herkende als de hare. Nog steeds geen beweging, geen trilling, dichte ogen. Geen blijk van herkenning. Tranen stromen geruisloos over haar wangen. Hoe kon dit gebeuren? Waarom is dit gebeurt? Waarom haar broertje? Vragen die urenlang weggebleven zijn, tranen die urenlang weggebleven zijn. Wanhoop vult haar op. Waarom moest hun dit weer overkomen? Waarom? Josh staat als versteend naast het ziekenhuisbed. Vragen die zijn dochter onbewust bestormen schijnen naar zijn geest over te lopen. Vragen zonder antwoord. Vragen met een antwoord. Een antwoord wat alleen de artsen en assistenten weten. Een antwoord wat ze niet aankunnen, een zin wat uitgesteld wordt. Misschien een paar minuten, misschien een paar uur, maar misschien ook wel een paar dagen. Net zolang het duurt om de jongen te laten slapen, de arts moed te laten verzamelen. De familie wordt in onwetendheid gelaten. Een bewuste keuze.

De bewuste keuze. Een keuze die door een persoon is gemaakt. Een keuze gemaakt door de behandelende arts, de chirurg, dokter Rilkers. De tijd is gekomen. Een diepe ademhaling, de lucht wordt even vastgehouden om alle zuurstof op te nemen. Een ademhaling om voor te bereiden op het onmogelijke. Achter de deur klinkt geen geluid behalve op verschillende ritmen piepen. Piepen die hem naar de werkelijkheid terug brengen. Een harde werkelijkheid. Een harde en moeilijke werkelijkheid die hij geeft aan de mensen in de kamer voor hem. Wat kan de werkelijkheid soms keihard zijn. Misschien wordt het zelfs logisch dat er mensen in deze tijden in een droomwereld gaan leven. Misschien hebben de mensen die in psychiatrische inrichtingen leven een gelukkiger leven dan de mensen die een ‘normaal’ leven leiden. Misschien. Twee mensen zitten op stoelen naast het grote ziekenhuisbed met daarin een gedaante wat voor hem heel herkenbaar is. Een gedaante dat zijn wereld verandert heeft in een aantal uren. Een verandering die hij nooit verwacht heeft. Net zoals dat het leven van de gedaante in bed ook verandert is. Alleen een verandering wat niet omkeerbaar is, een levenslange verandering. Twee paar ogen kijken naar hem op zodra hij de kamer binnentreedt. Ogen vol verwachting voor nieuws, pure nieuwsgierigheid. Maar de ogen hebben een gloed die hij niet goed begrijpt. Een gloed van ernst, verdriet, misschien ook wanhoop. Hij weet het niet, maar het bezorgt hem kippenvel. Hij voelt het optrekken vanuit zijn onderrug naar zijn nek, haren gaan overeind staan. De gedaante op het bed ligt hetzelfde als hij zich voorgesteld had voordat hij de kamer binnen kwam. Een soort prop onder de lakens. Slangen lopen onder de lakens door, apparaten piepen, 2 mensen bij het bed die er verslagen en nog vol hoop naast zitten. Hoop die hij zo laat verdwijnen, als sneeuw voor de zon. Voorzichtig, zachtjes schraapt hij z’n keel, niet om de aandacht te trekken, maar nog een laatste moment voor zichzelf te hebben voordat hij begint te praten. ‘Goedenavond. Hoe gaat het met u?’ ‘Redelijk, dankuwel.’ Zijn stem klinkt niet zoals de stem gewoonlijk is, het klinkt misschien een beetje rauw. Maar toch begint hij te praten, als het nu niet gebeurt moet het een andere keer gebeuren. Ze hebben recht om het te weten. Net zoals iedereen recht heeft te weten wat er aan de hand is als er iets gebeurt is. ‘Meneer, kan ik u even spreken? Alleen?’ Josh kijkt de arts in z’n ogen, maar kan niet beschrijven wat hij erin ziet en stemt ermee in. ‘Liefje, ben zo terug, okee? Wil je even alleen bij Luuk blijven?’ Twee paar voeten brengen hen naar de gang waar uiteindelijk het hoge woord eruit komt na een aantal uren na de operatie. ‘Wat is er aan de hand? Wat is er dat Stephanie niet mag weten? Gaat het over Luuk? Is er wat ernstigs?’ ‘Meneer, rustig aan. Ik zal al uw vragen beantwoorden, maar 1 tegelijk alstublieft.’ Weer een diepe ademhaling. Verse lucht stroomt zijn longen in, ogen knipperen, zweet begint te parelen op z’n voorhoofd. ‘Tijdens de lange operatie van uw zoon is er een complicatie opgetreden.’ Hoe moest hij dit ooit gaan vertellen aan deze man? De waarheid. ‘Tijdens de operatie is er een bloedvat in de hersenen gesprongen.’ De waarheid? Nee. Dat kan niet. Dat kost mijn baan, mijn leven. ‘Deze is gelijk dichtgemaakt, maar het was niet snel genoeg.’ Misschien een beetje de waarheid. ‘De hersenen zijn hierdoor slechts beschadigd, maar door deze beschadiging zal hij niet meer de normale functies hebben die hij wel gehad heeft.’ Ongeloof op het gezicht tegenover hem. ‘Welke functies zal hij niet meer hebben?’ Ogen vol hoop, alsof het niet zo erg is als er gezegd wordt. ‘Hij zal moeite hebben met praten, met hele zinnen zeggen, moeilijke woorden. Zijn gehoor zal slecht zijn. Zijn coördinatie zal waarschijnlijk het slechtst zijn, dingen oppakken, vasthouden, waarschijnlijk zal hij ook niet meer kunnen schrijven. We kunnen op dit moment niet zeggen of hij ooit weer zal kunnen lopen.’ Het is alsof iemand de vader een klap in zijn gezicht heeft gegeven. ‘Zal… Zal hij ooit weer een normaal leven kunnen leiden?’ Hij wist dat hij deze vraag zou krijgen. Hij weet dat hij deze moet beantwoorden. Het kan op verschillende manieren beantwoord worden. Eerlijk, beetje eerlijk en eromheen draaien. Twee helderblauwe ogen kijken hem aan, ogen met een koude vastberadenheid, vastberadenheid om de wereld te overwinnen. Achter de ogen gaat verdriet schuil, maar deze wordt niet geaccepteerd. ‘Hij zal waarschijnlijk een normaal leven kunnen krijgen, maar er zullen aanpassingen voor nodig zijn. Zowel thuis als waarschijnlijk school. Hij zal naar een andere school moeten.’ ‘Wanneer zal er meer duidelijkheid zijn?’ ‘Ik kan u niets zeggen, dat is onduidelijk. Zodra hij uit de narcose wordt gehaald zal er waarschijnlijk meer duidelijkheid komen. Hij zal erg verward zijn en niet weten wat hij met zijn lichaam aan moet. Een moeilijke periode, maar er is hulp van u en uw dochter, we zullen u zoveel mogelijk bijstaan met het personeel.’ De ogen stralen nog steeds vastberadenheid uit. ‘Als u nog vragen mocht hebben kunt u die altijd stellen. We zullen ze graag voor u beantwoorden.’ ‘Kan ik naar m’n dochter gaan?’ Stephanie zit nog steeds naast het bed voor haar broertje in onwetendheid. Erin gelovend dat haar kleine broertje weer helemaal beter wordt en snel weer mee naar huis mag, alsof er niets aan de hand was. Het was een kwaadaardige tumor die ze uit zijn hoofd gehaald hebben, maar die is weg, dus er is nergens meer voor te vrezen. Als hij wakker is dan gaat hij weer gewoon mee naar huis. Een simpele waarheid. Maar een waarheid wat verandert is sinds een paar minuten waar ze geen weet van heeft. De nieuwe wereld lijkt zo sterk, maar niets is minder waar. Ze kijkt op als haar vader de kamer binnen komt lopen. De deur zachtjes achter hem sluitend. Hij gaat tegenover haar in een dezelfde blauwe stoel zitten naast het bed, zijn handen op haar knieën. Twee paar dezelfde helderblauwe ogen kijken elkaar aan, proberend gevoelens van elkaar te vinden en te doorgronden. Ogen vol hoop kijken in de ogen vol wanhoop. Gevoelens die elkaar kruisen. Wat kunnen ogen een hoop zeggen van mensen. Ogen geven het gehele mens weer. ‘Er waren problemen met de operatie. Er was een bloedvat gesprongen in zijn hersenen waardoor ze beschadigd zijn. Daarom laten ze hem slapen.’ Ogen vol hoop wachten op de rest van het nieuws, nieuws waardoor de hoop blijft voortbestaan. ‘Hij zal nooit meer dezelfde worden. Hij is voor de rest van zijn leven gehandicapt.’ Stephanie went haar ogen af. Haar vaders ogen staan vol tranen, tranen die een uitweg zoeken en over zijn wangen beginnen te stromen. ‘Hij zal waarschijnlijk niet goed meer kunnen praten, niet goed meer horen en waarschijnlijk nooit meer kunnen lopen.’ Een met tranen doordrenkte stem, een dichtgeknepen keel. ‘Nee! Het mag niet! Niet Luuk!’ Een boosheid maakt zich meester van Stephanie, een boosheid zoals ze nog nooit heeft gevoelt. Het doet haar trillen van woede. De woorden heeft ze met zoveel kracht uitgeschreeuwd dat ze uit de stoel is opgesprongen. Haar handen tot vuisten gebald, dichtgeknepen ogen, een harde gezichtsuitdrukking. ‘Het mag niet! Het mag niet! Het mag niet!’ Het vredige gezicht met gesloten ogen dat op een dikke kussen ligt onder de witte lakens. Het enige wat erop duidt dat er wat aan de hand is zijn de vele slangen en apparaten. Ze dacht dat die er altijd waren als je geopereerd werd. Mama had dat ook toen ze in het ziekenhuis lag. Haar ogen schieten heen en weer door het vertrek en blijven een paar seconden rusten op haar vader met een betraand gezicht. Het mag echt niet… Ze begint te rennen. De stoel valt om als ze er bijna over valt in haar haast om weg te komen. Ze deur valt met een klap achter haar dicht, gangen strekken zich uit onder haar rennende voetstappen. Het regelmatige geluid strekt zich uit door het gebouw. Waar is de uitgang? Frisse lucht. Ze moet naar buiten. Nu! Ze wil alleen zijn, alleen zijn en buiten. Buiten naar de zon, de warme zon met haar vriendelijke zonnestralen. Haar zon. De eeuwige zon die er altijd voor haar is. Ze zigzagt tussen het verplegend personeel en artsen door. Uit een aangrenzende kamer komt een verpleegster waar ze vol tegenaan loopt. Spullen vliegen door de lucht, Stephanie smakt op de harde, koude grond en voelt een pijnscheut door haar heup trekken. Zonder er aandacht aan te geven springt ze op en rent voor haar leven. ‘Hé! Meisje! Heb je jezelf bezeerd?’ Maar het meisje was al buiten. Buiten in de lucht. Maar ze kan niet stoppen met rennen. Haar voeten brengen haar verder, verder de buitenwereld in. Een buitenwereld waar de zon achter de bomen opkomt en vogels de nieuwe morgen vrolijk toezingen. Bij een hek stopt ze hijgend. Haar benen voelen aan als rubber, haar hart klopt hard in haar borst. Met een laatste krachtinspanning klimt ze over het houten hek en gaat liggen. Midden in het gras bedekt met dauwdruppels van de afgelopen nacht. Ze negeert de natte druppels en kou. Grassprieten kriebelen haar gezicht. Hoog in de lucht drijven witte wolken geruisloos voorbij. Ze herinnert zich de tijd dat ze samen met Luuk in het weiland van de paarden lag en ze van elke wolk moesten zeggen wat ze voorstelden. Ze hebben samen wat rare dingen gezien. Van koeien tot oude vrouwtjes met een stok, tot lieveheersbeestjes en ‘gewone’ wolken. Haar woede vloeit weg in de aarde onder haar. Alsof het alles absorbeert. Ze voelt zich rustig worden, bijna een onwerkelijk gevoel. Auto’s razen voorbij aan een dichtbij gelegen weg, maar niemand die Stephanie ziet. Een wereld voor haarzelf. Een wereld wat op dit moment alleen maar bestaat uit haarzelf, de aarde, het gras wat erop groeit en de vogels die kwetterend door de blauwe lucht boven haar vliegen. Een wereld zonder zorgen, maar eens moet ze terug. Terug naar de wereld van dit moment samen met haar broertje en vader. Hoe harder je ervoor wegrent hoe sneller het je heeft ingehaald en hoe harder de klap is. Ze gaat rechtop zitten. Waarom loopt ze ervoor weg? Gedachten lopen door haar hoofd. ‘Ik laat Luuk nu gewoon alleen, ik kan hem toch niet alleen laten? Hij heeft me nodig.’ Uiteindelijk vind ze de moed om zich af te zetten tegen het groene gras en gaat staan. De wereld is wat je er zelf van maakt. Bijna een spiegel. Alles wat je doet wordt terug gereflecteerd op jezelf. Langzaam zetten voeten zichzelf richting het ziekenhuis. Het blonde haar wordt vrolijk in de war geblazen door de wind en door de zon verwarmd. Bij het hek blijft ze even staan. Het hout voelt bijna levend onder haar handen.

Het ziekenhuis ziet er opeens niet zo heel erg wit meer uit. Het zonlicht wordt weerkaatst door de kleur waardoor het bijna licht blijkt te geven. Ondanks haar sterke wil is het moeilijk om naar binnen te lopen. Een compleet andere wereld. Na bijna een heel uur staat ze weer voor dezelfde deur. Maar erachter klinkt geen stilte meer. Zachte stemmen komen door de deur heen, een bekende stem, maar de andere kan ze niet herkennen. Ze heeft de kracht niet om zich ervoor in te spannen. Iets houd haar tegen bij de deur. Haar arm wil niet omhoog, haar hand wil niet naar de deurklink. De stemmen lijken steeds harder te klinken achter de deur. Verbeelding? De deur zwaait voor haar open. Stephanie springt nog net op tijd opzij. Bijna wordt ze omver gelopen door een hardlopende arts. Het lijkt bijna alsof hij zo snel mogelijk weg wil uit de kamer. Haar compleet negerend rent hij bijna weg uit de kamer, alsof het niet uit maakt welke kant hij opgaat. Nog steeds klinken er stemmen, maar lang niet zo fel meer. Het volume neemt toe als de discussie uiteindelijk doorgaat, ook al is de meest felle stem verdwenen. ‘Ik eis dat iemand me kan vertellen wat er hier aan de hand is! Ik wil de waarheid! Nu!’ Versteend blijft ze naast de nog steeds openstaande deur staan als ze haar vaders harde en woeste stem hoort. Een stem die als onwerkelijkheid overkomt. De eerste keer dat ze haar vader zo boos meemaakt, een stem die bijna uit het diepste van de aarde lijkt te komen. Een stem die ze nooit meer hoopt te horen. ‘Meneer, wees redelijk. We zijn dit op dit moment aan het uitzoeken.’ Een bijna even felle stem geeft antwoord. ‘Nu? Op dit moment? Wat doet u hier dan nog?!’ Ze doet een stap richting de kamer. Twee personen staan recht tegenover elkaar, rode gezichten, beide naar adem happend voor de volgende confrontatie. Een woede maakt zich van haar meester. Dezelfde woede die ze net heeft kunnen beheersen. Het lijkt alsof ze helemaal wordt opgevuld, alsof ze een stuk groter en breder wordt. Ze voelt zich onoverwinnelijk. De eerste woorden stromen over haar lippen, onmogelijk om tegen te houden. Woorden waar de 2 mensen van opkijken. ‘Hoe kunnen jullie! Hoe durven jullie! Ruzie maken! Hier! Waar Luuk alles kan horen! Ga weg!’ Twee paar grote ogen kijken haar aan. Rood begin hun wangen te kleuren. Zwijgend kijken ze elkaar aan en schuifelen naar buiten. Stephanie’s woedende ogen blijven ze achtervolgen totdat de deur achter hen dichtvalt. Ze schud de woede van haar af. Achter haar in de gang gaat de discussie verder, maar met minder felheid en meer respect. Haar hand gaat door het haar van Luuk. Zacht blond haar strijkt langs haar vingers. Een rustige ademhaling. Hij lijkt zo vredig. ‘Hoe kunnen ze je dit aan doen, liefje?’ Geen antwoord, geen beweging. ‘Wanneer wordt je wakker? Hoe zal je wakker worden?’ Nog steeds dezelfde rustige ademhaling. Zachtjes streelt haar hand over zijn gezicht, warm. Ogen die diep in de kassen liggen, donkere randen eronder. ‘Het moet een hel voor je zijn om zo te liggen. Hulpeloos.’ Tranen wellen op in haar ogen. Woedend knippert ze weg. Teleurgesteld in zichzelf. ‘Ik mag niet huilen, niet nu. Ik moet sterk zijn. Sterk voor ons allemaal.’ De hand glijd naar beneden richting zijn hals en schouders. Zijn sleutelbenen steken uit, het bot voelt hard aan tegen haar vingers. ‘Ben je zoveel gewicht kwijtgeraakt de laatste tijd?’ Diep in haar geheugen zoekt ze de etenstijden van haar, haar broertje en vader op in de woonkamer voor de tv. Een steek in haar hart. Ze heeft niets gemerkt. Hij heeft inderdaad de laatste tijd niet zoveel gegeten. ‘Heb je zoveel pijn gehad? Waarom heb je niets tegen ons gezegd? We konden je helpen. We konden je echt helpen.’ De verschoven lakens worden met zorg terug gelegd op het warme lichaam, een lichaam waar haar broertje inzit. Zal hij ooit weer dezelfde worden en dingen kunnen doen die hij zelf wil? Altijd eeuwige vragen. Vragen waar ook voor deze geen antwoorden zal zijn. Haar hoofd is zwaar, zwaar van alle gebeurtenissen.

Een beweging. Ze voelde het. Een kleine beweging van zijn hand tegen haar hand aan. Een beweging naast haar. Haar vader heeft het ook gezien. Een minieme beweging, maar een beweging. Luuk komt uit de coma, hij zal weer leven, hij wordt weer beter. Alsof het wereldnieuws is en over de gehele wereld wordt uitgezonden stuift er een arts binnen. Dezelfde arts van de ruzie, maar Stephanie kijkt niet op. Ze staart gefascineerd naar de kleine beweging van de hand die tegen haar hand aan tikt. Schuw kijkt de arts naar haar vader en begint haar kleine broertje te onderzoeken. Een lichtje in zijn ogen, een stethoscoop op zijn borst. Een boze blik van Josh volgt de arts. Misschien geen boze blik, maar een woedende blik, bijna een blik vol haat. De arts lijkt dit te merken, maakt snel zijn werk af, hakkelt een onduidelijke verklaring en stuift weer weg naar de deur. Maar deze wordt tegengehouden. ‘Zal hij echt uit deze coma komen? Ik vertrouw jullie niet meer, ik wil hem hier weg hebben. Mee naar huis nemen.’ De stem klinkt als een laag gegrom. ‘Meneer, rustig.’ Ogen vernauwen zich als ze de arts in zich opnemen. ‘Hij zal binnenkort wakker worden. Misschien kunt u tegen hem praten, dit zal de drang om wakker te worden versterken. Hij zal u en uw dochter kunnen horen.’ ‘Laat dit niet weer een nieuwe leugen zijn dokter Rilkers, u heeft al genoeg tegen ons gelogen.’ ‘N-n-nee meneer.’ Stephanie schijnt niets van het gesprek gemerkt te hebben, ze heeft haar eigen wereld, zacht streelt ze de hand van Luuk waar een paar minuten bewegingen te zien waren. Bewegingen waar ze weken op wachten, maar niet tevergeefs. Haar vader heeft verschillende gesprekken met artsen gevoerd, allemaal gesprekken wat uitgelopen is tot ruzie. Luuk is niet al deze weken onder narcose gehouden, maar lag in een coma. Een diepe coma waar hij misschien niet eens in staat was om uit te komen. Een kasplantje. Weer een klap in het gezicht van Stephanie en haar vader. Een klap in 2 gezichten die bijna geen klappen meer konden verdragen. Elke dag zitten ze aan zijn bed, elke uurtje dat ze kunnen missen, elk minuutje wordt gesprokkeld om bij Luuk te zijn. School is stopgezet, werk is stopgezet. Een leven in het ziekenhuis zonder vrienden, familie. Helemaal alleen. Totdat er een beweging kwam. Een kleine, maar veelbelovende beweging. Bewegingen die zich in de komende weken uitbreiden tot nieuwe bewegingen. Nieuwe bewegingen die zich weer uitbreiden tot grotere en nauwkeurigere bewegingen. Maar geen beweging die leidt tot het openen van de wimpers en de blauwe ogen aan de wereld laten zien. Elke beweging wordt nauwkeurig geregistreerd door Stephanie en haar vader. Samen geven ze met behulp van de fysiotherapeut massage. Massage om zijn spieren niet te laten verkrampen en hem te laten ontspannen. Zijn armen, zijn benen, vingers, tenen, zijn schouders, zijn heupen en zelfs zijn hoofd en nek. Hoe ver hij ook weg is in zijn eigen wereld van de coma. Ze vinden nieuwe moedervlekjes, kleine littekens. Een nieuwe en intieme wereld met zijn zoon en haar broertje. In deze wereld van vele weken bouwen ze een nieuwe vertrouwensband op. Een band dat het sterkst van de wereld is, een band dat niet te breken is. Een speciale band, een band tussen 3 mensen die elkaar nodig hebben op deze wereld. De wereld van vandaag en morgen.

Kimmm

Berichten: 1739
Geregistreerd: 19-04-05
Woonplaats: Tiel

Re:

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 07-04-06 11:34

De eerste sneeuwvlokken vallen zachtjes naar beneden. Eerst kleine sneeuwsterren die door de wind meegevoerd worden. Daarna steeds grotere kristallen. De witte sterren van kristal dalen neer op een wereld zonder het een kans te geven het zich te laten voorbereiden. Het bedekt alles met een flinterdun laagje. Een laagje dat na enkele uren bijna 15 centimeter hoog is geworden. Mensen op de straten kijken verbaast omhoog naar de grijze lucht, gevuld met sneeuw. Voetstappen blijven achter als enige bewijs dat er mensen zijn geweest. Lichten in de huizen gaan aan om de plotselinge donkerheid tegen te gaan. Vrolijk schijnen de lichten naar buiten en laten de pas gevallen sneeuw schitteren. Kinderen verschijnen in dikke jassen met een capuchon op het hoofd, dikke handschoenen moeten de handen warm houden, laarzen moeten de sneeuw van de voeten houden. Volwassenen duiken weg voor de sneeuwballen gemaakt door de kinderen. Een enkeling is te laat en wordt besproeid door sneeuw als de bal kapot slaat tegen een rug. Enorme sneeuwballen worden op elkaar gezet en aangekleed. De eerste sneeuwpoppen lachen de mensen tegemoet na pas enkele uren sneeuw. Niets blijkt dat er mensen zijn die zorgen hebben. Kinderen lachen en spelen in de sneeuw. Volwassenen lopen hand in hand terwijl de verse sneeuw onder hun voeten kraakt. Honden duwen hun neuzen in de sneeuw op zoek naar de oude wereld. Een slee wordt vrolijk voorgetrokken door een lachend jong echtpaar. Een dubbelspoor van de slee en alleen voetstappen blijven achter als bewijs dat ze er zijn geweest. De kou wordt genegeerd. Waarom zou je denken aan kou als je warm van binnen wordt door de sneeuw? De eerste sneeuw van de winter komt altijd weer als een verassing voor de mensen. Een verassing waar je alles door doet vergeten, snel een jas aanschiet en je buiten door de ijskristallen laat bedekken. Binnen hoort Stephanie het opgetogen gepraat van artsen en verpleegkundigen in de gangen. Sneeuw! De eerste sneeuw is naar beneden gekomen! Een glimlach siert haar gezicht, een glimlach waarvan het lijkt eeuwen weg te zijn geweest. Josh zit naast het bed en leest het lievelingsboek van Luuk aan hem voor. Niemand weet of Luuk het echt hoort, maar dat maakt voor hem niet uit. Josh geloofd erin dat hij het hoort, elk woord wat er tegen hem gezegd wordt, dat hij elke aanraking voelt. Dat hij het alleen niet kan laten weten dat hij het hoort en voelt. Plots verdwijnt de glimlach van Stephanie, net zo snel als hij gekomen is. De eerste sneeuw van de winter en Luuk zal het niet te zien krijgen. De eerste sneeuw van de winter en ze zullen er niet samen van kunnen genieten. De eerste sneeuw en ze zullen er niet samen in kunnen spelen. Het besef van de simpele dingen dringt als een mokerslag in haar hoofd binnen. Hoe kan ze zo blij zijn dat het weer gaat sneeuwen en dat Luuk het niet zal zien en voelen? Ze gaat langzamer lopen totdat ze uiteindelijk stil staat. Het ziekenhuis is bijna haar thuis geworden, het ziekenhuis is haar slaapplaats en zorgt voor voedsel om te overleven. Het ziekenhuis is bijna haar leven geworden. Een leven vol zorgen, wanhoop en hoop. Een leven dat draait om Luuk. Waar is haar eigen leven? Twijfelend draait ze op haar voeten richting de andere kant dan de ziekenhuiskamer met haar vader en Luuk. Als vanzelf heeft ze opeens haar jas aan en beweegt ze richting de uitgang van het ziekenhuis. De sneeuwvlokken vallen voorzichtig op haar hoofd en schouders. Koud smelten ze op haar wangen en voorhoofd. Ruw wordt ze opzij geduwd door een oudere man. ‘Kan je niet ergens anders gaan staan? Je staat midden voor de ingang!’ Ze knippert met haar ogen en keurt de man geen blik waardig. Gefascineerd volgen haar ogen het vallen van de vlokken naar beneden. Sneeuw. Een nieuwe wereld gaat voor haar ogen open. Het lijkt helemaal niet meer op de wereld van vanmorgen en gisteren. Vragen en gedachten laten haar in de steek als ze naar de glinstering van de zon in de vallende sneeuwvlokken kijkt. Geen vragen, geen antwoorden, geen gedachten, niets. Gewoon ijskristallen die vanuit de grijze lucht naar beneden vallen en iedereen alles laat vergeten. Diepe voetstappen blijven achter waar haar voeten zijn geweest. De voetstappen in de sneeuw blijven bijna gewillig achter Stephanie’s voeten aanlopen. Een trein raast aan haar voorbij. Sneeuw op de grond wordt weggeblazen in de rondte. Voor haar lichten flitsen en vonken op in de schemering waar de trein de bevroren bovenlijn raakt. De geel met blauwe trein wordt helder verlicht en wordt herkaast in de rondtollende sneeuw. Waar gaan de mensen die in de trein zitten heen? Wat gaan ze doen? Weer vragen zonder antwoord. Overal achtervolgen deze vragen mensen, mensen die het antwoord nooit zullen vinden. Haar horloge weerspiegelt de flitsen en vonken als ze haar pols draait om erop te kijken. Bijna 6 uur. De tijd gaat snel. Sneller dan in het ziekenhuis. Hoe komt het dat de tijd hier sneller gaat? Weer dezelfde antwoordloze vragen. Waar komen ze toch vandaan? Wie heeft ze bedacht? En waarom? Het wordt tijd om terug te gaan naar het ziekenhuis. Zal Luuk weer bewogen hebben? Een diepe zucht, slepende voetstappen door de sneeuw opnieuw terug naar het ziekenhuis. Lange haren worden in de nek gegooid als het gezicht omhoog gaat om naar de lucht te kijken. Zonnestralen kleuren de wolken rood en roze, donkere wolken kleuren aan de andere kant de hemel. Het zal snel donker worden. Waar was ze eigenlijk? Een onbekende omgeving. Rijden hier treinen? Rijden er eigenlijk wel treinen bij het ziekenhuis? Schichtig schieten haar ogen over het landschap om haar heen. Onbekend. Willekeurig loopt ze de kant op waarvan ze denkt waar ze vandaan kwam. Maar is dat zo? Kwam ze niet van de andere kant? Ondertussen floeppen verschillende lantaarnpalen langs de weg aan. De schemering heeft snel plaats gemaakt voor het donker van de nacht. Beginnende paniek snoert haar keel dicht. Bijna woest draait ze haar hoofd, waar kwam ze vandaan? Waarom heeft ze niet opgelet waar ze naartoe liep? De sneeuw. Verschillende voetstappen waren overgebleven in de sneeuw. Waarom zou ze niet haar voetstappen terug volgen naar waar ze vandaan kwam? Het ziekenhuis? Met het hoofd naar beneden gebogen begint ze aan de terugtocht, maar zijn het echt haar voetafdrukken? Door haar dichtgesnoerde keel is het moeilijk ademhalen. Hijgend probeert ze zich te beheersen en het te onderdrukken. De damp van haar adem kringelt de koude lucht in. De diepe, grote voetafdrukken brengen haar net buiten de stad, weinig lantaarnpalen verlichten de donkere, besneeuwde weg. Kou trekt haar lichaam binnen via haar voeten. De gympen zijn doorweekt, natte sokken proberen tevergeefs de kou en natheid van haar huid te houden, maar het blijkt een mislukte poging. Ze begint te rillen, misschien niet helemaal alleen van de kou. Angst sluipt als een geest haar lichaam en hoofd binnen. Heeft ze de verkeerde voetafdrukken gevolgd? De omgeving glinstert haar wit tegemoet, een glinstering wat haar bang lijkt te maken. Een simpele glinstering is omgeslagen van pure vreugde en blijdschap in angst en wanhoop. Waar is ze? Ongemerkt heeft ze de woonwijken en huizen achter zich gelaten. In de verte brand er geel licht achter een raam, een raam wat ver weg is. Onwillekeurig doemen oude berichten van kranten in haar hoofd op. Jongens verkrachten meisje naast een woonwijk. Een brute moord op een verlaten landweg, dader onbekend en nooit gevonden. De rillingen lijken erger te worden. Kippenvel kruipt over haar rug omhoog en laat haar haartjes overeind staan onder haar trui. Stel je voor dat er achter de besneeuwde struiken en bomen langs de weg mensen verborgen zitten? Mensen die haar begluren. Mensen die haar stiekem besluipen, voetstappen gedempt door de sneeuw. De sneeuw stuift op als ze zich in paniek omdraait. Een ploffend geluid. Waar komt het vandaan? Ogen flitsen heen en weer. Daar. Achter die struik? Of achter die? Of die boom? ‘Ik ben niet van plan om erachter te komen.’ Vliegensvlug draait ze zich om en sprint de weg af. Weg richting het geluid. Een vogel vliegt verschrikt weg als er opnieuw sneeuw vanuit de boom naar beneden komt vallen. Een ploffend geluid als de sneeuw op een nieuwe laag sneeuw stuit op de grond. Het gele licht nadert snel. Met haar laatste wilskracht en energie gaat ze nog harder. Hijgend staat ze stil voor een houten deur van een oude boerderij. Haar koude, trillende hand balt ze toch een vuist en slaat ermee op de deur. Pijnscheuten trekken door haar hand naar haar pols door haar gehele onderarm. Ze blijft kloppen. Zelfs als haar gehele arm in de brand staat en uiteindelijk gevoelloos wordt. Rusteloos trekt ze uiteindelijk haar arm terug. Aarzelend staat ze bij de deur. Doorlopen? Wachten? Het risico nemen dat er in de buurt nog een huis staat met mensen en een telefoon? Of afwachten? Twijfel overvalt haar. Opkomende paniek probeert opnieuw haar keel dicht te knijpen. Bewegingsloos staart ze voor zich uit, ondertussen op haar onderlip bijtend. Wat zal ze doen? Een koude wind speelt met haar haren, een wind die nieuwe sneeuwwolken aanvoert. Krakend komt de houten deur alsnog in beweging. Een verbaasde blik tuurt de duisternis in op zoek naar de herkomst van het harde kloppen op haar deur. Stephanie schrikt op uit haar mijmeringen. Er was hulp! ‘Is daar iemand?’ Aarzelend, maar vol opluchting geeft ze antwoord. ‘Mevrouw, ik ben de weg kwijt. Ik ben op zoek naar het ziekenhuis. Kunt u me misschien helpen?’ Een stokkende adem. ‘Het ziekenhuis, meisje? Dat ligt hier kilometers vandaan! Hoe kom je hier verzeilt geraakt? Ben je alleen? Meisje toch.’ De stilte daalt op hen neer, donker sluit hen in. Het enige licht schijnt achter de vrouw vanuit de deuropening naar buiten. ‘Meisje, blijf toch niet buiten staan. Kom binnen, kom binnen.’ Achter Stephanie wordt de deur dichtgedaan, ze wordt omringt door warmte. Het laat haar tintelen. Ze loopt aarzelend achter de vrouw aan. Een warme houten keuken, blinkend schoon, lacht haar toe. Een stoel wordt aan de enorme houten keukentafel aangeboden. Jas uittrekken? Aanhouden? ‘Waarom moet je nou hier op dit moment aan dit soort stomme vragen denken? Je moet terug naar het ziekenhuis naar Luuk!’ Wijst ze zichzelf streng en misschien zelfs een beetje boos terecht in haar gedachten. De vrouw staat nog steeds achter de houten stoel en kijkt haar vragend aan. Een donkere avondjas laat een klein stukje van de lichtblauwe nachtjapon zien. Tientallen rimpels sieren lieve ogen, maar ook intelligent. Een mond die laat zien dat ze veel zorgen heeft gehad. Lang, dik, bijna zilverkleurig haar is handig opgebonden tot een knot achter in haar nek. Sterke en slanke vingers omvatten de bovenste rand van de houten stoel. Stephanie gaat snel en stil zitten. De vrouw loopt met vederlichte passen die niet bij haar leeftijd lijken te passen naar de keuken. Een blik van pure nieuwsgierigheid maakt daarnaast plaats voor bezorgdheid. Waar komt dit meisje vandaan? ‘Ik heet Dora en woon hier al sinds ik geboren ben. Nog nooit is er bijna midden in de nacht een meisje gevonden die alleen op de deur staat te kloppen, bijna blauw van de kou. Zo.’ Een mok met kruidenthee staat voor Stephanie’s neus. ‘Hier wordt je lekker warm van. Vertel me eens hoe je hier alleen terecht komt, kind.’ Aarzelend schraapt Stephanie haar keel en kijkt verlegen naar de oude vrouw. De vrouw met de talloze rimpels, ze lijken zich over haar gehele lichaam uit te strekken, helemaal tot aan haar vingertoppen. Haar blik went naar haar mok met hete thee, het ruikt heerlijk. ‘Ik heet Stephanie Morree. Ik ehm… Ik moet naar het ziekenhuis terug naar mijn broertje. Ik ben verdwaalt, ik weet niet meer precies hoe ik hier ben gekomen. Kunt u me de weg naar het ziekenhuis vertellen? Alstublieft? Dan kan ik weer verder.’ ‘Rustig aan meisje, niet zo snel praten. Ik ben maar een oude vrouw, het gaat tegenwoordig allemaal niet zo snel meer. Waar wilde je naar toe gaan op dit late uur in het donker?’ Diep ademhalend start Stephanie opnieuw met haar verhaal, erop lettend dat ze niet te snel praat. ‘Mevrouw…’ ‘Zeg maar Dora, anders dan voel ik me zo ontzettend oud.’ Valt de vrouw haar grinnikend in de reden. ‘Dora, ik zoek de weg naar het ziekenhuis, ik moet daar naartoe. Kunt u me die vertellen? Dan val ik u niet meer lastig en ben ik weer weg.’ ‘Meisje, je kunt nu niet weg in het donker. Het ziekenhuis ligt hier kilometers vandaan! Ik zal me even aankleden en dan zal ik je met de auto naar het ziekenhuis rijden. Drink nu eerst je thee op nu het nog warm is.’ Ze verdwijnt achter de deur van waaruit ze gekomen zijn. ‘Wat een aardige vrouw. Misschien wel een soort oma.’ Bedenkt ze nippend van de hete thee, warm was het in ieder geval nog wel. Hoe zouden haar oma’s zijn als ze beiden nog leefden? Zou ze ook daarmee praten? Thee drinken? Gezellig om een tafel met koekjes? Mijmerend in het niets staren haar blauwe ogen naar het hout van de tafel. Krassen, stukjes eraf. Een tafel die wordt gebruikt, een tafel waar op wordt geleefd. Hoe oud zou de tafel zijn? Wat heeft de tafel allemaal gezien? Een hand op haar schouder. Een schrikreactie. ‘Meisje, ben je zo diep in gedachten verzonken dat je van me schrikt? Kom maar. Ik zal je naar het ziekenhuis brengen.’ Ze heeft in korte tijd haar nachtjapon ingeruild voor een makkelijk zittende ribbroek met daarover heen dikke laarzen en een dikke rode trui. Buiten hebben de sterren ruimte gemaakt voor dikke wolken met sneeuw. Duizenden vlokken vallen met tientallen naar beneden. Een koude wind laat haar huid tintelen. Haren en kleding worden bewogen in de wind. Een oude versie van een Jeep staat onder de sneeuw te wachten totdat de sleutel wordt omgedraaid en het weer tot leven komt. Zonder een woord te zeggen maken ze de auto zo goed en kwaad als het kan sneeuwvrij. Een geruststellende stilte vult de lucht. Een stilte van beiderzijds vertrouwen. Na enkele minuten flitsen de besneeuwde bomen en struiken langs de weg voorbij. Sneeuwvlokken maken het zicht moeilijk, maar ze vertrouwd Dora. Een vertrouwen waarvan ze het bestaan en het ontstaan niet weet.

‘Stephanie! Waar ben je geweest? Waar kom je vandaan?’ Sterke armen omsluiten haar. ‘Mevrouw, hoe kan ik u ooit bedanken!’ ‘Maar meneer, waarvoor?’ Lachende ogen kijken hem aan. ‘U brengt mijn dochter weer bij me. Ik was zo bang dat er wat met je gebeurt was nadat je weg bleek te zijn, Stephanie.’ ‘Geen dank meneer. Ik ga weer naar huis, richting mijn bed.’ ‘Mevrouw, geef me uw naam, uw adres, dan kan ik u terugvinden!’ Een pen en een stukje papier werden tevoorschijn getoverd en het benodigde wordt opgeschreven en uitgedeeld. Sneeuw stuift op als ze wegrijd richting het donker. Zwijgend volgt Stephanie haar vader het ziekenhuis in. Vlakbij de kamer van Luuk stopt haar vader plotseling en staat stil. ‘Stephanie, hoe kan je het ons aan doen door zomaar weg te lopen? Hoe kon je dat doen? Hoe kon je ons alleen laten? Me niets te laten weten? Ik had nog een kind kunnen verliezen! Ik heb alleen jou nog! Er kunnen dingen met je gebeuren onderweg waar je waarschijnlijk niet eens weet van hebt! Hoe kun je zo dom zijn!’ Als een eruptie van een vulkaan worden de woorden, aaneengeregen tot zinnen, eruit gespuwd. Woede, verwijten, zorgen van de afgelopen uren. Stephanie kijkt naar de schokkende rug van haar vader, zijn romp gaat heen en weer door zijn zware ademhaling, gebalde vuisten langs zijn lichaam. ‘Stephanie, waarom?’ Een schuldgevoel maakt zich van haar meester. Ze had hen nooit alleen moeten laten. Hoe had ze dat inderdaad kunnen doen? Haar vader had gelijk. Waarom is ze weggegaan? Om naar de sneeuw te kijken? Om het te zien vallen? Om de kou te voelen? De kou die ontstaat als ze op haar gezicht vallen? Wat was er eigenlijk gebeurt? Ze herinnert zich bijna niets meer. Waar was ze geweest? Sneeuw, witte sneeuw. Het blijft in haar gedachten spoken. Prachtige sneeuw. Waarom is ze er zo door gefascineerd? Zonder een antwoord van zijn dochter te verwachten laat hij haar achter in de witte gang en verdwijnt door de deur naar Luuk. Luuk die geen sneeuw zal zien, behalve de witte kleur op de muren en grond. Waarom?

Kimmm

Berichten: 1739
Geregistreerd: 19-04-05
Woonplaats: Tiel

Re:

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 07-04-06 11:35

en nog steeds wilde ik rudi@bokt bedanken voor het mogen gebruiken van het geweldig mooie gedicht!



De krant wordt voor haar op de tafel gegooid en blijft krakend liggen op dezelfde plaats. Op een opengeslagen pagina schreeuwt een artikel met een grote titel om aandacht. ‘Achttienjarig meisje verkracht en vermoord.’ ‘Dit had jij kunnen zijn.’ Een rilling trekt door haar lichaam heen als ze het artikel verder leest. Een ijzige stilte. Uiteindelijk doorbroken door Josh. ‘Liefje, ik houd van je, ik maak me zorgen om je. Gisteren, vandaag. Je bent het enigste wat ik nog heb. Ik wil jou ook niet kwijtraken.’ Tranen lopen geruisloos over haar wangen. Tranen die een vochtige streep over haar wangen achterlaten. Wangen die rood kleuren van schaamte. Zich vanuit de stoel opdrukkend met haar armen staat ze op van de tafel. Stil draait ze zich om en slaat haar armen om haar vader heen. ‘Steph, liefje, je bent alles voor me!’ Een fluisterstem, een stem vol emotie. Emotie die toegelaten wil worden, maar wat niet lukt. Zijn armen liggen om de rug van zijn dochter. Een dochter van goud. ‘Pap, ik hou van je. Ik weet niet wat ik deed. Waarom.’ ‘Stil maar, het maakt niet uit.’ Tranen vallen op zijn schouder en maken zijn bloes warm van het vocht. Na enkele minuten maken ze zich voorzichtig van elkaar los. Een gezicht opgezwollen van verdriet. Verdriet dat tijden geen uitweg heeft kunnen vinden. Wanhoop. In elkaar geslagen hoop. Lijden. Liefde. Maar wat betekenen begrippen als je niet weet hoe het voelt? Het gezicht van Luuk lijkt met de dag in te vallen. Een wit gezicht, dichte ogen. Stephanie schenkt er geen aandacht aan en begint met de oefeningen voor zijn spieren. Simpele oefeningen, oefeningen die elke dag een keer herhaalt moeten worden. Oefeningen die ervoor kunnen zorgen dat hij op een dag weer op kan staan en weg kan lopen. Een droom. Een onbereikbare droom op dit moment. Maar wie weet wat de toekomst brengt? Wie weet hoe de wereld morgen draait? Langs het bed staan na zoveel weken steeds minder apparaten. Hij is stabiel, maar slaapt nog steeds. Hoe zal het zijn als hij wakker wordt? Anders? Haar handen glijden over de warme huid. Woorden verschijnen in haar gedachten. Woorden die belangrijk lijken te zijn. Woorden die ze van vroeger herinnert. Woorden met een betekenis. Een rijmpje. Nee. Een gedicht. Een gedicht die haar vaag bekend voorkomt. Maar waarvan? Geen idee.

Mijn hart huilt diep van binnen,
Je bent zo ver weg.
Waar moet ik nu beginnen.
Bij alles wat ik tegen je zeg.
Geen antwoord.
Waar ben je toch?

Automatisch beginnen haar handen aan de oefeningen zonder er met haar gedachten erbij te zijn. Het lijkt bijna dagelijkse routine. Hoe komt ze aan de woorden? Waar komen ze plotseling vandaan? De woorden hebben een zuivere betekenis, een betekenis waar duizend woorden niet kunnen overtreffen. De woorden lijken recht uit haar hart te komen.

Blauw, blauw als de Atlantische oceaan als de zon erop glinstert. Het licht wordt weerkaatst door de blauwe regenboogvliezen. Regenboogvliezen die hun naam eer aan doen door te glimmen en te glinsteren. De eerste glinstering sinds weken, maanden. Een glinstering die wordt opgewekt door elektrisch licht, maar een echte glinstering. Het kleine stukje blauw wordt steeds groter, een grotere opening. Meer licht wordt de ogen binnengelaten. De zwarte pupillen trekken zich samen om zichzelf te beschermen tegen de scherpte. Ogen die maanden geen licht hebben gezien, de ondoordringbare oogleden voor licht. Ondoordringbare oogleden zorgen voor een donkere en eenzame wereld. Maar misschien niet helemaal donker. Achter de oogleden speelden lange tijd verschillende beelden en kleuren af. Beelden en kleuren die voor ieder ander mens niet te begrijpen zijn. Kleuren die geen naam te geven zijn, maar toch kleuren. Verhalen met een begin en een eind, met een moraal, maar waarover gaat het eigenlijk? Een geheim. Een geheim alleen voor de blonde jongen met de blauwe ogen die alles gezien en begrepen hebben. Een geheim voor de rest van de wereld. Maar misschien toch, misschien toch ook voor iemand anders. Iemand anders die de kleuren een naam kan geven en de verhalen uit kan leggen. Iemand die alles begrijpt. Iemand zonder een naam, zonder familie, helemaal alleen, in een donkere en koude ruimte met alleen angst in de ogen, mooie bruine ogen. Ogen die heen en weer flitsen, net zoals de blauwe ogen heen en weer flitsen onder de halfgeopende oogleden. Wie heeft ooit kunnen weten dat oogleden kilo’s zwaar kunnen zijn? Dat je ervan kunt gaan transpireren alleen om ze geheel omhoog te krijgen om het zicht van de ogen niet te belemmeren? Bijna niemand. Bijna niemand die weet hoe het is om weer iets te horen na maandenlang afgesloten te zijn van de wereld. De echte wereld. Een schok, een verademing, blijdschap. Ogen die het witte, ingevallen gezicht plotseling weer licht en kleur geven. Die gevoelens laten zien, gevoelens die maandenlang uitgeschakeld zijn geweest. Een trilling, een beweging. Geluid, lakens kraken. Stephanie kijkt op van het boek wat ze op haar schoot heeft liggen, De Paardenfluisteraar. Een verhaal waar ze weer van paarden kan dromen zonder zich schuldig te voelen over de verkochte paarden. Haar lievelingsboek, bijna kapot gelezen. Een boek is bijna altijd beter dan de film. En ook bij dit boek is het waarheid. Heeft ze het zich verbeeld? Een nieuwe wereld opent zich voor haar in de boeken. Verhalen waar ze zich van kan afsluiten van de wereld om haar heen. Verhalen waar ze zichzelf kan zijn. Bijna dezelfde blauwe ogen dwalen door de kamer heen op zoek naar de oorzaak. Waar komt het vandaan? Daar. Een stuk laken bewoog. Het boek wordt bijna achteloos op de stoel ernaast neergelegd en achtergelaten als ze opstaat en bijna in trance voorzichtig naar het bed loopt. Haar hart begint sneller te kloppen, haar ademhaling versnelt, haar stappen worden sneller, maar voorzichtiger. Bang om de stilte te verbreken. Blauwe ogen staren haar aan. Blauwe ogen vol wanhoop, blauwe ogen vol angst. Blauwe ogen die gevoelens willen laten spreken wat door de mond niet lukt. Tranen wellen op in haar ogen. Tranen die bij de blauwe ogen niet willen stromen, niet kunnen stromen. Blauwe ogen die hunkeren naar antwoorden, liefde, hoop. Tranen stromen geruisloos over haar gezicht, een gezicht vertrokken van verdriet. Twee paar blauwe ogen die vragen en antwoorden. Die vragen stellen waar geen woorden genoeg voor zijn, die antwoorden geven waar geen toon en gezichtsuitdrukking voor te vinden zijn. Blauwe ogen die elkaar alleen aankijken. Ogen die liefde geven, ogen die hoop uitstralen, ogen die zeggen dat alles oké is.

Een derde paar blauwe ogen voegt zich bij de andere 2 paar blauwe ogen. Ogen die elkaar aankijken, elkaar bijna aanstaren. Wat is het heerlijk om de andere 2 paar van jouw ogen weer te zien glinsteren. Een warm gevoel trekt door zijn lichaam als de blauwe ogen in het bed Josh aankijken. Na een paar seconden lijken de ogen door hem heen te kijken en branden het diepste van zijn hart en ziel. Daarna wijken ze af en dwalen door de ruimte heen op zoek naar het andere paar blauwe ogen. Blauwe ogen die hij nooit zal vergeten, het eerste wat hij gezien heeft na de maandenlange sluiting van de oogleden. Achter de gesloten oogleden leek zijn wereld alleen te bestaan uit bruine ogen. Donkerbruine ogen vol angst. Een wereld die achter hem is gebleven. Stilte. Bijna een tastbare stilte, een rustige en mooie stilte. Een stilte die verbroken wordt door een stem, fluisterend. ‘Luuk, je bent wakker.’ Een trillende stem. Ongeloof. Haar broertje is weer bij hen terug, hij heeft hen niet in de steek gelaten! Stephanie’s stem breekt bijna als de blauwe ogen haar alleen toe knipperen, geen geluid, geen verdere bewegingen. Steeds hetzelfde monotone knipperen van de ogen. ‘Luuk, we zijn bij je, papa en ik. Ik, Stephanie.’ Hetzelfde knipperen van de ogen als antwoord. ‘Luuk, hoe voel je je?’ De blauwe ogen kijken haar aan. ‘Je hebt heel erg lang geslapen, Luuk. Weet je dat?’ Geen antwoord, dezelfde uitdrukking van het gezicht, geen reactie. Machteloosheid overvalt haar. ‘Luuk, wil je iets zeggen? Luuk, zeg iets. Wil je alsjeblieft iets zeggen…?’ Dezelfde intense blauwe ogen glinsteren haar toe, ogen vol wanhoop, ogen vol verdriet. ‘Kan je niets zeggen?’ De oogleden sluiten en bedekken enkele seconden de blauwe ogen. Een traan rolt over haar wang. ‘Luuk, waarom zeg je niets…? Waarom beweeg je niet…? Waarom?’ De traan valt kapot op het laken, een donkere vlek erop achterlatend. Een zwaardere stem achter haar. ‘Luuk? Mannetje, we hebben je gemist! Wat is het fijn om weer in die mooie blauwe ogen van je te kijken.’ Een gemaakt blije stem, een stem die de waarheid probeert te verbergen. Een stem die emotie niet toelaat. Emoties die loskomen voor dit moment, het moment wanneer een akelige waarheid en toekomst erg dichtbij komt. De blauwe ogen verschuiven zich van Stephanie naar de richting van zijn vader. Herkenning in de ogen, een glans verschijnt in de glinsterende ogen, intense ogen. Stephanie speelt in haar gedachten met het woord mooi, je zou het bijna mooi noemen. Ogen met een bepaalde betekenis. Ogen die proberen te praten, omdat de rest van het lichaam hem in de steek laat. Een stilte daalt neer binnen de kamer, een intense stilte, een stilte die zich bijna evenaart met de intense ogen. Een stilte die ruw verstoort wordt door voetstappen op de gang, een het ruw openen van de deur en een harde, maar regelmatige ademhaling. De ogen verschuiven naar de man die midden in de kamer staat. Een man die ze regelmatig tegenkomen, een normaal persoon, maar een persoon met een verhaal, een man van fouten, fouten die nooit te vergeven zullen zijn. Zijn gehele leven is verandert door een fout, zijn fout, maar niet alleen zijn gehele leven, ook het leven van een persoon die nog zo jong is en nog een heel leven voor zich heeft. Blauwe ogen die hem aankijken, ogen die hem vragend aankijken, niet wetend dat hij de schuldige is. De ogen boren in zijn lichaam, zijn hart, naar zijn ziel. Een soort verlamming maakt zich van hem meester, zijn ademhaling gaat automatisch, zijn hart klopt ritmisch. Zijn hoofd is leeg, geen gedachten, geen gevoelens. Zijn armen slap naast zijn lichaam, zijn benen nog maar net in staat om hem te dragen. Nog 2 paar ogen draaien zich naar hem toe en staren hem aan met een intense blik van pure emoties. Emoties die zo van elkaar verschillen, de ene vervuld van afschuw, de andere vervuld van pure boosheid, bijna haat. Zijn hand grijpt naar het bedeinde om zich staande te houden. Een schuldgevoel maakt zich van hem meester. Wie heeft ooit kunnen bedenken dat schuldgevoel zo zeer kon doen? Pijn, een woord waar iedereen bekend mee is, maar voor iedereen een andere betekenis heeft. Een jongen in het ziekenhuisbed, voor het leven getekend. Getekend door hem. Zijn blik dwaalt af naar zijn handen, de blauwe ogen volgen zijn blik en ze kijken bijna geïnteresseerd naar zijn handen. Niet wetend wat ze hebben aangericht. Doodse stilte, even stil als voor hij binnenkwam, maar toch een heel andere stilte. ‘Wat komt u doen? Komt u uw werk bekijken?’ Een sarcastische vraag, wachtend op een antwoord. ‘Ik-ik… Ik kom kijken hoe het met de jongen gaat…’ Uiteindelijk een stotterend antwoord, gegeven door de man, bijna een knappe man met zilveren haren. Een man die ineen lijkt te krimpen als de jongen in het bed zijn blik weer op hem richt, nadat het naar zijn vader gericht was. Schuldgevoel drukt als een loden last op zijn schouders, schouders die het gewicht bijna niet aankunnen en bijna doorzakken. Stephanie heeft nooit goed begrepen waarom haar vader en de chirurg, die voor haar staat, niet goed met elkaar kunnen opschieten, waarschijnlijk gewoon omdat ze elkaar niet mogen. Zich niet bewust van het verleden van de afgelopen maanden van de 2 mannen. De man ziet er moe uit, donkere kringen ontsieren zijn ogen, rimpels lijken dieper in zijn gezicht getrokken te zijn, hij lijkt nauwelijks in staat om te blijven staan. Afhangende schouders, ogen naar beneden gericht, zijn mond vertrokken tot een dunne, bijna witte streep, witte knokkels van zijn handen als hij zich aan het bed staande houd. Zijn hoofd wordt geheven en zijn blik richt zich op de jongen, blauwe ogen kijken hem nog steeds aan, blikken kruisen elkaar, groene ogen tegen blauwe ogen. ‘Jongen, het spijt me…’ Na de woorden draait chirurg Rilkers zich om en haast zich de benauwd lijkende kamer uit. Een verbaasde Stephanie achterlatend.

Nadat de verschillende artsen en verpleegkundigen eindelijk weer weg waren viel de stilte als bijna als een verademing op de 3 overgebleven mensen neer. Bijna direct nadat de chirurg de kamer uit was gelopen, kwam de, op dit moment, behandelende arts van Luuk binnen. Zodra hij de blauwe ogen boven het laken uit zag komen was er meer personeel opgetrommeld. Ze kan het nog steeds niet geloven, Luuk is wakker. Haar broertje is weer op deze wereld en laat hen niet in de steek. Hij zal beter worden! Een enorme blijdschap maakt zich van haar meester. Maar aan elke goede kant zit een keerzijde. Luuk zal waarschijnlijk altijd last houden met praten, nu is het zelfs een onmogelijke opgave. Ook zijn motoriek is sterk achteruit gegaan. Zo sterk dat hij ook op dit moment alleen grove bewegingen kan maken, waardoor hij nu hij wakker is niet zelfstandig kan eten en drinken. Hij zal nog een paar dagen aan het infuus moeten om extra aan te sterken voordat hij vast voedsel uit de keuken van het ziekenhuis krijgt. Daarna zal iemand zijn hele leven hem moeten bijstaan. Een taak wat Stephanie en haar vader vrijwillig en erg graag op zich willen nemen. Misschien mag hij na een tijdje weer mee naar huis! Wat zou dat heerlijk zijn. Beelden schieten in haar hoofd aan haar voorbij. Lekker thuis met z’n drieën, allemaal weer bij elkaar. De blauwe ogen kijken haar aan vanaf het enorm groot lijkende ziekenhuisbed. Een warmte verspreid zich door haar lichaam, een heerlijke warmte, een warmte die haar helemaal opvult. Aarzelend stapt Josh de kamer opnieuw in na het gesprek met de arts over de gezondheid van Luuk. Onder het witte licht van de TL-balken staat zijn dochter, een dochter uit duizenden, een dochter waarvan er maar eentje bestaat, zijn dochter. En zijn zoon, zijn zoon die zijn ogen weer geopend heeft, zijn zoon die leeft en die over 2 weken weer mee naar huis mag! Een verademing, eindelijk naar huis. Weg uit het ziekenhuis. Het zal een lijdensweg worden voor allen om hem thuis te verzorgen zonder hulp. Hulp die hij heeft afgewezen. Maar het is zijn zoon, zijn kind, zijn leven, de zoon van hem en van Suzanne. Ze leeft verder in Stephanie en Luuk. Een gift om te bewaren, om te koesteren en nooit meer los te laten. Giften die niet in geld of iets anders uit te drukken zijn. Zal hij het hen vertellen? Zal hij Stephanie meenemen? Luuk alleen laten vanmiddag? Zal hij het haar laten zien? Zal ze het begrijpen? Een lichte aarzeling, maar blijdschap overwint. Hij zal haar alles vertellen, ze zal blij worden, ze zal weer kunnen lachen, ze zal iemand om haar heen hebben. Ze zal nooit meer alleen zijn. Nooit meer. Hij zal er altijd voor haar zijn. Altijd. Een glimlach siert zijn gezicht, de kleur om zijn wangen laten hem er gezond uitzien. Het lijkt de donkere en lege kleur van de ogen opleven. Misschien is het niet waar. Misschien kan je toch met een beetje geld het geluk jouw kant op laten kijken. ‘Steph? Wil je zo met me mee gaan? Ik wil je wat laten zien.’ Haar hoofd draait zijn kant op, grote vragende ogen kijken hem aan. ‘Wat gaan we doen? En Luuk dan?’ ‘Met Luuk gaat het goed komen, er zal een zuster op hem letten. Vind je dat goed Luuk?’ Blauwe ogen kijken hem aan, ogen die antwoord geven op de vraag. Een blik van goedkeuring, misschien een blik met nieuwsgierigheid in de ogen. ‘Ga je dan mee?’ Haar hoofd draait zich van hem weg, blond haar wervelt om haar hoofd heen. Zelfs in het licht boven hun hoofden lijkt het een gouden gloed uit te stralen. ‘Ik zal m’n jas halen. Blijven we lang weg? Waar gaan we naar toe?’ Nieuwsgierigheid borrelt omhoog. ‘We gaan even met de auto, het is niet zo heel erg ver weg. We blijven niet zo lang weg, Luuk. We zijn weer terug voordat je het weet.’

Vragen bestormen haar als een leger de muren van een stad vol geld en gouden voorwerpen. Een stad waar de soldaten heen willen. Soldaten met thuis een vrouw en kinderen. Een klein huis in een arm dorp, nauwelijks voedsel. Soldaten die iets van het goud willen bemachtigen voor een beter leven. Soldaten die een muur bestormen waar duizenden soldaten ze opwachten, een onneembare muur. Vragen en antwoorden worden van elkaar gescheiden. Verschillende vragen ontsnappen aan de muur en worden afgevuurd op haar vader. Maar zonder resultaat, geen antwoord. De omgeving schiet aan haar voorbij. Een onbekende omgeving. Waar zijn we? De sneeuw is gesmolten en heeft plaats gemaakt voor de lente, knoppen komen tevoorschijn uit de grond, nieuwe bladeren geven bomen en struiken een frisse groene kleur. De zon verwarmt de aarde met haar zonnestralen. Zonnestralen die leven geven en leven nemen. Het leven kan niet zonder de warmte en het licht van de zon. ‘Hoi Bart! Met Josh! Ja, goed. Maar waar ik voor belde. Ik ben onderweg naar je toe, is dat goed? Ja? Oké! Dan zie je me zo verschijnen. Wanneer? Denk over een minuut of 10. Ja. Tot zo!’ Nieuwsgierig kijkt Stephanie haar vader aan. Het gesprek heeft waarschijnlijk nog geen minuut geduurd. We gaan dus naar iemand toe, iemand die Bart heet. Maar wie is dat? Waar woont hij? De auto wordt na een aantal minuten de grote oprit met grind ingedraaid van een boerderij, een boerderij naast een enorme schuur omringt door weilanden met groen gras en bloemkoppen die zich richting de zon draaien. Wauw. Dit was een mooie boerderij en wat een ruimte. Hoe zou het zijn om hier te wonen? De deur wordt opengehouden door een kleine, maar ontzettend sterk uitziende man. Misschien niet echt het stereotype voor een boer, maar toch heeft hij er wel iets van weg. Aarzelend stapt ze de auto uit. De autodeur vasthoudend, het enige plekje van bescherming op deze onbekende plek. De man in de deur werkt hen met zijn hand. Lachend loopt Josh naar de man en geeft hem een hand. Bijna alsof ze vrienden zijn, alsof ze elkaar langer kennen. Maar wie is die man? Wat doen we hier? Haar onuitputtelijke nieuwsgierigheid zorgt ervoor dat ze de autodeur achter zich dichtgooit en snel achter haar vader aanloopt. ‘En jij moet Stephanie zijn.’ Een glimlach siert zijn gezicht. Een gezicht wat misschien wel lelijk genoemd mag worden. Een grote en scheve neus, kleine ogen achter een grote bril en flaporen. Ze knikt als antwoord, plotseling voelt ze zich rood worden als hij haar van top tot teen opneemt. Wordt ze opeens verlegen? Waar komt dat opeens vandaan? Een stevige handdruk, haar vingers tintelen ervan. ‘Kom binnen! Kom binnen!’ Ze stappen achter hem aan de grote boerderij in. Ze kijkt haar ogen uit. Overal lagen spullen, overal waar ze kijkt liggen spullen. Geen plekje onbezet. Als een schok herkend ze de spullen. Spullen die ze uit haar gedachten verbannen heeft. Spullen waar ze niet naar kan kijken, waar ze niet naar wil kijken. Haar keel wordt dichtgeknepen als de herinneringen omhoog komen. Tranen wellen op in haar ogen waar ze boos worden weg geknipperd. De voorwerpen dansen voor haar ogen, beelden schieten door haar gedachten. Ze was nog maar een jaar of 8 en dolblij met haar verjaardagscadeautje. Een cadeautje waar ze jarenlang plezier van heeft gehad. Een cadeautje wat ze een aantal jaar geleden boos in een vuilniszak stopte en naast de weg zette waar een vuilniswagen het de volgende morgen mee nam. Verschillende foto’s prijken op de muren, foto’s met nieuw leven, foto’s met successen, foto’s met blijdschap als hoofdrol. Misschien wel honderden foto’s. Foto’s waar de man de meeste keren op voorkwam, toen nog als een jonge man. Prijzen staan op planken naast boeken, naast foto’s. Ze gingen met z’n allen zitten aan een grote tafel, een tafel wat vol lag met voorwerpen. Wat doen die allemaal hier op een tafel? Haar hand trilde voordat ze een mooie donkerrode stof vastpakken en tussen de vingers laten glijden. Een mooie kleur, een mooi stukje stof van een mooie en goede kwaliteit. Wat doet dit op de tafel? Ze heeft het jaren volgehouden om dit voor haar verjaardag te vragen. Een cadeau wat ze nooit heeft gehad, een cadeautje waarvan ze nooit heeft kunnen dromen dat het zo zacht voelde aan haar vingers. ‘Stephanie? Wil je wat drinken?’ Ze schikt op met een schok en laat de stof uit haar vingers glijden waardoor het naast de tafel valt. Tijdens het bukken staart ze strak naar de houten vloer, gebogen en vol spleten, om ervoor te zorgen dat er andere spullen ziet die herinneringen naar boven brengen. Herinneringen die zeer doen, herinneringen waar ze niet aan wil denken, veilig en ver weggestopt. Twee paar handen grijpen tegelijk naar de stof om het van de vloer te halen en weer veilig op z’n plaats op de tafel neer te leggen. Vingers raken elkaar aan. Ogen kijken verlegen naar elkaar. Blauwe ogen met erom heen een roomkleurige jonge huid. Bruine ogen met een donkere huidskleur omringt door talloze kleine rimpels. Ogen die elkaar aan blijven kijken tijdens het opstaan. Nieuwsgierig. Nieuw. Verlegenheid. ‘Heb je iets van cola?’ Zonder met zijn bruine ogen te knipperen of zijn blik af te wenden geeft hij antwoord. ‘Natuurlijk.’ Het contact wordt verbroken als hij zich omdraait om voor Stephanie een cola in te schenken en voor Josh een kop zwarte koffie, waarvan hij zelfs ook een kop neemt. Aan de ongemakkelijke ervaring met de rode stof wil Stephanie niet meer denken als ze met z’n drieën in de kamer zitten. ‘Zullen we maar meteen ter zake komen? Stephanie weet niet wat de bedoeling is van deze, voor haar uitziende, plotselinge ontmoeting.’ Een knikje ter bevestiging van Bart waarbij hij even zijn ogen sluit en zijn blik weer op Stephanie en Josh vestigt. ‘Stephanie, maanden geleden ben ik voordat Luuk naar het ziekenhuis ging een aantal afspraken gehad met Bart.’ Weer een bevestigend knikje. ‘Afspraken voor een overeenkomst. Misschien wil Bart het je laten zien.’ Een glimlach onderdrukkend voor Stephanie. Bart gaat met grote zware stappen voor naar een deur aan de andere kant van de kamer. Een deur die uitkomt in wat het lijkt een grote hal. De geur van dieren en stro vult haar neusgaten. Een heerlijke geur. Een geur wat ze bijna is vergeten. Een geur die haar aan thuis doet denken. Thuis. Vroeger. Talloze deuren, deuren met naambordjes. Naambordjes die allemaal een naam dragen. Elegante hoofden komen tevoorschijn en draaien zich naar het geluid van hun stemmen als ze de enorme schuur betreden. Stephanie houd haar adem in. Geruisloos stromen de tranen over haar wangen en vallen kapot op de grond waar duizenden hun voetstappen op hebben geplaatst. Hier ligt haar leven. Haar leven. Zonder dit is er geen leven mogelijk. Waarom heeft haar vader haar hiernaar toe genomen? Verdriet. Alsof haar hart weer wordt opengescheurd. Tornado. Gipsy. Paint. Namen die ooit een belangrijke plaats in haar leven hadden. Maar namen die vergeten zouden zijn als de naambordjes er niet meer waren om ze te herinneren.

Een warme zijden neus wordt tegen haar hand gedrukt. Een arm die lusteloos naar beneden hangt naast haar lichaam. Een warme adem blaast langs haar vingers. Kippenvel trekt van haar hand omhoog naar haar arm en door naar de rest van haar lichaam. Tranen die geen stop kennen lopen nog steeds langs haar wangen. Een traan rolt vanuit haar ooghoek over haar wang, een nat spoor achterlatend. Een lichtstraal weerkaatst vanuit een dichtbij zijnd raam op de druppel van zout. Een druppel met de kleuren van de regenboog die na enkele seconden op de donkere fluwelen neus valt. Een neus die van de schrik even wordt teruggetrokken totdat de nieuwsgierigheid overwint. Grote donkerbruine ogen vangen haar blauwe tranende ogen op. Rustgevende ogen. Vriendelijke ogen. Ogen die dwars door mensen heen kijken. Ogen die ware gevoelens zien, hoe ver ze ook vergestopt worden. Ogen met een betekenis. Ogen die eerlijkheid uitstralen. Herinneringen borrelen omhoog. Herinneringen die stuk voor stuk een stuk van haar hart wegnemen en een zwart gat achterlaten. Herinneringen die afgespeeld worden in de donkerbruine ogen. Waarom is de wereld zo moeilijk? Waarom? Aarzelend raakt ze de warme huid aan, een huid die intensief warmte uit lijkt te stralen. Een warmte die door haar hand haar hele lichaam binnentrekt. Onwillekeurig rilt ze even. Een rilling niet van de kou, maar van de plotselinge warmt die haar lichaam binnendringt. Haar neus vangt de geur van de warme huid op, bijna dankbaar maakt ze er gebruik van om het in haar hele lichaam op te nemen. Haar hele wezen lijkt gevuld te worden door dat ene moment. Een moment uit duizenden, maar haar moment. Een moment van leven, een moment van liefde, maar vooral een moment van pijn en verdriet. Twee mannen kijken naar het tafereel. Mens en dier, een aanraking, een strijd tegen gevoelens. Geen van beiden lijkt te beseffen wat er verandert. Geen van beiden wijkt voor de ander. Een wereld die zo vervormbaar is, een wereld die een speciaal pad voor iedereen heeft, voor mens en dier. Een pad wat een meisje naar deze plek gebracht heeft, een plek waar haar herinneringen en gevoelens naar boven komen. Herinneringen en gevoelens die jaren weg gestopt zijn, zo ver weg en diep mogelijk. Een plek waar liefde en pijn samenkomen. Woorden vechten een weg naar boven. ‘Stephanie, maanden geleden ben ik voordat Luuk naar het ziekenhuis ging een aantal afspraken gehad met Bart.’ De stem van haar vader dringt zich naar voren in haar hoofd. Woorden worden benadrukt. Woorden waarvan ze zich bijna het bestaan ervan was vergeten. De dag voordat Luuk naar het ziekenhuis gebracht werd. De grote schoonmaak van de schuur. De blijdschap. Plotseling omgedraaid in pijn en verdriet. Pijn en verdriet voor een leven dat Luuk nooit meer zou kunnen leiden. Allemaal omdat pap naar Bart toe ging voor een afspraak. Een afspraak waarvan het nu uitkwam om hem na te komen. Een plotselinge waakzaamheid overvalt haar gedachten en lichaam. Wat waren ze van plan. Het elegante hoofd trekt zich met een ruk terug. Haar hand valt naar beneden nu het geen steun meer krijgt. Donkerbruine ogen kijken van een veilige afstand terug. Ogen die bijna vervult lijken te zijn van dezelfde plotselinge waakzaamheid met misschien zelfs angst. Maar zelfs van die afstand is de waakzaamheid van Stephanie bijna tastbaar. Het hangt in de lucht. Maar geen van beide mannen hebben de stemmingsverandering van de jonge vrouw opgemerkt. En vatten het stoppen van de stromende tranen op als een punt waarop ze kunnen doorgaan. Doorgaan met lopen, doorgaan met het leven. Grote, maar elegante hoofden trekken zich terug als ze door de gang lopen. Maar er wordt door niemand aandacht aan besteed. Totdat ze plotseling blijven staan aan het einde van een gang. Een gang die eindigt in een deur met daarachter een kleine ruimte. De geur van dieren en stro heeft plaatsgemaakt voor een andere geur. Een geur dat Stephanie niet gelijk bekend voorkomt, maar haar bijna een opdracht lijkt te geven, een waarschuwing, een opdracht om niet verder te gaan, weg. Bart opent piepend de deur. Een deur die kraakt en piept van ouderdom, van achterstallig onderhoud, een deur die niet lijkt te passen in dit geheel van de mooie ruimte van de schuur. De kleine ruimt is donker. Geen ramen, geen licht. Drie paar ogen die enkele minuten moeten wennen aan de plotselinge donker. De geur lijkt bijna overweldigend. Een golf van afschuw lijkt de waakzaamheid van Stephanie over te nemen. ‘Hij is nu een aantal maanden oud, maar hij lijkt onhandelbaar. Ik weet niet wat ik met hem aan moet, ik kan hem niet bij de anderen zetten.’ Een kleine schaduw dwaalt door de donkere ruimte heen. Een schaduw die waarschijnlijk tot de heupen van Stephanie komt. Met knijpende ogen probeert ze de donkere schaduw van de omgeving te onderscheiden. Iets wat haar maar met veel moeite lukt.

‘Hoe kan je me dat aandoen! Hoe kan je!’ Woede maakt zich van haar meester als ze uiteindelijk in de auto terug naar het ziekenhuis zitten. ‘Ja maar…’ ‘Nee! Ik wil het niet horen! Ik wil naar Luuk!.’ Het is genoeg, genoeg. Haar hart bonkt tegen haar ribben. Een hart wat nooit meer zal herstellen van deze dag. De donkere schaduw blijft haar achtervolgen, een schaduw wat haar leven voorgoed verandert heeft. De beelden blijven haar achtervolgen als ze haar ogen sluit en haar hoofd laat rusten op het koude raam van de auto.

Kimmm

Berichten: 1739
Geregistreerd: 19-04-05
Woonplaats: Tiel

Re:

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 07-04-06 11:37

Ze leek wel bijna hysterisch. Waarom? Waarom viel ze hem zo aan? Wat heeft hij verkeerd gedaan? Hij wilde haar helpen. Helpen met het opbouwen van een nieuw leven. Waarom deed ze dat? Hij snapte er niets van. Kon hij maar in het hoofd van zijn dochter kijken. Kon hij maar zien hoe ze dacht, wat ze dacht en waarom. Machteloos kijkt hij naar zijn dochter, zijn kind. Kon hij haar maar begrijpen. Waarom legt ze het niet uit? Waarom legt ze niet uit wat ze voelt? Hoe kan hij haar anders helpen? Waarom doet ze dit haarzelf aan? Dit hoeft ze niet te doen, niet helemaal alleen. Ik ben er toch voor haar? Waarom kunnen we dit niet met z’n tweeën doen? Zoals altijd? Waarom is het leven zo moeilijk? Waarom? Waarom?

Vragen en gedachten bestormen de twee mensen. Antwoorden op vragen die alleen de ander heeft. Antwoorden waarvan ze niet bewust zijn. Antwoorden die de ander wil hebben. Verdriet en machteloosheid die elkaar aanvullen en beide mensen aangrijpen. Onmacht. Zonnestralen verlichten en verwarmen de gezichten. Gezichten van mensen die niet zonder elkaar kunnen. Mensen die op dezelfde wereld staan en leven. Mensen die eten van hetzelfde voedsel, hetzelfde water drinken, genieten van dezelfde warmte van de zon, ’s nachts dezelfde sterren zien. Mensen die met elkaar verbonden zijn. Verbonden door een enkel persoon. Een persoon in een ziekenhuis onder witte lakens.

Een stralend lach vult de witte kamer en laat het wit bijna glinsteren. Witte tanden schitteren in het licht als de eerste zonnestralen na maanden erop vallen. Blauwe ogen glinsteren als ze de zon zien en worden vochtig. Dankbaar kijken ze omhoog naar de blauwe lucht met enkele witte zwevende wolken. Een schaduw valt op het blijde gezicht, een gezicht waar de blijdschap vanaf straalt. ‘Luuk, we gaan naar huis!’ ‘Ja…!’ Een krakende stem, een stem wat niet bij het gezicht past. Maar een stem, een geluid wat wordt voortgebracht door de jongen. De zon beschijnt de vrolijke gezichten van broer en zus. De brancard wordt voorzichtig richting de ambulance gereden door 2 sterk uitziende broeders. Vogels kwetteren in de bomen, bomen met groene knoppen die uit beginnen te lopen met fris groene bladeren. Lente. Een heerlijke tijd. De zon verwarmt de aarde opnieuw, het leven na de koude winter begint weer, leven door nieuwe kleuren, door nieuwe geboortes. Onderweg naar huis springen de eerste sneeuwwitte lammeren door het groene gras. Gefascineerd worden de blauwe ogen van Luuk ernaar toe getrokken. Hoe kan het dat iemand in zo’n korte tijd zo kan veranderen? Mijn broertje die in de ban is geraakt van pas geboren lammeren die rondspringen. Mijn broertje die maanden en maanden geleden alleen interesse had voor programma’s op de tv. Die huiswerk probeerde te vervloeken zodat hij het nooit meer hoefde te maken. Mijn broertje die in die tijd verandert is in een gehandicapt kind die amper kan praten en grotendeels verlamd is geworden. Mijn broertje die een kind is geworden van 6 in plaats van de bijna puber van 14 jaar oud. Hoe plotseling kan de wereld veranderen. En waarom? Waarom is hij verandert terwijl dat helemaal niet hoefde? Hij is net zoals alle jongens van zijn leeftijd wel eens brutaal en maakt wel eens grappen ten koste van anderen. Maar waarom moet hij zo veranderen? Liefdevol strijken zijn haren langs haar vingers, zijn warme huid laat haar vingertoppen gloeien. Blauwe ogen kijken haar met pretlichtjes aan. Zijn mondhoeken krullen om in een bijna ondeugend lijkende lach. Een lach zonder geluid, ogen die stralen. De warmte trekt door haar vingertoppen door haar gehele lichaam. ‘Niet zo somber, Steph.’ Lijken de mond en ogen te zeggen. ‘Kijk naar buiten en geniet van het leven zoals het komt!’ Een stralende lach breekt uiteindelijk ook door op haar gezicht. De zon verwarmt beide gezichten achter het glas van de ambulance. Ogen worden toegeknepen om het blauw te beschermen tegen de krachtige lichtstralen. Grind knerpt onder de banden van de wagen als het grind wordt samen geperst onder het gewicht van de banden als ze de oprit van de boerderij opdraaien. Josh komt hen beiden tegemoet lopen. Ogen volgen de bewegingen. Bewegingen die hem steeds dichterbij huis brengen. Thuis. Een nieuw begrip wat hij opnieuw moet leren. Thuis, de boerderij. De afgelopen tijd was thuis het ziekenhuis. Thuis, een kleine, witte kamer achterin het ziekenhuis, een kamer met een witte deur met een zilveren deurklink die uitloopt op een witte gang met nog meer deuren met zilveren deurklinken. Een thuis wat niet het thuis mag blijven van de jongen. Een thuis wat snel verlaten moet worden, een thuis wat ruimte heeft moeten maken voor de echte thuis. Een echte thuis samen met zijn vader en zus. Een plek om samen te zijn. Wat is het heerlijk om thuis te zijn. Stephanie draait haar gezicht naar de zon. Haar zon. De zon die het thuiskomen van haar broertje vrolijk toeschijnt om hem te verwelkomen. De zon waarvan haar stralen hem maanden lang niet konden bereiken.

De schaduw blijft haar achtervolgen in het donker als ze door haar kamer loopt. Het is een zachte nacht. Een wolkeloze nacht. Een zwarte hemel gevuld met honderden, nee, duizenden lichtpuntjes. Lichtpuntjes die licht geven, de een feller dan de ander. Een koele bries vult haar kamer als ze het raam opent en op de vensterbank gaat zitten. Haar hoofd geheven naar de lucht. Ogen dicht. Haar haren dansen in de wind. Met een zucht laat ze haar adem ontsnappen. Langzaam opent ze haar ogen. ‘Mam? Kan je me zien?’ Zachtjes, maar zelfverzekerd wordt de vraag gesteld en de nacht in geduwd. Bewegingsloze sterren, sterren die even sterk blijven stralen. Geen geluid. Ogen zoeken de lucht af naar een antwoord op de vraag. De stem van haar moeder klinkt in haar oren. Beelden spelen zich af voor haar ogen. Een knappe jonge vrouw, haar gezicht omringt door witte lakens. Donkere wallen ontsieren haar gezicht, een gezicht die bijna even wit gekleurd is als de lakens erom heen. ‘Ik zal je nooit alleen laten. Kijk naar de donkere lucht en je zal mijn ster zien schitteren. Mijn ster die altijd op je neer zal kijken. Heb je me nodig, zoek mijn ster en stel je vraag.’ Haar gezicht vertrokken van de pijn, pijn om te praten, pijn in haar lichaam, pijn om afscheid te nemen. De volgende nacht stond er een nieuwe ster aan de zwarte hemel. Een grote, schitterende ster. Mama. ‘Mam, wat moet ik doen…?’ Wanhoop vult haar stem. Beelden schieten aan haar voorbij. Duisternis vult haar gedachten, duisternis met een schaduw. De intense geur lijkt opnieuw haar neusgaten te vullen. ‘Waarom laat hij met niet met rust?’ Tranen vullen haar ogen en rollen opnieuw over haar wangen. ‘Waarom gaat hij niet gewoon weg?’ De schaduw beweegt zich naar haar toe, maar voordat ze het goed kan onderscheiden is de gedachte verdwenen.

Met moeite wordt de slaap weg geknipperd door haar ogen. Daar. Hetzelfde rammelende geluid opnieuw. Het komt van beneden. Snel haast ze zich richting beneden. Haar bewegingen worden opgemerkt door de persoon in het bed en het rammelen stopt. ‘Luuk? Alles goed?’ ‘Ja…’ De hand met smalle lange vingers laat slecht gecoördineerd de zijkant van het bed los. De klok geeft 6 uur aan en tikt rustig verder met de seconden, minuten en uren. Vertedering kruipt omhoog in haar hoofd en vraagt om aandacht. Net een kleine jongen die om aandacht vraagt. Een kleine jongen die niet alleen wil zijn, een kleine jongen die wakker is. Blauwe ogen die haar aankijken en haar bewegingen volgen als ze wat te drinken voor hem maakt. Melk wordt opgewarmd in een pannetje op het fornuis. Luuk houd haar nauwgezet in de gaten. Het bed is zo in de kamer geplaatst dat hij vanaf de woonkamer ook de keuken in kan kijken. Stoom stijgt op uit het zilverkleurige pannetje, een pannetje vol met deuken, maar wat nog prima zijn werk doet. Met een kleurige mok vol warme vloeistof loopt ze voorzichtig terug, oppassend dat ze niets morst. De eerste zonnestralen van de nieuwe dag jagen de duisternis in het huis weg. De mok wordt op de tafel gezet en voor een aantal minuten vergeten. Met behulp van een aantal kussens wordt Luuk rechtop in bed gezet. Blij kijkt hij om zich heen. Stephanie’s hand strijkt zachtjes over zijn hoofd. De blonde haren staan verschillende kanten op door het slapen en springen tussen haar vingers door. Haar lippen strijken voorzichtig over de huid van zijn voorhoofd als ze hem een kus geeft. Een liefdevolle blik geven zijn ogen een glans en rood kleurt zijn wangen. Haar armen slaan zich als vanzelf om hem heen en ze geeft hem een knuffel. Ze voelt hoe hij onhandig probeert haar knuffel te beantwoorden, maar het lukt niet. Zijn armen werken niet mee en zijn handen beginnen te schokken. Maar het geeft niet, het maakt niet uit. Ze zijn thuis. Een paar ogen slaat hen gaande. Ogen die vol liefde toekijken. Ogen die de beelden in het hart opslaan om nooit te vergeten. Zachte voetstappen brengen Josh weer naar boven. Die redden het met z’n tweeën.

Het leven bestaat uit keuzes maken. Keuzes die de loop van het leven kunnen bepalen, maar ook keuzes die leven kunnen veranderen en in andere banen kunne leiden. Er zijn verschillende soorten keuzes, moeilijke keuzes, makkelijke keuzes, keuzes ten koste van andere mensen om je heen, keuzes die je maakt met de reden dat je van iemand houd. Keuzes die je maakt om iemand een plezier te doen. Dat je van iemand houd. Keuzes die niet alleen blijdschap brengen op deze aarde, maar ook pijn en angst kunnen veroorzaken. Keuzes waar je later spijt van kunt krijgen, keuzes die je niet meer kan veranderen en voor altijd vast staan. Onbegrijpelijke keuzes. De soep loopt langs zijn kin omlaag en druppelt op zijn T-shirt. Zijn lievelings T-shirt. Een oud en vaal T-shirt, maar toch de mooiste van allen. Vol overtuiging kunnen de blauwe ogen Stephanie aankijken als ze een ander shirt uit de kast wil pakken om hem aan te trekken. Een keuze wat twee mensenlevens voorgoed verandert heeft. Een keuze die onomkeerbaar is, die nooit herroepen kan worden. Zo wijd mogelijk wordt de mond geopend om een nieuwe lepel soep door te laten. Stephanie’s hand wordt ondersteund door de slanke vingers van haar broertje. Haar broertje die haar wil helpen met het brengen van de lepel naar zijn mond. Helpen met eten. Helpen met eten bij een jongen van 14 jaar oud. Een jongen wat nauwelijks in staat is om zelf een lepel alleen maar vast te houden. Trillerig en schokkend komt de gehele arm van de jongen naar boven, onhandig met de hand schuddend om de lepel recht te houden. Vingers die krampachtig samenknijpen om de lepel niet te laten vallen en niet te morsen. Iets wat voor andere mensen zo logisch en makkelijk is, kan voor iemand zo moeilijk zijn. Er zijn veel mensen op de wereld die dit kunnen begrijpen. Meer mensen dan we denken. Alleen iets simpels om een lepel naar een mond te brengen om te kunnen eten. Simpele dingen die dagelijks voorkomen krijgen een moeilijke kant waardoor het bijna onmogelijk wordt om te volbrengen. Om het goed te volbrengen. Voor Luuk een onmogelijke taak geworden. Een onmogelijke taak waar een man aan de andere kant van de stad ook probeert te volbrengen. Was het maar een lepel naar een mond toe brengen om te eten. Sinds de mislukte operatie van maanden geleden is er een zwart gat ontstaan. Een groot, zwart gat in een kloppend hart. Een hart wat veel heeft meegemaakt in het leven. Een hart wat niet tegen de schaamte, schuld en verdriet bestand lijkt te zijn. Seconde na seconde. Minuut na minuut. Uur na uur. Dag na dag. Week na week. Weken die zich aaneenrijgen tot gehele maanden. Maanden lang. Begrippen die in het eens sterke hart lijken gegrift. Schaamte, schuld, verdriet. In het hart zijn verschillende beelden opgeslagen, beelden die nooit vergeten zullen worden. De operatie. Het bloed. De jongen. Het leven. Het onderzoek na de operatie. De gesprekken met verschillende mensen. Onderzoekers, directie, zelfs politie. De waarheid. De vader van de jongen. Boos. Boos op hem. Verwijtende blikken van de dochter. Blauwe ogen die hem vanuit het grote ziekenhuisbed aankijken, die hem volgen. Overal. Altijd. Ogen vol nieuwsgierigheid, ogen vol leven. Leven in een lichaam wat hij voor zijn hele leven verandert heeft. Een lichaam wat nooit meer hetzelfde zal zijn. Hoe kan hij blijven leven met de wetenschap dat de jongen nooit meer zal kunnen rennen? Nooit meer fietsen? Waarschijnlijk nooit meer zelfstandig eten en gesprekken met iemand voeren? Aarzelend, maar met vaste hand begint hij met schrijven. Schrijven van een brief. Een brief met de waarheid, de alles verhullende waarheid. De waarheid die achter is gehouden.

‘Steph! Kijk eens wat er in de krant staat?’ Een geopende krant ligt voor Josh op de keukentafel. Luuk slaat het gehele tafereel gade zittend vanuit zijn bed in de woonkamer. Nieuwsgierig zoeken haar ogen naar het betreffende krantenartikel. Ongeloof. ‘Is dit… Is dit, wie ik denk dat dit is?’ Aarzeling dringt door in haar stem als ze het artikel hardop voorleest. ‘De bekende chirurg van ziekenhuis Bilden is afgelopen nacht overleden. Dhr. Rilkers is 48 jaar oud geworden. Op dit moment loop het onderzoek nog naar de doodsoorzaak en zal in de loop van deze week bekend worden gemaakt.’ Fluisterend eindigt ze met voorlezen. ‘Hij is overleden? Zomaar? Dat kan toch niet?’ Nieuwsgierige ogen en oren houden het gesprek in de gaten. ‘Liefje, zullen we er niet hier verder over praten?’ Zijn ogen draaien zich naar Luuk toe. Een glimlach breekt door op zijn gezicht als hij naar zijn zoon loopt. ‘Hoe kan hij zomaar overleden zijn?’ Vragen spoken door haar hoofd. De dingen die er tijdens de operatie van Luuk verkeerd zijn gegaan. Maar hij is een bevoegde en goede chirurg. Een ongeluk. Dingen die zomaar gebeuren. Dingen die niet te verwachten zijn of rekening mee gehouden kan worden.

‘Hallo Luuk,

Je zal me vast niet kennen, maar misschien wel een keer wat van me gehoord hebben. Deze brief wil ik je geven, een brief met de waarheid. Maanden lang, jaren lang heb ik gestudeerd aan de beste universiteiten van de wereld. De beste cijfers. Alles om een goede chirurg te worden. Een van de beste. Ik weet niet hoe ik je dit moet vertellen. Deze brief heb ik al weken in gedachten, maar toch blijft het moeilijk om het op papier neer te zetten. Misschien voor mezelf, misschien voor jou. Misschien alleen voor de waarheid. Ik zal het nooit weten. De avond dat je bij mij op de operatietafel lag kon ik zien dat je een leuke jongen bent, een jongen met uitstraling. Een jongen die leeft van de liefde die hij krijgt. Liefde die ik nooit gekend heb ik mijn leven. Misschien is het daardoor fout gegaan. Misschien ook niet. Er was een tumor in je hoofd gevonden. Een tumor die je leven voor weken, misschien wel maanden op z’n kop heeft gezet voordat het ontdekt werd. Een jongen van steen, een volhouder. Sterk. Jong. Ik heb diep respect voor je gekregen. Tijdens de operatie ben ik dingen tegengekomen die het langer lieten duren. Niet alleen minuten langer, maar hele uren. Uren zijn we met je bezig geweest. Ik wilde graag alles zelf doen, ik wilde je helpen. Niemand mocht me overnemen. Al die uren ben ik zelf met je bezig geweest. Uren waarin ik je beter wilde maken. Ik wilde je weer een lachende jongen maken. Je hebt al zoveel geleden. Misschien heb ik dit verkeerd ingeschat. Misschien is het daardoor verkeerd gegaan. Misschien had ik m’n trots in moeten slikken. Misschien. Er sprong een bloedvat, ik werd onvoorzichtig. Ik reageerde niet. Ik weet niet meer wat er gebeurde. Weken probeer ik het me te herinneren. Maar er is niets. Niets kan me laten zien wat er gebeurt is. Een sluier. Een sluier die alleen wazigheid doorlaat. Onduidelijkheid over wat erachter gebeurt. Ik wilde dat de tijd teruggedraaid kon worden. Dat het ongedaan kon worden. Ik heb het gedacht, ik heb het gezegd, geschreeuwd, gesmeekt, zelfs gebeden. Er gebeurde niets. Helemaal niets. Ik hoopte een wonder. Ik wilde een wonder. Je bleef in mijn gedachten. Altijd. Overal. Ik kon niets anders dan aan je denken. Hopen. Je werd mijn leven. Ik heb je zien liggen, doodstil, ogen dicht. Je vader en zus naast je bed. Hopend op een wonder, mijn wonder. De eerste bewegingen. Het openen van je blauwe ogen. Ogen die me achtervolgen. Ogen die ik overal zie. Ogen die laten zien wat het lichaam niet meer kan. Wat het lichaam niet meer kan door mijn hand. Mijn hand is de schuldige. Ik. Met deze wetenschap kan ik niet leven. Nooit, nooit meer zal er iemand door mijn hand negatief verandert worden. Niemand. Nooit. Dit beloof ik jou, Luuk Morren. Niemand anders dan aan jou.

Michel Rilkers’

Bijna in slow motion dwarrelt het witte blaadje met zwarte tekst naar beneden. De geopende hand blijft bewegingsloos in de lucht hangen. Opengesperde ogen staren naar het blaadje. Een brief. Een brief met de waarheid. De waarheid. Wat betekend de waarheid? Wat is de waarheid? Wat is er gebeurt met chirurg Rilkers? Heeft hij zichzelf iets aangedaan? En zijn vrouw? Zijn kinderen? Heeft hij hen alleen op deze wereld achter gelaten? Schuldgevoel. Een vreselijk gevoel. Een gevoel dat je van binnenuit verteerd wordt. Chirurg Rilkers heeft het ervaren. Een gevoel dat je gek maakt. Een gevoel dat ervoor zorgt dat je niets anders meer doet, dat je nergens anders meer aan denkt. Het leven wordt een groot zwart gat, een gat zonder bodem. Het leven lijkt niets meer waard, eten smaakt niet meer, drinken lijkt onnodig. Werken lijkt tijdverspilling. Tijd die gebruikt wordt om terug te denken aan een gebeurtenis. Een gebeurtenis die steeds opnieuw en opnieuw afgespeeld wordt in de ogen van de man. Slapen lukt niet meer. Blauwe ogen achtervolgen hem in zijn slaap. Blauwe ogen achtervolgen hem thuis, op straat, overal. Blauwe ogen slaan hem gade en laat hem nooit alleen. Het leven lijkt een boom. Een boom tijdens de seizoenen met goede en slechte momenten en gevoelens. Een gezonde boom kan verschillende vormen aannemen onder invloed van de verschillende jaargetijden, winter, lente, zomer en herfst. Allemaal onder invloed van de zon en het weer. Maar altijd zal de boom blijven voortbestaan dankzij zijn aanpassingsvermogen. Zonder het aanpassingsvermogen zal de boom veranderen, blijvend veranderen zonder terug te buigen in zijn oude positie. De boom zal nieuwe groene knoppen in zijn takken krijgen in de lente na de lange winter, knoppen die uitbloeien tot nieuwe, groene bladeren die er in de zomer voorzorgen dat de boom zijn mooie groene dak heeft om mensen schaduw te geven. Als de herfst aanrukt en zich laat gelden zullen de bladeren bruin worden en naar beneden dwarrelen. Mocht de boom zich niet kunnen aanpassen zullen de bladeren hoog blijven hangen aan de takken in de boom. De kou van de winter zal de bladeren bevriezen, de boom zal proberen om de bladeren te behouden. Onmogelijk. Zijn ondergang. Zonder aanpassingsvermogen zal de eeuwenoude boom het niet overleven, zoals jaren en jaren lang. Gevoelens kunnen het aanpassingsvermogen aantasten. Aantasten op een manier waardoor het niet meer terug kan buigen naar de oude positie, maar alleen kan afbreken. Breken op een zwakke plek. Gevoelens zoals schuldgevoel, verdriet, boosheid. Breken zoals chirurg Rilkers. Je niet meer kunnen aanpassen aan de wereld. Nergens anders meer aan kunnen denken. Totdat het breekt, het breekt in het hoofd, het lichaam. Niet meer verder kunnen leven, niet verder meer willen leven. Dan rest nog 1 ding. Eén ding. Het einde.

‘Chirurg Rilkers van ziekenhuis Bilden blijkt zelfmoord te hebben gepleegd. Dit bevestigt het ziekenhuis afgelopen avond tijdens een persconferentie, oorzaak alsnog onbekend. Er is geen afscheidsbrief gevonden. Volgens zijn vrouw zijn er geen redenen voor zijn plotselinge overlijden. De 41 jarige man laat zijn vrouw en 2 kinderen achter. In besloten kring zal hij a.s. donderdag begraven worden.’ De krant ritselt tussen de smalle vingers als ze na het lezen van het krantenbericht de schaar pakt om het artikel uit te knippen. Zorgvuldig wordt het krantenbericht in een envelop verpakt en op het aanrecht gelegd. Gedachten proberen de stukjes van de puzzel in elkaar te plaatsen. Er is geen afscheidsbrief gevonden. Waarom hebben wij wel een brief gekregen? Stephanie’s ogen dwalen af naar Luuk. Kleurige stukken liggen voor hem op het bed. Puzzelstukken. Verschillende kleuren met een grote afbeelding erop. Met onhandige bewegingen probeert hij ze aan elkaar te leggen. Met stralende ogen kijkt hij op zoek op naar Stephanie om het resultaat te laten zien. Ze staat op om het te bewonderen. Een puzzel van een zon met zonnestralen die schijnt op een veld vol kleurige bloemen. Vol trots kijkt ze naar haar kleine broertje. Haar broertje die zo ontzettend vooruit is gegaan. Haar broertje die puzzels maakt alsof het zijn leven is. Stapels puzzels. Niets anders. Zijn coördinatie van zijn armen en handen is ontzettend vooruit gegaan. Hoewel zijn vingers nog stijf en ongecontroleerd zijn, oefent hij zijn vingers veel met puzzelen. Kleine sterretje twinkelen in zijn ogen als hij de blik van zijn zus opvangt als haar vingers over zijn wang strelen. Praten komt nog wel. Dingen die niet gezegd hoeven te worden betekenen het meest.

Sinds enkele dagen is het werk weer begonnen. Een paar dagen in de week enkele uren werken. Werk om gedachten even ergens anders op te richten. Zijn gezicht wordt gestreeld door de stralen van de ondergaande zon als hij rustig naar huis toe rijd. Het gevaarte achter de auto met zich meebrengend. De eerste regendruppels vallen tegen het raam. Kleine spatten achterlatend. Spatten die zich snel vermeerderen en worden weggeveegd door de ruitenwissers die binnen enkele minuten op vol tempo heen en weer gaan. Regen. Een bron van nieuw leven, nieuw leven dat hij met zich meeneemt. Een leven om een leven te veranderen. Een leven om de wereld te veranderen. De regen slaat kringen in het water langs de weg. Kringen die zich steeds opnieuw wijder uitbreiden en het water veranderen. Waterdruppels die nooit op dezelfde plaats neerkomen. Druppels die onvoorspelbaar vanuit de wolken naar beneden vallen. Druppels die steeds harder roffelend neerkomen op de autodak, eerst een rustgevend geluid, maar uitlopend tot een verzoek om snel naar huis te rijden. De eerste lichten branden vanuit de boerderij de omgeving in. Een donkere schaduw beweegt zich in het verlichte huis. Thuis. Rennend met grote voetstappen probeert Josh zo droog mogelijk thuis te komen, zijn jas half over zijn hoofd getrokken. De mat voor de deur zuigt zich na weken weer vol met vocht. Vocht van de tientallen zilveren druppels die van de jas afdruipen en naar beneden vallen. ‘Steph? Luuk? Ik ben thuis!’ De jas wordt uitgeschud en de druppels schieten door de lucht om ergens anders te landen en in het licht van de lamp te schitteren. ‘Steph? Waar ben je?’ Schoenen worden naast de uitdruipende jas gezet. Donkerblauwe sokken bewegen zich door het huis. ‘Steph?’ De deur kraakt in zijn handen als het half geopend wordt. ‘De enige zuster die nog aanbidders had, was Belle. Al had ze geen geld meer, ze bleef altijd aardig, tegen iedereen. Dat was ze altijd als geweest. Nog steeds vroegen rijke kooplieden haar hand. Toch wilde Belle niet van trouwen weten. Nu het met haar vader zo slecht ging wilde ze hem helpen. In het begin moest Belle soms huilen…’ Een zachte stem stopt met vertellen. Twee paar blauwe ogen kijken hem aan vanuit het grote rode sprookjesboek. Het boek van Suzanne, Stephanie’s lievelingsboek. ‘Luuk, wil jij misschien een stukje verder lezen voor mij en pap?’ Zenuwachtige ogen kijken haar aan, een knikje ter aanmoediging van haar kant. Aarzelend neemt hij het grote boek tussen zijn handen, handen die het met grote moeite vasthouden, maar het blijft rechtop staan. Een zucht van verlichting. Heel zachtjes, bijna onverstaanbaar, maar een stem begint te vertellen. Haperend. Moeilijk. Met grote tussenpozen. Maar echte woorden. Hele zinnen. Een verhaal. Een verhaal van vroeger. ‘H-het… was zw-zwaar werk… m-m-m… maar…’ ‘Met huilen kwam ze niet verder.’ Ogen kijken hem verbaast aan als hij de zin van zijn zoon afmaakt. ‘Het was jullie moeders lievelingsverhaal. Uren en uren achter elkaar kon ze jullie naast jullie bedjes het verhaal vertellen. Zo vaak vertellen. Ze had uiteindelijk geen boek meer nodig. Maar het was haar boek, haar rode sprookjesboek met grote platen. Platen van prinsen en prinsessen. Haar lievelingsverhaal ging toch niet over prinsen en prinsessen, maar over een normaal meisje en een beest. Belle en het Beest.’ Ogen worden vochtig als hij de jaren terug haalt. ‘Luuk, wat heb je dat prachtig verteld, jongen!’ De grote, ruwe hand gaat voorzichtig over het hoofd van de jongen, lippen drukken een kus op de blonde haren die kriebelen tegen zijn lippen en wangen. ‘Ik ben zo ontzettend trots op je! Heb je dat stiekem met Stephanie zitten oefenen?’ ‘V-voor… j-j-j… jou… p-pap-p-a…’ Liefde straalt van zijn gezicht af als hij naar zijn dochter en zoon kijkt die op het bed zitten samen met het grote rode sprookjesboek. Vreugde vult zijn hart. Thuis.

Kimmm

Berichten: 1739
Geregistreerd: 19-04-05
Woonplaats: Tiel

Re:

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 07-04-06 11:38

Het stro knispert tijdens zijn bewegingen. Bewegingen die moeilijk gaan, moeizaam. Houterig. Moeizaam zoals zijn gehele leven. Zijn leven, zo kort, maar toch zo lang. Een leven waar nu al geen einde aan lijkt te komen. Wat kan een leven waard zijn? Weinig? Veel? Zijn benen trillen tijdens het opstaan. Zijn hoofd wordt tijdens het optillen beschenen door de zon die door een raam gluurt. Het voelt warm. Warmte op zijn donkergekleurde huid. De zon. Donkerbruine ogen worden dichtgeknepen, het hoofd wordt weggedraaid. Eenzaamheid. Een woord wat hem bekend voor zal komen als hij weet wat het betekend. Een betekenis. Een betekenis wat zijn leven nooit zal veranderen als hij de betekenis wist.

‘Mama, ben je daar?’ Een roomkleurig gezicht wordt naar de donkere nachtlucht geheven. ‘Ik kan niet slapen met die schaduwen. Wat betekend het? Waarom achtervolgt het me?’ Een donkere wolk schuift geruisloos over de sterren. De sterren verdwijnen, het gezicht went zich af van het donker. Tranen wellen op in de ogen. Ogen die zoveel gezien hebben, ogen die zoveel meegemaakt hebben. Ogen met een verleden. Blauwe ogen die een zwarte schaduw zien, een zwarte schaduw die haar achtervolgt. Nooit met rust laat. Angst. Vragen wellen op. Vragen die niet te stoppen zijn, nooit. Waarom laat je me niet alleen? Wat wil je van me? Vanaf haar bureau ligt haar pen te schitteren in het maanlicht. Mama’s pen. Een zilveren vulpen ligt bovenop wit schrijfpapier. Mama’s schrijfpapier. Woorden lopen haar gedachten binnen alsof ze er altijd al zijn geweest. Zittend op de vensterbank worden de eerste woorden met de zilveren vulpen met zwarte inkt op het schrijfpapier geschreven. Woorden zonder betekenis worden op het papier geschreven, woorden die zich aaneenrijgen tot kleine zinnen. Zinnen met een waardevolle betekenis. Woorden van Stephanie, woorden voor haar moeder. Woorden van hen beide. Wie zal het zeggen?

I try to run and hide from you,
But you find me no matter
What I do,
You tease and taunt when
It's me you want,
Why won't you leave me alone?
I cry all night
When you're out of sight.
You just can't see
What you are doing to me.
It doesn't show on
The outsight,
But if you looked inside,
You'd see I was heartbroken.
Why won't you leave me alone?
Won't you listen?
Can't you see?
You're just a bully,
And you're picking on me.

De natte inkt op het witte schrijfpapier glinstert haar tegemoet als haar ogen de woorden lezen die haar hand op het papier heeft neergezet. Onbekende woorden in een onbekende taal. Engelse woorden. Waar komen ze vandaan? Haar gevoelens op een papier. Raar. Dat is misschien het juiste woord.

Het natte gras buigt onder haar voeten als ze na maanden dezelfde weg naar de schuur toe loopt. Gedachten roepen opnieuw en opnieuw de woorden van haar vader terug. ‘Er staat een verassing voor je in de schuur.’ Een verassing? Wat moet ze met een verassing? Waarom helemaal in de schuur? Hij had het toch ook in de woonkamer kunnen zetten? Haar altijd nieuwsgierigheid steekt de kop op en zorgt ervoor dat Stephanie door blijft lopen naar de schuur. Protest duwt de nieuwsgierigheid weg. Waarom moet ik daar helemaal naar toe? Haar voeten proberen te stoppen en dezelfde weg terug te lopen. Maar iets houd haar tegen. Haar nieuwsgierigheid? Misschien. Intuitie? Misschien. Voorgevoel? Misschien. De kou van de grond trekt haar warme tenen en voeten in als haar voeten nat worden. Kippenvel trekt zich door haar lichaam omhoog. Een koude rilling. Wat zal me in de schuur te wachten staan? Krakend gaat de houten deur van de schuur open. Alleen de deurklink en voetstappen op de vloer laten zien dat er pas geleden iemand is geweest. Verschillende voetstappen. Waar komen ze vandaan? Alleen pap is hier geweest. Stukken stro liggen her en der over de vloer verspreid. Aarzelend maakt ze een grote stap naar binnen. Een zachte bries door de geopende ramen beweegt Stephanie’s haren voor haar ogen. Ramen die maanden open hebben gestaan. Ramen die nooit gedicht zijn door behulpzame handen. Ramen waarop de druppels liggen te verdampen van de regen van de morgen. De zon laat haar felle stralen door de open ramen naar binnen dringen. Een regenboog van kleuren veroorzakend door de regendruppels. Geknisper. Haar adem stokt in haar keel. De adem wordt ingehouden om beter te luisteren. Oren die verdere geluiden opvallen. Bewegingen. De naambordjes stralen in het licht, de staldeuren geopend. Allemaal? Nee. De laatste is dicht. De voetstappen op de grond leiden haar ernaar toe. Vers stro en een andere geur dringen haar neus binnen. Een geur die terug is. Terug van weggeweest. Terug van vroeger. Een herkenbare geur. Spieren spannen zich in haar lichaam. Klaar om weg te rennen. Een ademhaling versnelt zich. Haar lichaam maakt zich klaar. De spiegel laat maar een deel van haar spiegelbeeld door om aan haar te laten zien. Herinneringen spelen zich af in de spiegel. Herinneringen die de spiegel wil laten zien, maar de ogen blijven strak gericht naar de dichte staldeur. Voetstappen worden kleiner. Voorzichtiger. Aarzelend. Een onbekende ademhaling. Haar oren vangen het zachte geluid op. Wat zal er achter de gesloten deur zijn? Haar ademhaling wordt tegengehouden. Haar blauwe ogen worden half gesloten door de oogleden. Haar hand raakt het koele hout van de staldeur aan. Het bordje ernaast vermeld trots de naam Gipsy. Mama’s paard. De vingers en knokkels worden wit als ze de moed verzamelt om de deur te openen en in de stal te kijken. Piepend en met grote moeite wordt het verroeste slot geopend door de andere hand. Vroeger de mooie, zilveren sloten speciaal voor Gipsy, ze was de kampioen met ontsnappen. Speciaal. Verschrikte bewegingen achter de houten deur. Geluiden van stro dat aan de kant wordt geschopt. Een schrapend geluid over de vloer. De blauwe ogen sperren zich wijd open als ze de zwarte schaduw achterin de stal herkennen. Herkennen van dromen. Dromen waarin hij haar achtervolgt. Dromen waarin hij haar niet alleen laat. Donkerbruine ogen waarvan het wit te zien is staren haar aan. Doodsangst. Haar nekharen gaan ervan overeind staan.

Spieren spannen zich nog harder aan, de huid van haar benen en armen staat strakgespannen. Witte knokkels ontsieren de handen. Nagels dringen zich in haar vlees, donkerrode bloeddruppels glijden van haar handpalmen en vallen op de grond kapot in duizend stukken. Kaken strak op elkaar, lippen lijken een witte streep in haar gezicht. De blauwe ogen staren na enkele minuten nog steeds geschokt naar de donkere gedaante. Wat doe jij hier? Waarom? Waarom laat je me niet met rust? Angstige donkerbruine ogen staren terug. Bruine ogen die opgesloten lijken te zitten in een veel te klein lichaam, een hulpeloos lichaam. In een lichaam wat nooit liefde heeft gekend. Een aai. Een kus. Een knuffel. Liefde zoals iedereen dat kent. Bijna iedereen. Verlaten door zijn moeder, verstoren door zijn soortgenoten, verstoren en gehaat door de mens. Waarom bestaat deze wereld voor mij? Waarom ben ik op deze wereld? Waarom? Vragen bestormen de 2 gedachten. Gedachten die zoveel op elkaar lijken en toch weer helemaal niet. Wat hebben ze met elkaar gemeen? Waarom zijn ze elkaar op deze weg tegengekomen? Wegen zijn voorbestemd voor mensen. Wegen die onbewust gekozen zijn, wegen die bewust gekozen worden. Ieder mens, ieder dier heeft een eigen weg. Een weg door het leven, een weg die leid naar de toekomst, een weg die hen door deze wereld leid en hen nooit alleen laat. Waarom kruisen deze wegen? De weg van de verstotene. De weg van de moedige. Heeft het een betekenis? Diep in beide harten weten ze de waarheid, de betekenis. De betekenis van het kruizen van de wegen. Eenzaamheid. Verdriet. Begrippen waar beiden dagelijks mee te maken krijgen. Betekenissen wat ze beiden diep weg stoppen. Onbewust kennen ze elkaar, ze kennen elkaar al weken. Lange weken. Een donkere ruimte in een enorme schuur. Een donkere schaduw. Een schaduw wat Stephanie achtervolgt. Nooit alleen laat, ’s morgens, ’s nachts, nooit. Altijd in gedachten. Altijd eraan denkend. Blauwe ogen achtervolgen hem in het donker. Blauwe ogen die glinsteren van de tranen. Tranen om hem. Tranen die schitteren in het licht als ze hem de rug toekeert en hem alleen laat. Altijd alleen. Eenzaamheid.

Boosheid welt in haar op als ze haar hoofd van de schaduw afwent. Waarom kijkt ze hem niet aan? Waarom kijkt ze niet naar de angstige donkerbruine ogen? Waarom kan ze het niet? Wat houd haar tegen? Gedachten aan de donkere nachten zonder slaap, zittend op haar vensterbank, fluisterend naar haar moeder. Het gedicht. Misschien heeft alles een diepere betekenis. Een betekenis die ze niet begrijpt, niet snap, misschien ook nooit zal weten. Aarzeling valt zonder waarschuwing haar gedachten binnen. Misschien heeft deze ontmoeting een betekenis. Mama? Langzaam draait haar hoofd richting de stal. Een donkere gedaante ineengedoken in een hoek wordt gestreeld door de invallende zonnestralen. Een kleine gedaante. Een jonge gedaante. Een gedaante met angst in zijn ogen. Grote ogen, mooie ogen, ogen die schitteren in het zonlicht. Ogen die iets zoeken, maar het niet kunnen vinden. Wanhoop. Blauwe ogen zoeken de angstige ogen. Ze schrikt. De ogen hebben een uitdrukking, een uitdrukking die ze maar met moeite kan plaatsen. Een uitdrukking die haar doet beseffen wat pijn en eenzaamheid betekenen. Een betekenis die ook op haar van toepassing is, haar blauwe ogen die gevoelens laten zien die ze niet kan verbergen. Haar beeltenis weerspiegelt in de grote glanzende bruine ogen. Ogen met een verhaal. Ogen met een verleden. Haar verleden. Zijn verleden. Een verleden van hen beiden. Samen. Haar vingers voelen naar de sloten, haar ogen onafgewend verbonden met het andere paar ogen. De koelte van het metaal dringt haar lichaam binnen als haar vingers zich om de sloten draaien om de deur achter haar te sluiten. Geen van beiden breekt het contact met de ogen. Geen van beiden maakt een verdere beweging. Geen van beiden maakt geluid. Stilte. Een geruststellende stilte. Een stilte die de spanning verdreven heeft. Aarzelend strekt ze haar arm, haar vingers gespreid richting de schaduw. Van angst lijkt het nog verder in elkaar te duiken, lijkt het te krimpen. De vingers raken de donker gekleurde haren. Haar vingertoppen voelen de warmte van het lichaam komen. Een mager lichaam. Een zielig lichaam. Een snelle ademhaling waardoor haar vingers op en neer bewegen op een snel ritme. Angstige ogen volgen haar bewegingen als ze haar hand verplaatst naar de hals. Een hoofd wordt hoog geheven om de vingers te ontwijken als ze richting zijn hoofd bewegen, maar alle 4 de benen blijven op de plaats. Geen beweging. Geen vlucht. Stilstaan. Haar vingers stijgen de lucht in, maar ondanks zijn geringe hoogte komt ze er niet bij. Haar hand blijft stil hangen in de lucht. Geen pijn. De ogen lijken opgelucht. Geen pijn. Een hoofd wat zakt. Een langzame beweging. Aangespannen spieren. Spieren die ervoor zorgen om snel te vluchten. Nieuwsgierigheid. Een zachte streling over zijn wang van de vingers. Geen pijn. Spieren die voorzichtig beetje bij beetje ontspannen. Ogen die van uitdrukking veranderen. Blauwe ogen stralen pure liefde uit, bruine ogen stralen pure hoop uit. Blikken die elkaar kruisen. Samen. Altijd. Verbonden door gekruiste wegen, door een verbintenis tussen zielen, door liefde, hoop.

De seconden rijgen zich aaneen tot minuten, minuten waarin het contact in stand wordt gehouden. Contact dat na een aantal minuten toch plotseling wordt verbroken. Oogleden die de kleurige ogen voor de wereld verbergen en opnieuw tevoorschijn laten komen. Haar vingers nog steeds op de warme huid met warrige donkere haren. Haren die verschillende kanten uit staan en hem bijna een wilde uitdrukking geven. Maar bruine ogen die het tegenspreken. Bruine ogen die veranderd zijn, veranderd in misschien een uur. Veranderd. Een verandering. Rust. Beginnend vertrouwen. Opbouwen van vertrouwen. Vertrouwen is belangrijk. Belangrijk in de wereld van vandaag. Zonder vertrouwen ben je nergens. Een grote betekenis voor een enkel woord. Vertrouwen. Waar ben je als je geen vertrouwen heb? In niets? In niemand? Dan ben je alleen. Alleen op de wereld. Een grote wereld. Een wereld die geen rekening met je houd. Nooit. Eenzaamheid zal jouw leven gaan lijden zonder dat het je uitmaakt. Zonder dat je er wat tegen doet. Zonder protest. Zonder tegenstribbelingen. Een leven wat van jou is. Jouw leven wordt geleid door iets anders, door iemand anders. Iets wat meer macht heeft over het leven, jouw leven. Niemand kan je helpen. Niemand, behalve jezelf. Verzet jezelf. Pak het terug. Het is van jou. Niemand anders dan van jezelf. Niemand anders is er verantwoordelijk voor, niemand anders draagt de verantwoordelijkheid dan jezelf. Niemand anders. Jezelf. Jouw leven. Verzet jezelf, pak het, hou het, leef het, waak erover. Denk eraan. Blauwe ogen worden in de bruine ogen getrokken. Eenzaamheid overvalt Stephanie. Angst. Beelden schieten aan haar voorbij. Beelden die het jonge dier haar laat zien. Beelden waarin de schaduw haar meeneemt in zijn wereld. Een wereld van eenzaamheid, zonder vertrouwen, angst. Alleen. Zonder moeder op de wereld. Geen warmte, geen liefde. Verstoten door de anderen in deze wereld. Angst. Pijn. Lichamelijk en geestelijk. Leven als een beest. Leven als een verstotene zonder liefde, zonder moeder. Gehaat door de mensenwereld. Uitgespuugd en vertrapt. Door iedereen. Gehaat.

Tot een aantal uren geleden. Vandaag. Een nieuwe wereld. De deur van de donkere wereld werd geopend. Een zachte hand die hem meeneemt. Een zachte, maar dwingende woorden die zijn oren binnenstromen. Aarzelende stappen richting de uitgang van de wereld. Een nieuwe wereld die zich voor hem opent. De zon, die na maanden en maanden weg te zijn geweest, op zijn donkere vacht schijnt. Een donkere, verwarde vacht met klitten. De zonnestralen die zijn bruine ogen laten schitteren. Oogleden die zich opnieuw sluiten om het felle licht buiten te laten. Zwarte pupillen die verkleinen als de oogleden voorzichtig geopend worden. De wind die zijn vacht laat bewegen in de wind. Zijn oren die bewegen om de geluiden op te vangen. Geluiden die zijn oren een lange tijd verlaten hebben. Geuren die zich in zijn neus nestelen. Geuren die hem buitengesloten hebben. Groen gras rond zijn benen, kriebelend door de wind. De zon die hem verwarmd en beschijnt met de gouden zonnestralen. De zon die de wereld beschijnt met haar warme en leven gevende zonnestralen. De witte wolken die in de blauwe lucht zachtjes voorbij drijven, tot haast gemaand door de zachte wind. Zijn hoofd fier geheven zover de angst en het wantrouwen toelaat. Vrijheid. Leven. Buiten. Leven. Een woord met een betekenis. Een betekenis voor iedereen. Mens en dier. Een begrip. Leven. Zonder de gevers van leven is er geen leven mogelijk. Zon, aarde, water, wind. Zonder de wereld is er geen leven mogelijk. Leven op aarde. Zonder mens en dier is er geen leven mogelijk. Mens en dier die het leven leiden. Mens en dier die de wegen afleggen zoals ze bedoelt zijn. Wegen die elkaar kruisen, wegen die mens en dier bij elkaar brengen. Kruisingen die het leven maken zoals het leven is. Zonder leven bestaat er niets.

Een hand, vingers strelen over zijn lichaam, het lichaam van de schaduw. Haar schaduw die haar achtervolgd heeft. Haar schaduw die haar gevonden heeft. Een zachte, vriendelijke aanraking. Liefde. Verbonden door het leven, verbonden voor het leven. Een warme gloed verspreid zich door haar lichaam als de grote bruine ogen haar aankijken en haar blik vasthouden. Een blik waar eenzaamheid zich verschuilt. Een blik die ze wil veranderen, die ze moet veranderen. Liefde zwelt op in haar borst, in haar hoofd. Een naïeve liefde, een liefde die ze wil schenken. Schenken van liefde om van iemand te houden. Houden van iemand zonder tegenprestatie. Liefde om iemand te helpen. Om te helpen het verleden een plaats te geven. Niet vergeten, nooit vergeten. Het verleden kan niemand veranderen, niemand weg halen. Maar iemand kan wel de toekomst veranderen en leren het een plaats te geven, ermee leren leven. Iemand die kan helpen. Iemand om te vertrouwen. Iemand die je opnieuw leert leren leven. Leven. De zon stuurt haar stralen de wereld in op zoek naar de verbintenis tussen mens en dier. Zonnestralen die Stephanie’s haren een gouden gloed laat uitstralen. Zonnestralen die de zwarte en geklitte vacht van de kleine schaduw laat schitteren. De gloed en schitteringen die door beide paar ogen weerkaatst worden en met elkaar vermengt worden als beiden ogen opnieuw contact maken. ‘Escuro.’ Oren wijzen naar voren om het geluid van haar zachte fluisterstem op te vangen. Nieuwsgierige ogen. ‘Ja. Escuro.’ Het klinkt raar in de stille lucht. Haar lippen bewegen opnieuw om het woord geruisloos uit te proberen. Te proeven. Waar komt het woord vandaan? Hoe komt het in haar gedachten? Een onbekend woord. Een naam. Een naam met een betekenis. Maar welke betekenis? Wat betekend het? ‘Escuro.’ Apart. Nieuw. Zijn naam. Een naam uit duizenden.
Het woord vult haar mond op. Een prachtige naam. Een naam voor de schaduw. Een naam waar hij trots op mag zijn. Een naam wat hij jaren zal dragen. Dragen met trots. Een klein donker gekleurd veulen wat na enkele jaren uit zal groeien tot een bijna geheel zwart paard. Een trots paard. Een paard met een leven. Een toekomst.

Kimmm

Berichten: 1739
Geregistreerd: 19-04-05
Woonplaats: Tiel

Re:

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 07-04-06 13:41

Een glimlach vult zijn gezicht als hij met rode wangen, door de mistige kou van buiten, naast de stal staat en zijn dochter hoort fluisteren. Fluisteren van pure liefde, pure hoop. Hoop op een nieuw leven op te bouwen, hoop op een toekomst. Een toekomst voor het dier, haarzelf, haar vader en haar gehandicapte broertje. Een paar maanden geleden een bron van wanhoop, maar verandert in een bron van liefde en leven. De wereld is iets aparts. De wereld kan hard zijn, harder dan mensen denken. Het geeft leven en het neemt leven even makkelijk. Maar de wereld kan veranderen. Veranderingen die door de mensen zelf veroorzaakt kunnen worden. Veroorzaakt door een sterke wil, een wil om te veranderen. Om het leven zo leuk mogelijk te maken. Om alles eruit te halen wat erin zit. Opnieuw een fluisterstem. Een woord. Een woord wat geen herkenning oproept. Concentratie. Nog steeds geen herkenning. Waar heeft ze het over? Escuro? Hoe komt ze aan dat woord? Een woord zonder herkenning, een vreemd woord. Maar een woord wat iets in jezelf wakker maakt. Iets. Wat is het? Een vreemd gevoel maakt zich van hem meester. Een onbeschrijfelijk gevoel, een gevoel zonder beschrijving, waar geen beschrijving bij past. Zijn voeten brengen hem naar een plaats voor de kleine afgesloten ruimte. Blauwe ogen dwalen door de ruimte op zoek naar zijn kostbare dochter. Een dochter voor het leven. Zijn dochter. Zittend tegen de muur in het stro ligt een donkere gedaante tegen haar aan. Haar roomkleurige handen gaan over zijn huid en strelen hem. Een liefdevolle streling. De oogleden houden de bruine ogen aan hem verborgen door ze af te sluiten van de wereld. Haar ogen volgen de handen en zien hoe de springerige haren terug springen als haar handen verder strelen. Zijn zijde gaat op en neer door een sterke ademhaling. Een ademhaling wat door een sterk hart wordt geregeld. Stephanie’s lippen bewegen, alsof ze de lucht proeft. Hetzelfde woord bereikt zijn oren. Hetzelfde woord van een aantal minuten geleden. ‘Escuro.’ De oren van het dier bewegen zodra het woord in de lucht hangt. Het lijkt het te willen opvangen door de bewegingen van de oren. Het woord. Een naam. Zijn naam. Hij heeft een naam. Hij heeft een leven door de naam. Een nieuw leven, een nieuw begin. Een nieuw begin in deze wereld. Hij mag opnieuw beginnen. Opnieuw starten met leven, een leven opbouwen. Hier. Op deze plaats. Op deze plaats waar de wegen zich kruisen. De wegen van hem en van dit meisje. Het meisje. Het meisje waar hij van gedroomd heeft. Het meisje dat niet van hem weg wilde gaan, wat hem nooit alleen heeft gelaten in de donkere wereld. Altijd was ze er. Altijd. Voor hem. Speciaal voor hem, alleen voor hem. Stephanie Morree. Zijn Stephanie.

‘Steph?’ Een fluisterstem schrikt haar op uit haar gedachten. Een schrikreactie wat de donkere gedaante naast haar doet opspringen. Stro wordt wild weggeschopt door de benen. Bruine ogen die het wit laten zien. Angst. Proberend zich zo klein mogelijk te maken door zich tegen de muur te drukken. ‘Pap! Je hebt hem laten schrikken! Hoe kon je dat nou doen?’ Een bozige fluisterstem die de man aan de deur terecht wijst. ‘Sorry. Dat was niet mijn bedoeling.’ De deur wordt geopend waarna ze de stal verlaat. ‘Ik ben zo bij je terug. Ik blijf niet lang weg.’ Ogen die enkele seconden contact maken. Gedachten die erin verwerkt worden waardoor meerdere woorden niet nodig zijn. Ogen die meer vertellen dan woorden dat zouden kunnen doen. ‘En liefje? Wat vind je van hem?’ Stralende blauwe ogen kijken hem aan. Ogen die het licht weer zien. Ogen waarvan hij hoopte ze weer te laten stralen. ‘Maar waarom, pap?’ Een vragend gezicht kijkt naar hem omhoog, blauwe ogen kijken hem aan, een roomkleurige huid laat het gezicht in de binnenkomende zonnestralen stralen. ‘Omdat ik van je hou.’ Een simpele zin, een simpele betekenis, maar toch zo ontzettend belangrijk. Een betekenis die iedereen nodig heeft, liefde. Beide paren blauwe ogen draaien zich van elkaar weg en zoeken de bruine ogen van de schaduw. Ogen die van doodsangst vertrokken zijn staren naar de blauwe ogen. Liefde en vertedering borrelen weer omhoog als ze de bruine ogen aankijkt. Een ander paar ogen houdt de blauwe ogen en de bruine ogen in de gaten als ze contact met elkaar maken. ‘Pap?’ Zijn hoofd draait weg van de bruine ogen en bestudeert het gezicht van zijn dochter. Zijn kind. ‘Mag ik hem Escuro noemen?’ De oren van het dier bewegen bij het horen van het geluid, een naam. Zijn naam. ‘Natuurlijk, maar hoe kom je erop om hem zo te noemen?’ Nieuwsgierigheid maakt zich van hem meester. Een aparte naam, een naam die hij nog nooit gehoord heeft, maar een naam die indruk maakt, die iets achter laat. ‘Ow, dat weet ik niet. Het was er gewoon ineens en ik vind het wel bij hem passen.’ Een naam waarvan het lijkt zomaar uit de lucht te komen vallen. Een naam waarvan de betekenis later een nog grotere betekenis krijgt. Later.

De ogen volgen de personen als ze bijna luidruchtig de huiskamer binnenkomen. Rode wangen sieren beide gezichten. Haren die door de wind in de war zijn geblazen. Ogen die schitteren. Een lach die de lucht en de ruimte vult. Een lach die aanstekelijk is en blijft hangen. Een brede glimlach vult het dikker wordende gezicht, wangen die zich opbollen om de glimlach een kans te geven om tevoorschijn te breken in het gezicht. Een glimlach die tevoorschijn komt door de vrolijkheid, het leven dat de woonkamer binnenstroomt. De zonnestralen die het tweetal beschijnen, de warmte die het met zich meebrengt. ‘Sorry, dat we je zo lang alleen gelaten hebben, Luuk.’ Een persoon met een verleden, een persoon die er sterk door geworden is. Iemand die het leven een kans gegeven heeft en de wil heeft om iets van het leven te maken. Vingers strijken langs zijn wang. Vingers die een geur met zich meedragen, een geur van vroeger. De vingers strijken worden van de wang gehaald en strelen zijn blonde haren. Haren met een andere kleur, met een andere structuur, een ander persoon. Anders. Maar toch bijna hetzelfde. Een sterke wil. Hunkerend naar nog meer liefde, naar aandacht. Vertrouwen. Bevestiging. ‘Luuk? We willen je wat laten zien. Ga je met ons mee?’ Een nieuwsgierige blik verschijnt in de ogen die haar aankijken als ze de vraag stelt. Een nieuwe wereld zal zich voor hem openen. Een wereld die niet alleen om hem zal draaien, maar om nog een persoon. Een dierlijk persoon, een persoon die leeft en hen nodig heeft, net zoals haar kleine gehandicapte broertje haar vader en haar nodig heeft. Er is geen leven zonder liefde, er bestaat geen leven uit alleen zijn en eenzaamheid. Niemand kan op die manier leven. Niemand. Net zoals niemand kan leven met schuldgevoel. Schuldgevoel wat het einde kan betekenen. Schokkerig trekken de spieren in zijn armen samen om zijn armen omhoog te laten komen. Sterke armen trekken hem omhoog totdat hij aan de rand van het bed zit met afhangende benen. Witte, bleke benen, dunne benen. Benen waar de spieren bijna geheel verdwenen lijken te zijn. De huid spant om het restant van de benen heen, om het bot. Vrijwel zonder geluid rijd Stephanie de speciale rolstoel voor het bed. Een rolstoel wat speciaal voor haar broertje is gemaakt. Een speciale rolstoel voor een speciaal persoon. Doordat zijn benen nog bijna geheel verlamd zijn kan Luuk ze niet op zijn plaats houden, waardoor ze ernaast vallen. Benen die over de grond meeslepen. Josh houdt zijn zoon op zijn plaats. Wiebelig. Het slanke lichaam kan zijn spieren en lichaamsdelen niet gecontroleerd laten bewegen. Vingers, handen, armen, tenen, voeten en benen gaan hun eigen weg, niet de weg die voor hen bedoelt is, gestuurd door het hoofd en het hart. Ontspannen hangt hij tegen het warme lichaam van zijn vader aan. Alleen zijn hoofd staat recht op zijn romp. Blauwe ogen kijken ontspannen de wereld in. Een wereld die zo ontzettend voor hem is verandert. Met zijn ogen volgt hij de bewegingen van zijn zus. Routine. Dagelijks gaan ze een stukje met hem lopen. Lekker de buitenlucht in. Frisse lucht. Het is goed voor hem. Zonnestralen die zijn zachte, blonde haren strelen, de wind die ermee speelt en ze laat bewegen. Rode wangen die zijn gezicht sieren en meer kleur geven. Zonnestralen die in zijn blauwe ogen weerkaatsen en laten schitteren. Vogels die in de blauwe lucht met witte wolken voorbij schieten. Nieuwe knoppen aan de bomen. Groen gras dat onder de wielen van de rolstoel platgereden worden, maar daarna weer ophoog schieten en de zon lijken te aanbidden. Een mond die halfopen staat, witte tanden die flitsen in het zonlicht. Lippen die bewegen, proberend woorden uit te stoten, recht de wereld in. Een stem die hapert. Maar een stem, geluid die de lucht in beweging zet en de rest van de wereld in stilte achterlaat. Een vragende blik verschijnt op zijn gezicht, in zijn ogen, als de rolstoel richting de stallen rijd. Wielen die ronddraaien, steeds hetzelfde rondje, steeds opnieuw. Maar hem toch naar de wereld toe dragen, die de wereld naar hem toe brengt. Wielen die draaien, zoals de wereld ook rond draait. ‘Luuk, we gaan naar Escuro.’ De naam lijkt hem te kalmeren in plaats van vragen op te roepen. Wat is Escuro? Wie is Escuro? Kalmeren alsof hij elke dag deze weg rijd in zijn rolstoel en alsof hij precies weet waar ze naar toe gaan en wat ze gaan doen. Verwondering staat gegrift in beide gezichten als ze de jongen aankijken als hij probeert de neuriën. Een wonderlijk geluid. Klanken verlaten zijn keel. Klanken die vanuit een andere wereld lijken te komen. Klanken die niet van deze wereld kunnen zijn. De voetstappen en het draaien van de wielen lijken het neuriën te begeleiden. Een speciaal lied, een speciaal concert. Vogels sluiten zich erbij aan en fluiten alsof het hun lieve lust is. De wind fluit om de stallen heen. Takken van bomen kraken in de wind en eisen hun deel van de geluiden op. Een heldere, vrolijke stem verheeft zich erboven en laat zich begeleiden door de wind, de vogels, de neuriënde stem van haar kleine broertje. De stem zingt een lied, een oud lied. Een lied van vroeger. Een lied met een betekenis. Een zwaardere stem, maar net zo helder, voegt zich bij de zuivere stem van zijn dochter.

Luister naar de zon
Hij roept je naam
Dit is jouw moment
Dus ga nu maar staan
En wees niet bang voor het licht
Dat je voelt op je gezicht
’T is echt bedoeld voor jou

Like stars across the sky
E per avvincere tu dovrai vincere
We were born to shine
All of us here because we believe

Once in every life
There comes a time
We walk out on our own
And into the light

The moment won’t last, but then
We remember it again
When we close our eyes

Het liedje van mama. Het lied dat dagelijks geluisterd werd. Een CD die dagelijks gedraait en hard meegezongen werd door iedereen die in het huis was. Stemmen die door de lucht in beroering brengen door het lied. De grote houten deuren van de schuur worden beide geopend. Zonnestralen schijnen met volle kracht naar binnen en zetten de gehele schuur in het licht. Blauwe ogen vanuit de rolstoel lijken te opwinding te voelen en hunkeren naar aandacht. Aandacht om iets te zien te krijgen. Iets. Escuro. Met de zon in de rug beweegt het drietal zich opnieuw naar de achterste stal. De roestige sloten worden opnieuw opengedraait. De rolstoel wordt bewogen en recht voor de open stal neergezet. Angstige bruine ogen staren naar het nieuwe paar blauwe ogen. Blauwe ogen die zich opensperren als ze het donkere gedaante achterin de stal waarnemen. Herkenning. Herkenning van dromen, speciale dromen. Zijn dromen. Dromen die weken, nee, maanden duurden. Dromen tijdens een diepe slaap. Dezelfde bruine ogen die hem aankijken. Die hem volgen. Ogen die de dromen delen. Angstige dromen, leuke dromen, eenzame dromen, dromen die gericht zijn op pijn. Beelden schieten voor de blauwe ogen voorbij. Dromen die hij vergeten was. Dromen die weggestopt zijn. Bruine ogen die overal bij waren. Bruine ogen die hem kwamen troosten. Bruine ogen die lieten zien om nergens bang voor te zijn. Bruine ogen die hem steunden. Dezelfde bruine ogen die nu voor hem staan. Bruine ogen die deel zijn van een lichaam. Die deel zijn van een stuk leven, die een ziel hebben, een naam hebben. ‘E-e-es... c-c... cur-r-r... o.’

Wie kan beweren dat het leven niet met wonderen verbonden is? Wie kan beweren dat er geen wegen bestaan die elkaar kunnen kruisen? Wie kan beweren dat er geen echte liefde op deze wereld bestaat? Wie kan beweren dat het leven niet bestaat zoals het lijkt en alleen uit waanbeelden bestaat? Wie kan dat beweren? Niemand. Niemand die het heeft meegemaakt. Niemand die er bekend mee is. Niemand die ervan geproeft heeft en het kan loslaten. Het contact tussen beide paren ogen wordt intenser. De opengesperde ogen lijken zich meer te ontspannen, maar blijven waakzaam. Waakzaam voor de reacties van de bruine ogen, waakzaam voor het onbekende. Bruine ogen waar langzaam de angst uit wegtrekt. De eerste druppels vallen uit de donkere wolken die hoog in de lucht hangen. Druppels die op het dak van de schuur kletteren en een rustgevend geluid achterlaten wanneer ze van het dak afglijden naar de aarde eronder. De zon verdwijnt samen met haar stralen achter de wolken. De duisternis verschijnt in de schuur waardoor de eerste lampen ontstoken worden. Drie paar blauwe ogen maken met elkaar contact en bewegen naar de stal op zoek naar het paar bruine ogen.



meer heb ik op dit moment niet liggen al vind ik dit toch behoorlijk wat hoop dat er mensen zijn die het geheel willen lezen en/of het al geheel gelezen hebben. hebben jullie commentaar? vragen? tips? of makkelijk: gewoon zo door gaan?

Stravero
Berichten: 6126
Geregistreerd: 29-11-05
Woonplaats: Noord brabant

Re:

Link naar dit bericht Geplaatst: 07-04-06 16:47

Je bent je Tag vergeten...

Anne_Baukje

Berichten: 6659
Geregistreerd: 23-09-05
Woonplaats: Enschede

Re:

Link naar dit bericht Geplaatst: 08-04-06 22:02

Heb een klein stukje gelezen.(bijna de eerste post) Het is vooral mooi geschreven en beschreven allemaal. Maar soms leest het wat moeilijk.

Kimmm

Berichten: 1739
Geregistreerd: 19-04-05
Woonplaats: Tiel

Re:

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 10-04-06 14:28

babe schreef:
Heb een klein stukje gelezen.(bijna de eerste post) Het is vooral mooi geschreven en beschreven allemaal. Maar soms leest het wat moeilijk.


wat leest dan precies moeilijk? kan je het misschien uitleggen? misschien dat ik er wat aan kan doen zodat het makkelijker leest?

Anne_Baukje

Berichten: 6659
Geregistreerd: 23-09-05
Woonplaats: Enschede

Re:

Link naar dit bericht Geplaatst: 10-04-06 16:18

Soms heb je verleden tijd terwijl het tegenwoordige tijd is.
En je hebt heel veel vragen en heel veel details en herhaling.
Daarom zeg ik dat het een beetje moeilijk leest , maar wel mooi geschreven is.

Kimmm

Berichten: 1739
Geregistreerd: 19-04-05
Woonplaats: Tiel

Re:

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 10-04-06 17:28

babe schreef:
Soms heb je verleden tijd terwijl het tegenwoordige tijd is.
En je hebt heel veel vragen en heel veel details en herhaling.
Daarom zeg ik dat het een beetje moeilijk leest , maar wel mooi geschreven is.


haha okee! thanx voor de extra uitleg!

absque_dubio

Berichten: 8018
Geregistreerd: 19-04-05
Woonplaats: Ik in Leusden, pony’s in Ederveen

Re:

Link naar dit bericht Geplaatst: 10-04-06 18:05

ik heb alleen het eerste stuk gelezen, het is echt héél veel in 1x..
maar ik vind het een goed verhaal, het is idd wat moeilijker geschreven,
maar daar houd ik wel van

Kimmm

Berichten: 1739
Geregistreerd: 19-04-05
Woonplaats: Tiel

Re:

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 10-04-06 18:36

Dark_Bloom schreef:
ik heb alleen het eerste stuk gelezen, het is echt héél veel in 1x..
maar ik vind het een goed verhaal, het is idd wat moeilijker geschreven,
maar daar houd ik wel van


het is inderdaad ook heel veel maar thanx

Kimmm

Berichten: 1739
Geregistreerd: 19-04-05
Woonplaats: Tiel

Re:

Link naar dit bericht Geplaatst door de TopicStarter : 11-04-06 16:53

en ik blijf doorschrijven, ondanks de weinige reacties hier weer een nieuw stukje

Donkere ogen opgesloten in een lichaam die niet mee werkt. Net zoals het lichaam van de jongen met de blonde haren. Verschillende gedachten die de 4 personen aan lijken te vallen. Verschillende gedachten, vragen. Vragen met een antwoord, vragen zonder een antwoord. Zo zal het altijd blijven. Altijd.

De opkomende zon laat de vacht, die de warme huid omhult, glanzen en schitteren in de zonnestralen. Zonnestralen die hun licht op de wereld laten schijnen, zonnestralen die met hun warmte de wereld verwarmen. Zonnestralen die de wereld nieuw leven inblazen na een donkere nacht waar de maan en de sterren overheersen. Een donkere vacht. Zwarte haren die door de wind gestreeld worden. Wind die de haren laat bewegen in het ritme van de wind, het ritme van de wereld. Het ritme van het leven. Zijn leven. Groen gras onder zijn benen. Jonge sprieten die door de wind in beweging worden gebracht. Een kleine, geelgekleurde vlinder slaat met zijn bijna doorzichtige vleugels. Een witte bloem met een gele kern dient als landindsplaats waar de vlinder zacht op neer strijkt. Voetsprieten verkennen zijn nieuwe omgeving. Aarzelend, maar toch vol zelfvertrouwen en zekerheid. Zonnestralen beschijnen zijn vleugels die mooie vormen en kleuren laten zien. Een plotselinge beweging laat hem met zijn vleugels slaan en wegvliegen. Donkere ogen volgen zijn weg en kijken hem na. Zware stappen maken geluid wat de lucht in gedragen wordt door de wind. Een heldere stem. Gras wordt platgedrukt door het lichaam wat gedragen wordt door 4 lange benen. Gras wat na enkele seconden terug veert naar zijn oorspronkelijke vorm. Een ademhaling wat het lichaam leven geeft. Oogleden sluiten een deel van de ogen af om ze tegen de felle zonnestralen te beschermen. Opnieuw dezelfde naam die de lucht in wordt geroepen. ‘Escuro!’ Harde spieren rollen soepel onder zijn huid tijdens de bewegingen. Soepele bewegingen. Gracieuze bewegingen. Beweginen wat een zwaar dier licht maakt. Zijn oren vangen opnieuw het geluid op, gretig draaien ze zich om het geluid op te vangen. Benen die versnellen, benen die het tempo verhogen.

Stephanie’s hart groeid van trots als ze het enorm gegroeide paard bekijkt. Groot, sterk. In al die weken, in al die maanden, uitgelopen tot bijna jaren is hij uitgegroeid van een klein, iel veulen naar een paard. Een hengst. Een zwarte hengst, een hengst met een geschiedenis, maar met een leven. Een toekomst. Een zachte aanraking laat hem stilstaan. Roomkleurige handen met lange vingers strijken over zijn verwarmde huid door de zon. Genietend sluiten zijn ogen. ‘Kijk eens, jongen. Ik heb iets voor je mee gebracht.’ Aan het hek hangt een lap stof. Een lap stof met een mooie dieprode kleur. Een kleur als het rood van de ondergaande zon. Haar vingers verplaatsen zich en strijken over de stof. Herinnerinen worden onbewust omhoog geroepen. Herinneringen aan vroeger. Vroeger toen net zo’n lap stof op haar verlanglijstje stond. Vroeger toen mam nog leefde. Toen onbetaalbaar. Nu nog steeds. Na al die tijd nog steeds gaaf en van goede kwaliteit. Er zat een briefje bij het pak toen de postbode het aan de deur kwam afgeven.

‘Ik zag je blik toen de stof voor de eerste keer door je vingers gleed. Het deed je gezicht onbewust glanzen. Ik ben een oude man en ik heb een aantal fouten gemaakt in mijn leven. Geef hem een goed leven. Een leven wat ik hem nooit heb kunnen geven. Laat hem dit dek met trots dragen, net zoals zijn moeder voor hem dat heeft gedaan. Bart.’

Een traan liep over haar wang. Een traan van blijdschap. Een fluisterende stem. ‘Bart, ik beloof het.’
Zijn fluweelzachte neus vangt een geur van de stof op als Stephanie het aan Escuro laat zien. Een bekende geur. Een geur van vroeger, een geur van lang geleden. Herinneringen bestormen hem. Herinneringen bestormen een muur en breken een gat. Warmte, liefde, voedsel. Mama. De stof voelt koel aan op zijn warme huid. Een dekensingel wordt rustig onder zijn buik doorgetrokken en vastgezet. Aarzelend zet hij de eerste stappen. Stappen met op zijn rug de dieprode stof. Een kleur wat afstreekt tegen zijn zwarte vacht. Een kleur die hem eer aan doet. De stappen versnellen, steeds sneller. Draf. Galop. Het hoofd trots geheven. Zonnestralen die hem laten glanzen. Een plaatje.

Schokkende bewegingen werden in de loop van de tijd steeds soepeler. Bewegingen die onmogelijk waren, zijn weer mogelijk geworden. Mensen hebben gelijk als ze beweren dat tijd alle wonden heelt. Maar zullen ze echt allemaal helen? Allemaal? Een 14 jarige jongen in een lichaam wat niet mee werkt, maar een lichaam wat wel snel leert. Een lichaam wat snel leert om zelfstandig te zijn met de middelen die het heeft. Vingers die opnieuw leren samenwerken met de handen en armen. Tenen die opnieuw leren samenwerken met de voeten en benen. Lippen die opnieuw woorden leren vormen, een mond die de klanken opnieuw leert vormen, een keel waar het geluid uit komt. Oefenen. Oefenen. Oefenen. Alleen. Samen. ‘Goed gedaan, Luuk! Wauw! Echt mooi!’ Voor Stephanie ligt een kleurige puzzel van 50 stukjes. Vijftig stukjes die in elkaar passen en die Luuk helemaal in elkaar gelegt heeft. Hij gaat vooruit. ‘V-v-oor j-j-j... j-ou.’ Een trotse blik verschijnt op haar gezicht als ze de blik van haar broertje opvangt. Haar lippen vormen een kus op zijn wang. Zijn mond vormt een glimlach. Een echte glimlach, een glimlach van blijdschap. Totdat zijn gezicht vertrekt in een grimas. Zijn handen bewegen na maanden en maanden opnieuw met een soepele beweging. Zijn vingers grijpen in de blonde haren. Een afgebroken haar dwarreld naar beneden en blijft op zijn schouder liggen. Na het schudden van zijn hoofd met ongecoördinerend lijkende bewegingen lijken zijn handen te ontspannen en zakt zijn arm naar beneden. Aarzelend proberen blauwe ogen de oorzaak te achterhalen in de blauwe ogen tegenover haar. Ogen die niets prijs geven, ogen die niets prijs willen geven. Emoties die ver weg gestopt worden. Er is maar 1 iemand op deze wereld die hem begrijpt. Die weet weet wat zijn dromen zijn. Die weet wat zijn dromen betekenen. Eén iemand. Bruine ogen blijven in gedachten bij hem. Bruine ogen die hem beschermen. Escuro. Langzaam spannen zijn spieren zich aan om overeind te komen. ‘Luuk, wat ga je doen?’ ‘E-e-scuro.’ Moeizaam worden zijn benen onder het lichaam getrokken, zijn armen zoeken houvast aan de tafel. De handvaten voelen koel aan haar handen als ze de rolstoel naast Luuk neerzet. Haar armen strekken zich uit om hem te helpen. Wild duwen zijn handen haar handen en armen weg. ‘N-nee!’ Hulpeloos kijken de ogen toe naar de pogingen van haar broertje. Na enkele seconden is er genoeg moed verzamelt om met een laatste krachtinspanning rechtop te gaan zitten en zich de rolstoel in te trekken. Hijgend, maar triomfantelijk kijken de blauwe ogen haar aan. Het is gelukt! Zonder hulp. Helemaal alleen. Zijn handen grijpen naar de wielen. Wielen die draaien en die hem de wereld in brengen. Wielen die hem een eigen wereld geven, die het mogelijk maken om zijn eigen wereld te hebben. Deuren worden voor hem geopend. Zonnestralen beschijnen hem en de rolstoel zodra hij de buitendeur uit is. Bezorgd volgt een paar ogen hem vanaf het keukenraam dat uitkijkt op het weiland. Donkere oren bewegen als ze het bekende geluid aan horen komen. Het piepen van de wielen van de rolstoel. Een rolstoel die Luuk brengt, elke dag. Het grote, maar sierlijke hoofd wordt geheven. Groene grasspieten hangen uit zijn mond met de zachte lippen. Kaken die het vermalen totdat het doorgeslikt wordt. Moeizaam geven de armen genoeg kracht om de wielen in de zware bodem te laten draaien. Langzaam, maar zeker nadert hij het hek. Het hek dat hem toegang geeft tot een andere wereld. Zijn wereld. Druppels zweet parrelen op zijn voorhoofd. Druppels die te zwaar worden en langs zijn gezicht lopen. Rode wangen van de zware inspanning. Een stem in zijn hoofd die hem aanmoedigt. Een stem die zijn naam noemt. Een stem die hoort bij de bruine ogen die hem aanmoedigen in het groene grasland. Doorzetten. Het moet. Opnieuw laten de handen plotseling de wielen van zijn rolstoel in de steek en grijpen naar zijn hoofd. Zijn ogen dichtgeknepen. De uitdrukking van zijn gezicht verandert naar een uitdrukking van pijn. Bruine ogen die in zijn gedachten blijven. Een warme adem over zijn gezicht. Blauwe ogen openen zich en staren in de bruine ogen. Bruine ogen die hem aankijken.