het leek mij wel es leuk om ook een verhaaltje te maken
.het begin is wel een beetje saai ofzo maarja...
komtie --->
Ze stapte tog maar van haar fiets en ik volgde automatisch haar voorbeeld.
Ik had een roodgelakte jongensfiets, zonder bagage. Pap keek me bezorgt aan: "Ons achterlichtje is moe.
We konden maar beter hier overnachten en morgen de grote sprong wagen."
Zei hij. "zijn jullie niet moe?"
"Een beetje wel." gaf ma toe. Haar mond stond zo wijd open, ik had haar nog nooit zo moe gezien, mijn ma, ook thuis niet,
als ze de mand met het wasgoed uit de kelder had opgehaald.
Pap zette zijn fiets tegen de terras schutting van een koffiehuis, en veegte 't zweet van zijn voorhoofd.
De fiets viel om en de bel rinkelde eventjes.
Pa zei iets tegen de fiets, een woord wat ik zelf nooit mocht gebruiken...
"Waar zijn we nu pappa?" vroeg ik.
"In Poperinge." zei hij.
Een plezierige naam vond ik dat, die had ik nog nooit gehoord.
Dat heb je als je nog maar negen jaar oud bent.
Want met die leeftijd zijn er zoveel dingen die je nog nooit gehoord of gezien hebt.
Toen we gisteren van huis weggingen wist ik niet eens wat een volksverhuizing was.
De fietsen werden naast mekaar opgesteld tegen de terrasschutting, en pap ging op zoek naar een kamer, om te overnachten.
We zagen hem gaan, met knikkende knieën en hoofd rechtop. Hij leek op een speelgoed ventje.
Mam ging ondertussen op een drempel zitten en al gauw zat ik naast haar.
"Heb je geen honger, Waldo ?"
"Nee, ma" zei ik.
Ik had wél honger, ik loog om bestwil, om de anderen niet te ontmoedigen. Dat maakte namelijk een mannelijke indruk.
Ik had ook wel eens willen vloekenaf en toe.
Zoals pap toen die fiets omviel, maar dat durfde ik toch niet.
"Je hebt het tog niet koud, Waldo?"
"Nee ma"
"En ben je niet moe?"
"Een beetje wel" zei ik. Dat had ze zelf ook zo gezegt en het kon dus geen kwaad om het ook te zeggen.
We zaten naar de vluchtelingen te kijken. Velen namen hun bezittingen mee op een handwagentje of driewieler.
Er was ook een man met een rok en pruikachtig haar, een soort van kermisclown, die een slee meetrok.
Hij zwaaide met één van zijn armen en riep vrolijk naar diegenen die bleven stilstaan om hem te bekijken:"Vrienden,
het ijs is wordt al dikker! Morgen kunnen we erover!"
De oorlog was hem vast in zijn hoofd geslagen. Ik lachte om hem :
"O ma, kijk eens, een gekke man.." ma zuchtte.
"Ja" zei ze, "een mens begrijpt niet waarvoor de oorlog dient."
Tien minuten later kwam pap terug: "Kom ik heb een kamer gevonden!"
"Is het ver?" vroeg ma.
"Vlak bij, de hoek om," zei pa.
We waren er al gauw. Vóór de deur, op een biezen stoel, zat iemand een pijp te roken, een zacht rood lichtje dat
scheen in de duiternis.
Ik dacht eerst dat het een pater was, maar ik hoorde pap zeggen: "Hier zijn we moedertje."
Een soort van 'schorre' stem van het roken antwoordde:"Jaja, je ben gekomen."
Een oud wijffie dat een pijp rookte had ik nog nooit eerder gezien, en ik kwam nieuwsgierig dichterbij...
Het was een heks, een verschrikkelijke oude verschrompelde mummie met een gerimpelde huid, een holle tandeloze mond,
en een kin waar plukjes haar op stonden.