Mini verhaal Gaat niet verder.
Elke dag loopt hij met zijn hondje langs mijn huis.
Elke dag loopt hij met zijn hondje langs mijn huis. En elke dag sta ik voor het raam om hem te zien. Vrijwel altijd loopt hij door, maar vandaag is het anders. Hij ziet mij staan en glimlacht naar mij, ik loop de kamer uit en ga naar de voortuin. Hij is al verder gelopen, maar zijn hondje heeft mij gezien. Het hondje trekt aan de lijn mijn kant op. Dan kijkt de jongen om en ziet mij staan, hij loopt mijn kant op. Daar staan we dan een tijdje te praten, dan staat de kerkklok 4 uur. Verschikt herinner ik me dat het mijn beurt is om de kinderen op te halen. Snel excuseer ik me aan de jongen en ren naar de auto. Bij school aangekomen beginnen mijn kinderen meteen te vragen waarom ik zo laat ben. Sophia, mijn oudste dochter, denkt meteen dat er een andere man bij mij was. Dat denkt ze vaker nadat mijn ex-man mij had betrapt met een ander.
“Ik was gewoon lekker in de tuin bezig, en toen ben ik de tijd vergeten”, zeg ik. Waarom lieg ik nou, denk ik, het gesprek met die jongen was helemaal niks series. “Ja, tuurlijk mam”, zegt Sophia rollend met haar ogen. We stappen in de auto, na 5 minuten rijden begint Hannah, mijn jongste dochter van 4 jaar, te huilen. “Honger, honger”, gilt ze. “We zijn bijna thuis”, sus ik. Terwijl we voor de kruising staan komt een brandweer langs gescheurd en slaat rechts af. “Ik moet nog even lang papa”, zegt Sophia. Ik verander mijn knipperlicht van rechts naar links en rij naar mijn ex-man’s huis. Sophia rent naar binnen en komt een paar minuten later het huis uit, gevolgd foor Bart. Bart en ik praten even over de kinderen, maar Hannah begint weer te gillen. “Ga maar snel naar huis”, zegt Bart. Ineens komt er een Ambulance met gillende sirenes langs. “Het is het dagje wel”, zeg ik. “Met al die sirenes. Laten we maar eens gaan.” Ik groet bart en rij weg. Een paar straten voordat we thuis zijn schreeuwt Sophia ineens “BRAND!” Automatisch kijk ik richting ons huis en de schik slaat toe, het is ons huis dat in brand staat. Zo snel als de auto door de straten kan rij ik erheen. Er staat brandweer en politie, en de ambulance. De politie loopt naar mijn auto, ik maak mijn raam open. “Sorry, u mag hiet niet zijn mevrouw”, zegt de politie streng. “Dat is mijn huis”, zeg ik half gillend. De ambulance start zijn sirenes en rijd hard weg. “Wie zit er in die ambulance?”, vraag ik met trillende stem. “Sorry, die informatie mag ik u niet geven”, zegt de politieman. Ik hoor een klein hondje blaffen, maar schenk er geen aandacht aan.
Het hoofd van de politie loopt naar ons toe. Zou u zo vriendelijk willen zijn mij te volgen naar het bureau?”, vraagt hij vriendelijk.
Bij het bureau aangekomen mag ik Bart bellen, hij moet nu maar even voor de kinderen zorgen. Ik en de politieman wachten even op Bart, als die er is neemt hij de kinderen over en gaan ik en de politieman naar een kamertje. “Wilt u wat drinken”, vraagt hij. “Nee”, zeg ik. “Nou tot zaken dan maar, de oorzaak van de brand is nog niet bekend. Maar er was iemand in uw huis, hij is vervoerd naar het ziekenhuis alleen weten wij zijn identiteit niet. Dus als u zo vriendelijk zou willen zijn om zo meteen mee naar het ziekenhuis te gaan om te kijken of u hem herkend”, zegt de politieman. “Ja is goed”, zeg ik. We stonden op en liepen naar buiten. “bart”, zeg ik. “Zouden ik en de kinderen vannacht bij jou kunnen logeren? We moeten nu naar het ziekenhuis om iemand te identificeren”, zeg ik tegen Bart. “Ja natuurlijk, ik rij achter jullie aan”, zegt Bart.
We lopen door de deuren van het ziekenhuis, de politieman loopt naar de receptioniste. “Wij komen voor het slachtoffer van de brand”, zegt hij. “Oké”, zegt ze. “Loop maar mee”. We lopen achter haar aan. “Dokter”, zegt ze tegen een dokter. “Deze mensen komen voor het brandslachtoffer”. De dokter went zich tot ons. “Helaas is hij overleden, maar we hebben nog steeds geen naam. Dus zou u mee willen lopen?”, zegt hij tegen ons. Met z’n 3en lopen we naar een kamer. Aan 1 kant van de kamer is een groot raam. Voor dat raam staat een brancard met een persoon erop waarover een doek is gespreid. ‘Bent u klaar”, vraagt de politie. Ik knik angstig. Een verpleger loopt naar de brancard en haalt de doek weg. Ik zak door mijn knieën en begin te huilen. Het was de jongen die nooit meer met zijn hondje langs mijn huis zal lopen.
Laatst bijgewerkt door solarpleure op 05-08-05 14:53, in het totaal 1 keer bewerkt