
***
Ik werd wakker en plots wist ik hoe laat het was. Het was de dag waarop iedereen me vergeten zou, zo had de dokter het gezegd. Als ik na twee dagen niet genezen zou zijn, zou ik denken dat ik niet meer bestond. Toen dacht ik dat hij gedronken had. Ze moesten hem opsluiten, dronken dokters mogen geen patiënten ontvangen! Maar nu weet ik wel beter. Ik begrijp hem helemaal. Nu voel ik dat ik vergeten ben, totaal afgezonderd van de wereld en niemand die nog aan me denkt. Hij zei dat ik het me niet moest aantrekken en dat ik snel genoeg verlost zou zijn van de pijn. Maar de pijn duurde al zo lang en hij was haast niet meer draaglijk. Ik was bang, bang dat ik zou sterven van de pijn, van dat lijden. Maar er moest toch iemand zijn die me niet vergeten was? Die nog wel om mij gaf en mij dadelijk zou komen redden? Maar dit gebeurde niet. Na een zodanige lange tijd was er nog steeds niet iemand die naar me toe kwam om te zeggen dat hij of zij van me hield, me nooit zou vergeten. Misschien lag het aan mij. Misschien moest ik naar de mensen toegaan om hun geluk te winnen. Dat was mijn idee. Het beste idee dat ik in jaren had gehad denk ik. Dus ik ging naar de mensen. Ik keek recht in hun ogen, maar ze keken niet terug. Al tikte ik op hun schouders, geen enkele reactie, alsof ze me niet konden zien, alsof ze me niet wilde zien. Niemand die voor me open stond, niemand die me binnen liet. Wat had ik misdaan en hoe kon ik het goedmaken. Met deze vragen bleef ik alleen achter. Alleen languit op de grond op het grote grasveld, daarzo in het park. Daar lag ik dan, ik denk wel uren. Denkend aan de mensen die me vergeten waren. Maar ze waren me niet vergeten. Dat dacht ik toen alleen. Want nu kan ik ze zien. Net allemaal kleine miertjes daar zo op de grond. Ik kan ik hun hart kijken, in hun leven. Ik kan hun gedachten lezen en zien wat ze na zoveel jaar willen gaan doen zelfs al weten ze dat zelf nog niet. Nu geniet ik pas van mijn leven. Al kan je het niet helemaal leven noemen. Ik ben blij en gelukkig zoals elke mens zou moeten zijn. Maar jammer genoeg zijn er veel te veel die het niet zo goed hebben als ik nu. Ik zie mensen die sterven, mensen die moeten vechten, vechten voor hun leven of misschien voor hun dood, wie zal het zeggen. Ik zie veel mensen die liefhebben en juist daarom worden ze gedood. Maar ik zie ook mensen die zelf dood willen, maar niet kunnen. Spijtig voor hen, want ik weet dat het in de hemel beter is. Want nu ben ik wel gelukkig. Want nu eindelijk heb ik iemand gevonden die me niet vergeten is. Jij laat me wel binnen, alsof ik opgeslorpt wordt door je verlangen. Ik hoop dat ik je met deze gedachten kan laten voelen dat je niet om mij moet treuren, ik zal altijd bij je zijn, en ik weet dat je me nooit zal vergeten en dat zal ik ook niet. Ik volg je, ik zal altijd weten waar je bent en als je me nodig hebt, hoef je maar te roepen en ik zal klaar staan om te luisteren. Daar zijn vrienden voor, toch?
Dit gevoel kreeg ik toen ik naar het ziekenhuis ging. Ik kreeg het helemaal benauwd en wilde niet doorstappen, bang iets te zien dat ik niet wilde. Iets waar ik al een tijdje bang voor was. Dus ik stapte niet door. Maar een lieve stem in mij zei dat ik mocht omdraaien. Dat er in het ziekenhuis niets meer te zien was, want dat alles al was ‘opgeruimd’. Maar ook al zei hij dat ik hem niet moet missen. Ik doe het toch. Ik weet nu al dat ik nooit over hem zal geraken, dat ik altijd aan hem zal blijven denken en dat ik die lieve stem nooit meer weer zal horen. Of toch? Zo iemand vergeet je niet. Vrienden blijf je voor het leven, ook al gaat het niet altijd even goed en even gemakkelijk, vrienden ben je en dat blijf je...
commentaar mag, maar houd het netjes
