Hier is het gebeurt, hier heb ik je gevonden. Koud en stijf, met een glimlach om je lippen. Je muziek stond aan, Talullah, Sonata Artica. Op je computer stond een Wordbestand open, ‘Sorry, ik kon niet anders. This house wasn’t a home. Liefs, mij’.
Je ouders vroegen zich af hoe hun ‘poppie’ dit toch zo had kunnen doen, ze hadden je altijd alles gegeven waar ze om gevraagd had, alles waar je om vroeg kreeg je. En dat was meteen het grootste probleem, want ik wist hoe je schreeuwde om aandacht, om een beetje liefde. Andere kinderen werden getroost door hun moeder als ze vielen, ze werden op schoot getrokken en ze kregen een kusje op de zere plek. Jij werd afgescheept met ‘je bent een grote meid, en grote meiden huilen niet meer’ en een snoepje.
Je ouders gaven je spullen, tot je in HAVO3 bleef zitten. Toen vonden ze dat je dom was en niet goed je best deed. Je kreeg niets meer, geen spullen, maar vooral geen liefde meer.
Toch leek je niet echt ongelukkig, je lachte veel en had veel vrienden. Oppervlakkige vrienden, dat wel. Ze kenden je niet, nee, ze kenden je masker. Het masker van de altijd vrolijke meisje, het meisje dat nooit huilde. Ik kende het kleine onzekere meisje achter het masker. Ik kende de littekens onder het masker, ze zaten overal, op je armen, je benen, maar vooral op je ziel.
Ik wist het, maar ik kon je niet helpen.
En nu zit ik hier, achter je bureau, wanhopig zoekend naar mijn laatste woorden. Ik kom eraan meisje, ik kom eraan.