

Verlangen/ Leven gaat door
Een klein huis. Met een klein tuintje buiten, en kleine kamertjes binnen. Maar overal staan de ramen open, en de gordijnen zijn weggeschoven.
Frisse lucht stroomt het huis binnen, en zonlicht valt op de houten vloer.
Maar in dat kleine huisje is een klein kamertje, waar de gordijnen nog dicht zijn. Een kamertje, waar het licht van een lamp komt, en niet van de zonnenstralen. Kunstmatig licht. Gordijnen dicht, raam dicht. Warmte komt van de kachel. Kunstmatige warmte. En in die kamer, waarin alles zo kunstmatig en nep is, zit een meisje.
Een klein, stil meisje, in een stil hoekje. En stil huilt ze. Tranen lopen over haar wangen, maar geheel geluidloos. De tranen zijn het enige in de kamer wat niet kunstmatig is, wat niet nep is; maar echt, en gemeend. Want verder is ook dit meisje nep. Alles wat anderen in haar zien is nep; één groot leugen. En alles wat anderen van haar verwachten is te veel voor haar. Want ook zij kan niet alles. Zij kan de wereld niet dragen op haar schouders, die inmiddels al bezwijken onder het grote gewicht van alle zorgen. Zorgen van anderen. Zorgen waar anderen haar mee opzadelen. Zorgen waaronder niet alleen haar schouders zullen bezwijken- maar uiteindelijk zijzelf ook. Zij is een praatpaal voor anderen, een uitlaatklep waar je al je emoties op kwijt kan. Je kan altijd met haar praten, maar zelf.. zelf heeft zij niemand. Misschien zijn er wel mensen die om haar geven. Misschien zijn er wel mensen, die naar haar zullen luisteren als het nodig is. Maar zij ziet ze niet. Ze is te blind om die mensen te zien. Te verblind. Verblind door alle problemen van anderen. Maar niemand ziet het aan haar. Want zij heeft haar masker stevig op. Zij laat geen emoties zien. Zij wilt geen medelijden. Het enige wat dit meisje wilt is rust.
Alleen zijn, met haar eigen emoties opgekropt. Alleen zijn, maar wel samen met de tranen. De tranen die haar uitlaatklep moeten vormen. De tranen, die al haar emoties met zich meedragen. Díe tranen.
Als iemand haar zo eens zou kunnen zien. Iemand die dacht dit meisje te kennen.. Wat zou diegene dat schrikken. Wat het straalt er allemaal vanaf; al het verdriet, alle zorgen. Je ziet haar verlangen. Verlangen naar de dag dat dit allemaal stopt. Naar de dag dat ze eindelijk rust krijg. Welverdiende rust.
Naar de dag dat alles voor haar ophoud, maar niet voor anderen. Want de wereld draait door, ook wel zonder haar. En dat weet ze. En wat zou ze er veel voor over hebben om andere mensen te kunnen helpen, andere mensen over de gehele wereld. Maar ze kan het niet. Ze hoopt op een dag haar leven te kunnen geven voor een ander. Een beter iemand dan zijzelf. Want in haar eigen ogen is ze helemaal niets. Minder dan niets. Ze verlangt naar de dag dat ze kan sterven. Naar de dag, dat anderen zien dat ze haar eigenlijk helemaal niet nodig hebben. Want dat hebben ze niet. De wereld draait door, ook zonder haar.
Niemand weet dat ze daar zit. Niemand weet dat ze deze dingen denkt. En al wisten ze het, zou het ook maar iemand wat uitmaken? Misschien wel. Waarschijnlijk niet. De wereld draait door. En of zij nou hier zit te huilen, of buiten danst met een grote, neppe, glimlach; de wereld draait door. En haar leven ook. Ze weet, dat ze nog een lange weg te gaan heeft. En dat ze die hele weg nog af moet lopen, desnoods met voeten die bloeden van de blaren. Want ze is nog lang niet klaar hier; ze moet nog veel meer verdragen. Niet alleen de wereld, maar ook haar leven gaat door. Ze strekt haar arm uit, en voelt de zachte stof van het gordijn. Voorzichtig schuift ze het een stukje open. Een streepje zonlicht valt binnen, recht op haar gezicht. Ze houd haar hand voor haar ogen om niet verblind te worden. Het is alsof het zonlicht is met haar gedaan heeft. Alsof het zonlicht haar verlangens heeft veranderd.
Dan staat ze op, en schuift het gordijn helemaal open. Het kleine, donkere kamertje in het kleine huis is wat lichter geworden. Ze zet haar raam op een kier, en ziet dan pas hoe mooi de lucht buiten is. Blauw. Felblauw. De zon straalt hevig en op de straat spelen kinderen. Ze gooien over met een bal, en lijken zielsgelukkig. Het meisje ruikt de frisse lucht, en merkt dan pas hoe warm het in haar kleine kamertje is. Kachel uit. Ze staat op, en glimlacht. Een pure, echte glimlach. Het masker is verdwenen, dat heeft ze niet meer nodig. Ze kruipt onder die mantel van zorgen en verdriet vandaan, en laat het acher zich. Laat het allemaal achter zich, om nooit meer op terug te kijken.
Plotseling verlangt ze ernaar, om buiten te dansen. Te dansen op de hei, in de zon, terwijl de wind met haar haren speelt. Te rennen door zandheuvels, alsmaar rennen, rechtuit. En dan omvallen, lachen, en eventjes blijven liggen. Genieten van het warme zand. Om vervolgens weer op te staan, en verder te rennen. Door te rennen, alsmaar verder.
Want leven gaat door..
ook voor haar.
Ik vind hem helaas niet zo goed gelukt als het vorige korte verhaal,
weet niet echt waar het aan ligt maarja
