Citaat:
Troes en Klop liepen het water in, verder en verder tot ze verdween onder het water. Wij bleven bij de waterkant staan. Troes kwam terug.
“Hé, komen jullie nog?”, zei hij.
“Maar wij kunnen niet onder water ademen”, zei Chiara.
“Hoeft ook niet. Kom maar gewoon”, zei hij.
Chiara stapte wat angstig het water in en liep verder, tot ze ook verdween onder water. Ze kwam weer terug.
“Het klopt. Kom maar”, zei ze.
Wij liepen het water in. Ik pakte Luniron’s hand, ik vertrouwde het helemaal niet. Langzaam gingen we verder. Vlak voor ik kopje onder zou gaan bleef ik staan. Ik vond het heel eng. Ik keek Luniron aan. Hij keek angstig naar het water, toen zette hij een stap verder en verdween onder het water. Hij had mijn hand nog vast en begon een beetje te trekken. Ik zette ook een stap met mijn ogen dicht. Mijn hoofd ging onder. Ik probeerde te ademen, het lukte. Ik snapte het niet, maar deed mijn ogen open. Een paar meter verder en onder ons zat een koepel. Daar zaten bomen onder, het leek net een bos dat onder een het water zat. We zwommen achter Troes en Klop aan.
Er kwamen allerlei verschillende vissen voorbij. Hele mooie maar ook hele enge. Ik keek mij ogen uit. Het was schitterend onder het water. Ik kon hier altijd blijven. Een kwalachtig beest kwam mijn kant op. Ik stopte even met zwemmen om het voor te laten gaan. Geboeid bleef ik naar het beest kijken. Voor mijn neus bleef het beest hangen, het leek mij aan te kijken. Ik voelde een hele rare dwang om het beest aan te raken. Langzaam stak ik mijn hand er na uit. Ik aaide het, het voelde als een jong dier. Zo zacht dat het was. Zijn tentakels waren schitterend, ze gaven licht en ik vond ze super interessant. Ik liet mijn hand naar beneden dwalen en pakte 1 van de tentakels. Snel wond hij al zijn tentakels om zijn arm, het deerde mij niet. Ik was totaal onder de indruk van het wezen. Ik keek even omlaag naar de andere maar deze zwommen rustig door. Het wezen trok mij naar beneden, verder en verder. Het voelde geweldig. Het leek hel snel te gaan, we gingen verder naar beneden. Richting het zwarte niks. Verschillende vissen stopte met zwemmen voor ons, ze keken ons aan waarna ze weer rustig verder zwommen. Ergens ver onder ons zag ik een lichtje in het zwarte niks. Dat lampje was nog veel interessanter dan het wezen dat mij mee trok. Ik begon tegen te stribbelen, ik wilde naar het lampje. De tentakels van het kwalachtig beest draaide zich strakker langs mijn arm, het begon pijn te doen. Ik werd bang, ik kwam niet meer los. Ik trok maar aan de tentakels, en begon te schreeuwen onder het water. Maar er kwam helemaal geen geluid uit. Door het water heen hoorde ik het geboem van mijn snel kloppende hart. Ik vond het niet meer leuk, ik wilde weg van het beest. Ik schreeuwde maar er kwam geen geluid. Ik hoorde het gebonk van mijn snelkloppende hart. Het wezen was sterker dan ik. Waar was mijn staf? Ik keek zo rustig mogelijk rond. Dat lampje daar was mijn staf. Waarom had ik die losgelaten? Ik kon huilen maar het had geen zin, mijn tranen verspreide zich door het water. Terwijl ik nog steeds tegenstribbelde keek ik naar mijn staf.
“Krowlivion”, schreeuwde ik. Het lichtje van mijn staf bleef op zijn plek. Ik voelde met mijn vrije staf aan mijn rug. Gelukkig de tas had ik nog. Ik kwam maar niet los en ik raakte nog meer in paniek dan ik al was. Een tweede kwalachtige kwam snel van onder ons aangezwommen. Ik werd verstijfd van angst toen hij mijn spartelende voeten bij elkaar bond met zijn tentakels. De eerste kwal pakte mijn andere hand en bond deze ook aan elkaar. Ze trokken mij verder naar beneden. Steeds verder en verder. Ik keek naar mijn staf. Deze werd ook meegedragen. Ik stribbelde met al mijn kracht tegen. De kwallen maakte een raar oorverdovend geluid. Een derde kwam tevoorschijn. Hij was reusachtig. Ik begon zinloos te gillen alsof er een automatische piloot aanstond. De twee kwallen lieten mij los terwijl de grote wal zijn tentakels om mij heen bond. Ik werd geheel gebonden in de tentakels. Ik kon mij niet meer bewegen. Zijn tentakels bonden zich om mijn nek. Hij trok zijn tentakels aan. Ik kreeg bijna geen lucht meer. Ik hapte naar adem, maar de tentakels om mijn nek werkte als een strop. Ik stribbelde met al mijn laatste kracht en dat was het laatste dat ik deed. Het had geen zin. Ik zou hier sterven in de tentakels van een kwal. Vaarwel mijn geliefde Aristora.
Ik hoorde stemmen, ze kwamen mij bekent voor.
“Helaas jongens, er is niks meer dat ik kan doen”, zei een onbekende stem.
“Waarom niet?”, schreeuwde iemand. Een glimlach kwam op mijn gezicht dat was Luniron.
“De Klonzers hebben te veel schade aangericht. Alles van haar is in elkaar gedrukt. Helaas is ze overleden”, zei de onbekende stem.
Was ik dood? Hoor ik het daarom zo goed. Als ik zo erg zou zijn toegetakeld zou ik niet meer kunnen kleven. Waarom moest ik nou dood? Ik, degene die Aristora zou verlossen. Ik wilde niet dood zijn. Ik mocht niet dood zijn. Ik voelde iemand aan mijn arm.
“Grundura, mijn kind. We zullen jou taak op ons nemen en Aristora terug brengen naar haar oude staat”, zei Parudo. Oh vader, dacht ik, jou laatste aanraking. Hé hij kon mij aanraken en ik voelde hem. Ik opende mijn ogen. Parudo had zich over mij heen gebogen en zat te huilen. De andere zaten in een hoekje bij elkaar te huilen, zelfs Barica en Chiara die mij amper kende.
“Hé”, zei ik met een schorre en moeilijke stem. Er kwam water naar boven en ik begon te hoesten. Verschikt keken de andere op. Norvale rende naar mij toe en omhelsde mij. Ik hoestte nog steeds, maar een warm gevoel vloeide door mijn lichaam. De andere omhelsde mij ook. Ondertussen was ik gestopt met hoesten.
“Hoe is het?”, vroeg Parudo.
“Achja, ik denk dat het wel gaat”, zei ik.
“Ik dacht dat je dood was”, zei Luniron.
“Ja dat dacht ik zelf ook even”.
“Mevrouw”, zei de onbekende stem. “U mag blij zijn met een vriend als deze”, zei hij terwijl ij zijn hand op Norvale’s schouder legde. Norvale bloosde. “Zonder zijn poging jou te redden had u het niet gered. Helaas heeft het zeven dagen geduurd voor u wakker werd. Zeven dagen van afwachten en ent stopte uw hart, we dachten dat het voorbij was”. Hij pakte mijn pols en keek op zijn horloge.
“Ja hij klopt weer met normale snelheid”, zei hij.
“Krowlivion staf”, zei ik. “Bedankt iedereen. Ik dacht serieus dat het voorbij zou zijn. Hoe hebben jullie mij gevonden?”
“Op gegeven moment klonk er een oorverdovend geluid door het meer. We keken om en zagen jou niet meer. Troes herkende het als een roep van een Klonzer, en toen hij jou niet meer zag is hij hulp gaan halen. Een leger van gewapende Viggo’s is jou gaan zoeken. Wij moesten hier afwachten”, zei Sonata. “Toen iedereen met jou terug kwam heeft Norvale geprobeerd je te helen”.
“Maar je bent toch niks verder dan voorheen?”, zei ik blozend.
“Verder dan je denkt. De monnik in Palonze was echt geweldig. Hij had een bepaald trucje waardoor de tijd in de kamer waar we zaten heel langzaam gingen, dus toen was ik bijna klaar. Ik had boeken meegekregen vlak voor we weggingen en die heb ik in deze zeven dagen gebestudeerd. Ik kon jou net weer beter maken, maar toen hoorde ik dat je dood was”, zei Norvale.
“Dankje”, zei ik weer. Ik was zo blij dat ik gewoon levend was, en niet dood. Troes kwam de kamer binnen geschoven. Hij staarde naar de grond alsof hij zich heel schuldig voelde. Hij liep naar de Viggo die waarschijnlijk dokter was en sprak er zachtjes mee. Toen pas zag ik de tranen in zijn ogen. De Viggo knikte en liep de deur uit. Troes bleef staan, hij draaide wat met zijn voet en zijn handen waren onrustig aan zijn kleding aan het friemelen. Hij schuivde onzer kant uit en droogde zijn tranen.
“Ik ga met u mee”, zei hij. “De raad heeft besloten dat er iemand uit Viggolos mee met jullie moet reizen om mee te vechten tegen de duistere overheerser”. Hij slikte even. “Hier in Viggolos zal u alle hulp krijgen die u wilt. Er zijn hier genoeg lieden die u kunnen helpen. U kunt naar de barakken om e leren vechten, naar de bibliotheek om daar te studeren. U krijgt voldoende voedsel mee en Grundura krijgen een speciale les van onze wistore, een soort tovenaar”, ging hij verder. “Ook wordt u aangeraden les te nemen in de kunst van communicatie. Hierdoor kunt u met elkaar communiceren zonder dat een ander het hoort”.
Hij ging zitten en keek ons aan. Ik keek op mijn beurt naar Parudo
. Hij knikte, een lach verscheen op Troes’ gezicht. Mijn staf was er nog steeds niet en ik werd ongerust.
“Parudo”, zei ik. “Mijn staf is nog weg. Die moet ik terug hebben”.
Hij knikte weer.
“Daar kunnen wij mee helpen”, zei troes. “We zijn dan wel katachtige, we zijn toch goede vechters in het water en voelen ons er aardig thuis”.
“Zullen we dat dan maar gelijk doen?”, zei Norvale.
Troes knikte. “Blijf even hier”, zei hij en hij liep de kamer uit.
Ik stapte uit bed en pakte mijn tas. Het dagboek haalde is eruit en bekeek het. Gelukkig was het niet beschadigd. Het leek alsof het niet eens met water in aanraking was geweest. Ik pakte een haarborstel uit de tas en ging mijn haar ontklitten, want het zag er volgens mij niet uit.
“Ik heb eigelijk best honger”, zei ik terwijl ik een pijnlijk gezicht trok omdat een klit niet weg wilde.
Norvale liep de kamer uit. De andere bleven zwijgend zitten.
“Wat is er?”, vroeg ik.
“Ik weet niet meer of het wel een goed idee van ons was om achter Vliper aan te gaan. We hebben het er met de andere de hele week over gehad en het is een gevaarlijke weg die we moeten gaan. Vliper’s leger is misschien dom, ze zijn wel met veel. En die Krijger is nog steeds een gevaar. Misschien nog wel meer. Vliper’s toverkracht is zo overweldigend dat het waarschijnlijk nog geen zin heeft om hem aan te vallen”, zei Luniron.
Het dagboek begon gigantisch te trillen dus ik opende het snel. Lieverd verscheen er. Het is waar wat hij zegt, maar niet helemaal. Het is zinloos Vliper nu aan te vallen maar er zijn mogelijkheden hem te verslaan. In de bossen van Grief is een verlaten kasteel dat wordt bewoond door de engels des dieren. Grayn heet ze. Zijn kan jullie van alles vertellen over het wapen van Rotis. Dat wapen moeten jullie vinden, daarmee kun je alles verslaan. Maar Vliper is er ook naar op zoek. Hij heeft het kasteel in de bossen al gevonden, maar Grayn nog niet. Daar zal hij nog veel tijd voor nodig hebben. Ik kan jullie niet vertellen waar het bos is maar zoek hier in de bibliotheek. De andere hadden het ook gelezen en de letters verdwenen in het niks. Norvale kwam samen met Troes de kamer binnen. Hij had eten meegenomen. Hij zette het bij mij neer en keek ons aan.
“We hebben advies gekregen. We gaan naar de bossen van Grief, daar woont de engel Grayn en we moeten het wapen van Rotis vinden. Daarmee kunnen we Vliper verslaan. We blijven hier in Viggolos, eerst gaan we Grun’s staf terug krijgen en daarna wat dingen doen die Troes net heeft verteld. De tijd wringt want Vliper heeft het kasteel van Grayn al gevonden, maar haar nog niet. Hoewel de tijd dringt moeten we niks overhaast doen”, zei Parudo. Ik at snel al het drinken op.
“We gaan zo met de beste strijders van Viggolos grundura’s staf zoeken, gaan jullie mee?”, zei Troes. Iedereen knikte als één man. “Kom op dan”. En Troes rende de kamer uit. De andere volgde hem. Ik pakte nog snel de kop kruidenthee en volgde de anderen. We renden het gebouw uit, ik wist niet wat het was maar ik keek mijn ogen op straat uit. Ik morste mijn kruidenthee maar dat deerde niet. Een grote koepel overdekte de stad, boven zwommen er verschillende zeedieren en monsters voorbij. We rende naar een lichtblauw gebouw. Het leek een beetje op een wolk. Net voor we het gebouw binnen gingen gooide ik mijn drinken op de grond, we stapte het gebouw binnen, maar niet door een deur maar door de muur. Toen ik mijn ogen opende waren we weer in het meer, ik kreeg een wapen toegegooid van een bewaker die deel uit maakte van de bewakers die ons omringde.
“Weet je waar je staf is?”, hoorde ik in mijn hoofd. Ik knikte onzeker. “Waar we je vonden?”. Ik knikte weer/ De Viggo’s zwommen weg, wij gingen er achteraan. We zwommen naar het stuk war ik het eerst een Klonzer zag en zwommen daar naar beneden, steeds dieper. Elke Klonzer die we tegenkwamen werd gedood.
“Ze zijn heel gevaarlijk en het komt vaak voor dat ze één van ons te pakken krijgen”, hoorde ik.
We zwommen steeds dieper, tot we op het punt waren waar ik mijn staf had gezien. Een klein meerbewonertje zwom naar ons toe.
“Wat doen jullie hier?”, zei hij.
De Viggo’s maakte duidelijk dat we naar de staf zochten.
“Die heeft de hoofd Klonzer. Hij gebruikt hem als tandenstoker”, Zei het wezen.
Ik werd boos. Mijn dierbare staf, als tandenstoker. De Viggo’s wenkte naar mij. We zwommen nog dieper en dieper tot we bij een grot in het koraal waren. We zwommen erin en gelijk kwamen er een hoop Klonzers aan. Ik gebruikte het Viggo-wapen en sloeg en hakte naar alles wat op een Klonzer leek. Ik raakte van alles en nog wat. Met mij deden de andere dat ook. Steeds dieper gingen we de gang in en er leken steeds meer Klonzers te komen. Één van de Klonzers had Parudo te pakken, deze verstijfde. Ik kende dat gevoel maar al te goed. Snel hakte ik de Klonzer van zijn arm, hij keek mij even aan. Langer was er geen tijd want we werden gelijk door tientallen andere Klonzers belaagd.
Lekker lang stukje...Nu moet ik een stomme schoolopdracht maken