Moderators: Essie73, NadjaNadja, Muiz, Telpeva, ynskek, Ladybird, Polly

Citaat:Ik voel me gebroken, alsof ik elk moment uit elkaar kan vallen. Ik zou een masker willen toveren van plastiek, of van glas! Als het maar mijn gezicht verborg. Zodat niemand mijn tranen en pijn ziet.
Ik sluit mijn ogen en probeer een beeld te vormen van hoe ik er nu uit moet zien. Mijn haar is vochtig van mijn zoute tranen, mijn mascara uitgelopen en mijn ogen rood en opgezwollen.
Ik voel me net een stel planken, bij elkaar gehouden door draad die bij elke beweging die ik maak gemeen in mijn vel snijd.
Alsof ik stil moet zitten, wachten tot iemand me bevrijd van deze pijn.
Duizende naaldjes lijken in mijn hart te steken, ze laten allemaal een gat achter, een leegte die niemand op kan, of wil, vullen.
Ondanks al die mooie dingen in mijn leven, vrienden om van te dromen, een dak boven mijn huis en twee pony’s, voel ik me niet gelukkig!
De koelte die dit alles af straalt maakt me kapot vanbinnen. En het enige wat mij samen houd is die snijdende draad die me telkens weer tergt en tegelijkertijd helpt.
Hoe zou mijn leven zijn als ik deze draad door knipte? Als ik een einde maakte aan deze snijdende pijn?
Zou ik dan uit elkaar vallen, en vaarwel moeten zeggen tegen alles wat mij dierbaar is? Is er wel iets waar ik vaarwel tegen moet zeggen?
De schaar die daar ligt is aanlokkelijk, hij glinstert door de stralen van de zon die hem nog mooier maken.
De scherpe randen probeer ik te ontwijken, de handvaten voelen zacht, even vergeet ik de snijdende pijn van die verdomde draad.
‘vaarwel lieve pony’s...Jullie waren de enige waar ik altijd op kon vertrouwen’
De pijn verbijtend breng ik de schaar naar de draad, en knip hem met veel moeite door.
Ik val in elkaar, alle gevoelens die ik altijd verborgen heb komen er uit, tranen stromen over mijn wangen terwijl ik lach van plezier en op mijn kussen sla van woede.
Ik lijk gek geworden en ben blij dat ik alleen op mijn kamer ben. Uren later val ik vermoeit in slaap en wanneer ik wakker word zie ik de draad liggen die ik heb over geknipt. Ik voel me vrij, vrijer dan ooit!
De draad beland in een vuilniszak, en vrolijk loop ik naar buiten.
‘de oude ik heeft een paar uur geleden afscheid genomen van jullie, maar de nieuwe ik zal jullie zeker bevallen!’ Ik lach gelukkig en weet dat mijn dierbare het gehoort hebben, ook al zijn ze niet in de buurt

Citaat:
Het ongeluk.
Ik herinner het me als de dag van gisteren. We zaten samen in de auto. Het had gevroren en de weg was spekglad. Toch reden we in een stevig tempo door en geen van ons beide deed er iets tegen. Ik had op zijn minst kunnen roepen dat hij zachter moest rijden. Ik had hem kunnen dwingen. Maar ik zweeg en hij reed verder. Het leek wel of we steeds harder gingen. De auto’s voor ons, die opdoemde als sterren in de donkere nacht, ontweek hij behendig. Een voor een haalde hij ze in, af en toe luid toeterend, soms in stilte. Ik was bang, maar boos tegelijk. Ik vertikte het om tegen hem te praten. Had hij maar niet zo flauw moeten doen. Hij kon het toch wel begrijpen? Koppig staarde ik uit het raam naar de wit besneeuwde bomen die als in een droom voorbij gleden. Af en toe wierp ik een blik opzij, op zijn mooie, maar boze gezicht. We hadden wel vaker ruzie, maar vandaag leek het alsof de emmer was overgelopen. Ik weet nog dat ik dacht dat het het einde van onze relatie zou betekenen. Dat hij me thuis af zou zetten en nooit meer terug zou komen. Ik had gelijk, wat betreft het eerste.
Mijn ogen waren nog gericht op de bomen en in mijn gedachten zat ik al bij mijn huis, toen ik de banden van de auto voelde wegslippen. Ik drukte me plat in mijn stoel, bedacht dat ik iets moest doen en slaakte een kreet. Toen gebeurde er niets. Althans, dat leek zo. In werkelijkheid waren we met een noodvaart tegen de boom geknald. Verbazingwekkend leek ik geen pijn te hebben. In paniek keek ik opzij. Hij bewoog niet. Ik denk dat ik wilde schreeuwen. Er was geen geluid. De stilte die volgde leek uren te duren.
Het volgende moment lag ik in een wit bed. De kamer om me heen was saai en grauw en het stonk er naar een bejaarde tehuis. De geur van oude, zieke mensen. Het rare was, dat ik niets voelde. Duizenden gedachten spookten door mijn hoofd. Ik probeerde te praten, maar mijn mond leek dichtgevroren. Vlak boven me kon ik een hoofd onderscheiden. Wie het was kon ik niet zien. Ik herinner me alleen het geruststellende gemompel, de vingers die door mijn haren streelden en af en toe mijn hand vast hielden. Krampachtig probeerde ik te ontdekken wat er allemaal aan de hand was. Mijn lichaam leek echter niet mee werken. Het wilde niet, het bewoog niet, ik voelde niets. Ik bevond me in een wereld tussen slapen en wakker zijn. Af en toe hoorde ik stemmen en mensen rond mijn bed, maar er drong weinig echt tot me door.
Na verloop van tijd, het zouden een aantal uren maar ook dagen kunnen zijn, kwam er een dokter aan mijn bed staan. Ik zag nu duidelijk een gezicht. Het was een knappe man van rond de dertig, een beetje jolig type, maar zijn ogen stonden ernstig. Zijn verhaal kwam hard aan. Ik heb niet alles opgevangen, af en toe zakte ik weg, maar de grote lijnen kwamen door. Mijn benen waren verlamd. Hij was dood. Ik hoopte dat ik droomde en heb mijn ogen gesloten om verder te slapen. Ik wilde niet. Waarom lag ik hier? Het was vast allemaal één grote grap. Dacht ik toen.
Eigenlijk ging het steeds beter met me. Ik zag alles weer duidelijk, sliep minder en mijn stem was terug. Althans, dat dacht ik. Ik heb hem niet getest. Ik wilde niet praten, dan zou het allemaal te dicht bij komen. Als ik in dat bed bleef liggen, zou alles goedkomen. Alles zou weer als vroeger zijn. De waarheid begroef ik. Uiteindelijk hebben ze me toch uit het bed gehesen. Ze hebben me in een rolstoel gezet en meegenomen. Voor het eerst sinds tijden kwam ik weer buiten. Nog steeds lag er sneeuw en ijs. Dat was de boosdoener. Ik kon het niet onder ogen komen. Gillen, schreeuwen, krijsen. Ik wilde terug naar het ziekenhuis, waar alles zo vertrouwd was geworden. Een vluchthaven, de plaats waar alles goed zou komen. Toch namen ze me mee. Eerst naar huis, waar ik doelloos dagenlang voor me uitstaarde, nog steeds niet in staat met iemand te praten. Toen naar de begravenis, waar de tranen op zich lieten wachten en ik mezelf het liefst daar in die kist wensde. Alles lopend, door de sneeuw. Een auto kregen ze me niet meer in. Lastig ook, met zo’n rolstoel. En toen was alles rustig. Ik had niets te doen, zat dagenlang binnen. Alleen, in gedachten verzonken. Hoe vaak heb ik wel niet gewenst dat ik het was die niet meer leefde. Hoe vaak heb ik gewild dat ik nog een laatste woord tegen hem kon zeggen.
En nu? Nu zit ik hier te schrijven. Woorden die verdriet oproepen. Woorden die hun eigen verhaal vertellen. Woorden die mij herinneren aan een vreselijke tijd. Maar desondanks woorden die de periode afsluiten. Ik zie in dat ik door moet gaan. Want ook het leven gaat door, ook al wil je het soms niet. Ik ga er het beste van maken. Ik zou dankbaar moeten zijn, dus dat ga ik proberen te zijn. Mijn schuldgevoel zat ik altijd met me meedragen. Net als mijn liefde voor hem.

