Zeg me zeker wat je er van vind, mindere dingen kunnen altijd verbeteren...
Groetjes en hopelijk veel leesplezier
Citaat:“Neem allemaal een toetsenblad!” riep Mevrouw Bendrix. De klas slaakte samen één grote zucht.
“Binnen 5 minuten belt het,” fluisterde ik tegen Karen.
“Typisch. Die wil ons hier houden. Ze heeft ons veel te graag,” knipoogde Karen naar mij.
“Ik denk niet dat het gevoel wederzijds is, kijk maar,” zei Joren tegen ons die achter ons zat en de opgaven doorgaf.
“Ook weer zoiets typisch. Altijd moeten we die opgaven overschrijven,” mompelde ik stil maar toch niet stil genoeg.
“Jenda! Je gedragskaart nu!” schreeuwde Bendrix. Op school hebben we zo van die vervelende kaarten voor als je iets vergeten bent of als je je niet gedraagt. Saai dus.
“Waarom?” vroeg ik schijnheilig. Iedereen in de klas keek op. Als Jenda en Bendrix beginnen te discusseren zijn ze meestal wel een heel uur bezig, dacht iedereen, dus ook geen test. Opeens ging de bel. Mijn klasgenoten wouden vertrekken, natuurlijk was van iedereen de boeketas al lang gemaakt, maar Bendrix snelde naar de deur. Voor iemand die zo dik was, kon ze echt nog hard rennen..
“Pas als Jenda haar kaart heeft afgegeven mogen jullie vertrekken,” zei ze met een gezicht van dat ze alles was. Echt, dit was smerig van haar. Ze keken allemaal om naar mij. Die verwachten toch niet dat ik mijn kaart afgaf? Dus wel, van je klasgenoten moet je het hebben. Traag zette ik me weer neer op mijn stoel, kruiste mijn benen en zei: “Ik heb tijd genoeg hoor,”
Bendrix kreeg het. Ze liep helemaal rood aan. Het was wel grappig dat iedereen 2 passen naar achter stapte. Karen zette haar neer op de stoel naast mij.
“Iemand moet toch Jenda gezelschap houden,” zei ze schouderophaalend. Dat was mijn Karentje, dacht ik trots. Bendrix keek op haar horloge.
“Iedereen zet zich weer neer, nu!” schreeuwde ze naar de rest van de klas. Natuurlijk bleef iedereen staan.
“Als jullie het zo willen spelen ...” ze zei dit niet maar siste het, het speeksel vloog in het rond. Ze gooide de deur open, stapte naar buiten, deed hem weer dicht en op slot. Iedereen keek vragend naar mij.
“Ja seg, als ik nog een negatief punt had moest ik naar de strafstudie. Maar ik weet wat,” zei ik.
Eigelijk had ik geen idee hoe te ontsnappen. Een raam ingooien? Er zal wel iets beter te vinden zijn. Opeens wist ik het.
“Karen, bevindt de klas zich op het eerste verdiep?” vroeg ik hopend.
“Ik denk het wel,” Direct stond ik op en liep naar het raam. Ik keek naar buiten en zag een brandtrap. Perfect! Alleen te gebruiken in noodsituaties, hoe toepasselijk, gniffelde ik. Ik draaide het handvat open. Waarom geeft dat ding niet mee? Ik trok nog wat harder.
“Wacht, laat mij maar,” ik verschoot me ongeluk. Achter mij stond Joren. Waarom wou hij het altijd beter weten. Met een diepe zucht liet ik het handvat los.
“Je moet het handvat naar links draaien, niet naar rechts,” zei hij en draaide het dan ook die kant op. Ik werd helemaal rood van schaamte maar ik probeerde me snel te herstellen.
“Hé mensen!” riep ik “Bendrix zal niet meer lang wegblijven, dus kruip allemaal uit het raam en ga via de brandtrap naar beneden. Val niet en haast je,”
“Goed plan,” mompelde Joren tegen mij. Ik glimlachte lief weer.
“Wacht, ik ben nog iets vergeten,” mijn ogen twinkelden. Vlug liep ik naar het bord en schreef:
Lieve Mevrouw Bendrix, wij zijn even naar de wc, maandag zijn we weer. Tot straks. Heel veel groetjes van 5STW.
Joren begon spontaan te lachen. Ondertussen waren al mijn lieve klasgenootjes al buiten.
“Kom haast je. Ik denk dat ik haar voetstappen op de gang hoor,” fluisterde ik. Spijtig genoeg was ik een beetje te laat met dit te zeggen. De deur vloog open en toen begonnen de ergste uren van mijn leven. Misschien een beetje overdreven, maar toch.
Een paar uur later kwam ik de trappen bij de uitgang afgestapt. Ik was mijn zakken diep aan het aftasten, op zoek naar de sleutel van mijn brommer.
“Verdomme,” vloekte ik. Ik was helemaal vergeten dat mijn benzine vanochtend op was en dat ik met de schoolbus was gekomen. Natuurlijk was die al vertrokken.
“Lift nodig?” vliegensvlug draaide ik mij om. Er stond een klein autotje voor mijn neus met Joren aan het stuur. De auto was veel te krap voor Joren, zijn hoofd kwam net niet tegen het plafond. Was het nu al de tweede keer dat hij me liet verschieten?
“Heb jij een rijbewijs?” vroeg ik verstomd.
“Jenda, meid toch. Ben je vergeten dat ik 2 jaar ouder ben als?” dit vroeg hij redelijk verwijtend vond ik.
“Eigelijk wel,”
“Rij je nou nog mee?” Twijfelend keek ik naar hem. Als ik niet meereed zou ik waarschijnlijk niet meer thuis geraken, dus pakte ik de lift met bijde handen aan. Ik stapte in. Direct vertrok Joren.
“Echt een goeie zet van je,” begon hij. Ik fronste mijn ogen. Die verweet me natuurlijk dat strafwerk.
“Hé, ik had echt geen zin om nog een woensdagnamiddagje op school te blijven. Ik heb wel wat beters te doen,”
“Mja, maar nu zitten we er wel voor meerdere woensdagnamiddagjes,” Het werd stil in het autotje.
“Maar het was wel grappig,” zei hei “Nooit gedacht dat Bendrix zo snel kon rennen,”
Had ik daarnet niet net hetzelfde gedacht?
“Het was gewoon een tomaatje die wat rondbotste,” Wat zei ik nou? Zo iets doms had ik nooit gezegt. Joren fronste zijn wenkbrauwen.
“Een tomaatje over tijd waarschijnlijk. En er hebben ook al wat beestjes opgezeten,” zei hij. En we lachten.
“Daar die straat in,” wees ik mijn straat in. Handig draaide Joren zijn autotje in het smalle straatje.
“Het is hier mooi,” zei hij nadenkend.
“En stil, soms wat te stil,” maakte ik zijn zin af met een teleurgestelde toon. “Dat huis daar,”
Joren stopte keurig voor de deur.
“Tot maandag dan maar,” zei hij.
“Dank je voor de lift,” en ik stapte uit. Joren vertrok direct. Ik zwaaide hem uit maar ik denk niet dat hij dat heeft gezien.
“Eindelijk!” Mijn grote broer Matthias sprong meteen recht uit te zetel toen ik binnenkwam. Wat een ontvangst, dacht ik glimlachend. Als hij nu nog neerviel voor mijn voeten, dat zou zalig zijn.
“Hoi, ik had een klein probleempje met Bendrix,” het kwam er vrolijker uit dan dat ik van plan was.
“Maakt me niet uit. Doe vlug iets anders aan dan dat vreselijke uniform . En haast je, anders komen we te laat!”
Verkleden? Te laat komen? Waar dan? Ow nee he, ik was het helemaal vergeten. Vandaag ging mijn broer nieuwe paarden uitzoeken voor zijn bedrijf. En net vandaag mocht ik mee.
“Wat sta je daar nou zou dom te kijken? Haast je nou eens!” commandeerde hij me. Ik werd wakker uit mijn gedachten en rende de trap op met 2 treden tegelijk naar mijn kamer. Snel deed ik mijn blauw uniform uit. Ook weer iets leuk van mijn leuke school. Ik smeet mijn uniform op mijn bed en greep een jeansbroek en een warme pull vanonder mijn bed. Ik rende weer met twee treden tegelijk naar beneden. Natuurlijk miste ik de laatste trede en viel met een luide bons op mijn staartebeentje.
“Auw! schreeuwde ik uit. Wat blond van mij! Ik stond direct weer recht. Het deed ongeloofelijk veel zeer. Ik probeerde mijn pijn in te slikken, maar dat lukte niet echt. De tranen stonden in mijn ogen. Matthias, die ondertussen al in de auto zat, toetterde ongeduldig. Ik veegde mijn tranen weg en stapte naar buiten, goed uitkijkend waar ik mijn voeten zette. Ik wou niet nog eens vallen.
Mijn broer heeft een paardenbedrijf, soort van handel-fok-sport -manegestal. Nu denken jullie waarschijnlijk, weer zo een typisch pennymeisje die alles heeft. Haar lieftallig broetje heeft paarden dus haar ouders zullen wel heel veel geld hebben. Daar ligt mijn probleem dus al: ouders. Allebei mijn ouders zijn dood. Ik heb geen directe familie meer. Matthias is mijn stiefbroer. Ingewikkeld zaakje.
Mijn moeder was eerst getrouwd met de vader van Matthias, Tom. Nadat ze Matthias had gekregen is ze gescheiden van Tom, het lukte niet meer goed. Ze leerde mijn vader kennen en trouwde met hem. Ze kregen mij. Niet lang na mijn geboorte is ze terug gekeerd naar Tom, moeilijk mens he. Ze wou niets meer met ons te maken hebben en al zeker niet met mij. Waarschijnlijk huilde ik te teveel naar haar zin. Ik woonde dus bij papa. Op een regenachtige dag, typisch op zo een dag, heeft mijn vader een verkeersongeluk gehad. Hij was op slag dood. Ik denk dat ik toen acht was. Normaal moest mijn moeder me in huis nemen, maar ze wou niet; het weenprobleem waarschijnlijk. Dus moest ik naar een opvangtehuis. Er zou een pleeggezin gezocht worden voor mij. Maar niemand moest mij. Op een dag kwam er een man op bezoek. Ik herkende hem ergens van. Het was Tom, de man van mijn moeder. Hij zei dat mijn moeder sterfende was. Ze had een agressieve kanker. Mama wou dat ze me voor een laatste keer zag en dat ik bij hun gezin kwam wonen. Natuurlijk vond ik dit goed, eindelijk uit het opvangtehuis. Een week na mijn intrek op hun gezellige boerderij, stierf ze. Gelukkig mocht ik blijven van Tom en Matthias.

!
