
Moderators: Coby, balance, Dyonne, Sica, C_arola, Neonlight, Firelight
Citaat:Uit: Equitime november 2008
Paarden houden – publireportage
Tekst: Monique Wenmeekers
Merrie voert veulen!
De herfst is begonnen! Voor vele paardeneigenaars is het een goede zomer geweest. De meeste zitten echter al met hun gedachten bij de volgende zomer. De merries hebben zich reeds inwendig en uitwendig aangepast aan het volgende voorjaar. Na enige maanden zullen zij weer een nieuw leven op de wereld zetten.
De meeste veulens hebben reeds hun ouderlijke stal omgeruild voor een andere stal en eigenaar. Of afgelopen zomer heeft deze jaargang 2008 zodanig onbezorgd hoog rondgesprongen op uw weiland, dat u denkt...misschien wel een toekomstig olympisch kampioen! U heeft het veulen gehouden. Hiermee begint ook de ware uitdaging voor de eigenaar.
Goed begonnen... half gewonnen!
Goed fokken kost veel tijd en geld (hengst uitzoeken, dekgeld, dierenartsbegeleiding, voeding,...) Osteochondrose ofwel OCD is hierbij waarschijnlijk de meest gevreesde aandoening. Het is een storing in de rijping en verbening van het gewrichtskraakbeen. Dit wordt veroorzaakt omdat door een te hoge groeisnelheid geen correcte botstructuur kan aangelegd worden.
Naast erfelijkheid wordt de groei gestuurd door voeding en deels hormonen. Hormonen worden op hun beurt weer beïnvloed door voeding. De cirkel is rond!
Goede voeding van fokmerries en veulens kunnen de kans op OCD terugdringen. Let wel: terugdringen is geen voorkomen! Verder spelen namelijk nog een aantal andere factoren een cruciale rol, zoals het juiste management, waaronder veel beweging voor het veulen.
In deze publicatie spreken we over de minimale voorzorgsregelingen die een paardeneigenaar in acht kan nemen om de ontwikkeling van een nieuw leven voor en na de geboorte zo goed mogelijk te kunnen laten verlopen.
Het proces van botvorming bij het veulen en een eventuele stoornis daarin, begint immers al vanaf het embryonale stadium. De ontwikkeling van OCD bij het veulen kan tot hooguit 1-jarige leeftijd worden beïnvloed. Een groot deel van deze periode is het veulen afhankelijk van de moedermelk. De melkproductie is weer afhankelijk van datgene wat de merrie eet. Kortom, reden genoeg om de aandacht eens te vestigen op de voeding van de fokmerrie.
Voeding fokmerrie
De merrie moet tijdens de bevruchting in goede conditie zijn, dat wil zeggen niet te mager en niet te vet. Een fokmerrie kan tot de achtste maand van de dracht grotendeels leven op basis van ruwvoer, zoals gras, hooi, kuilvoer van goede kwaliteit. Er is naast de onderhoudsbehoefte praktisch geen extra energie nodig voor de groei van de vrucht.
De laatste 3 à 4 maanden van de dracht en tijdens de lactatie heeft een fokmerrie een goed uitgebalanceerde voeding nodig. Er is een verhoogde behoefte aan energie (koolhydraten, vetten), eiwitten, mineralen, sporenelementen en vitamines voor de groei van het veulen en een optimale melkproductie. In de achtste maand wordt 14% van het eiwit aangezet van wat aanwezig is bij het pasgeboren veulen (ongeveer 170g eiwit per kg lichaamsgewicht), in de elfde maand is dit 31%. Als de tiende met de negende maand dracht wordt vergeleken qua behoefte aan eiwit, is er weinig verschil omdat in de 10de maand voornamelijk mineralen worden afgezet.
Daarnaast is door de groei van het ongeboren veulen steeds minder ruimte beschikbaar voor grote hoeveelheden ruwvoer. De laatste 3 maand kan het gewicht van het veulen per maand met 12kg toenemen (van 20 naar 56kg).
De voeding moet aan het eind van de dracht desgewenst meer geconcentreerd zijn.
De verhoogde energiebehoefte komt neer op 0,5-1,5kg krachtvoeder per 100kg lichaamsgewicht per dag onder de vorm van brokken en/of muesli’s. Een aangepast krachtvoeder is nodig omdat het groeiende veulen in de baarmoeder nood heeft aan bepaalde essentiële aminozuren (lysine, methionine, cysteïne) voor weefselopbouw en aan bepaalde vitamines (A en D) en mineralen (calcium, fosfor, magnesium). Ook is koper (Cu) van groot belang. Veulens met een kopervoorraad tijdens de geboorte zijn veelal in staat veel voor de leeftijd van één jaar veel letsels (OCD) uit zichzelf geheel of gedeeltelijk te repareren. Onbeperkt koper toevoegen aan krachtvoeder mag echter niet. De regelgeving rond de productie van voedermiddelen speelt dus een grote rol mee.
Geadviseerd wordt dagelijks 30-35mg koper per 100kg lichaamsgewicht van de merrie te verstrekken gedurende de laatste maanden van de dracht. Een fokmerrie van 600kg heeft dus dagelijks 240mg koper nodig.
In melk, hooi en gras zitten 5-10 ppm (parts per million) koper. In standaard krachtvoer zit gemiddeld 10ppm koper. Van alle producten uit de Breeding-lijn van Equifirst paardenvoeders is de norm minimaal 30 ppm koper.
Het zou dan ook voldoende zijn om gedurende de laatste 3-5 maanden van de dracht koperrijke voeding te geven. Het effect van deze voeding tijdens het eerste 1-1,5 jaar bij veulen en jaarling zou veel minder zijn in vergelijking met het voeren tijdens de dracht.
Voor calcium en fosfor is niet alleen de minimale hoeveelheid van belang, ook de onderlinge verhouding van beide mineralen. 99% van al het calcium en 80% van de fosfor in het lichaam zit in het skelet. Absorptie van calcium en fosfor in de bloedbaan vindt plaats via de darmwand.
Ieder voedermiddel bevat andere hoeveelheden calcium en fosfor, waardoor de ideale verhouding in de praktijk precies te halen is. Equifirst paardenvoeders hebben ook hier voor de fokkerij de verhoudingen van hun extra vitamine- en mineraalrijke krachtvoeders speciaal afgestemd om binnen de volgende verhoudingsmarges te blijven: niet minder dan 1,5 Ca : 1 P en niet meer dan 2,5 Ca : 1 P.
Vitamine A zorgt voor ondersteuning van de vruchtbaarheid van de merrie en de weerstand en het immuunsysteem van het veulen. Een tekort aan vitamine A remt de ontwikkeling van (?) voor de botvorming. Vitamine E heeft onder meer een beschermende functie voor cellen. De hoofdfunctie van vitamine D bestaat erin het calciumgehalte in het bloed op peil te houden. Daarnaast is ze nodig voor het goede gebruik van fosfor en belangrijk voor sterke beenderen en tanden en voor een goede gezondheid en vitaliteit in het algemeen. Ze beschermt ook tegen spierzwakheid en helpt het hart functioneren. Vitamine D lijkt niet op of werkt niet als een vitamine, maar eerder als een hormoon. Ze wordt gemaakt in het lichaam. Onderzoek toont aan dat blootstelling aan zonlicht als bron voor vitamine D belangrijker is dan opname via de voeding, zelfs in de winter.
Voeding merrie en veulen
Bij de geboorte wegen veulens ongeveer 10% van hun verwachte volwassen gewicht. In de beginfase groeien ze wel 1 tot 2 kg per dag. De merrie met veulen neemt bijna 2x zoveel energie en eiwit tot zich als zonder veulen. Het dagelijks rantsoen van de merrie zal dan ook hierop aangepast zijn.
Ongeveer 1kg krachtvoer en 1,5kg ruwvoer per 100 kg lichaamsgewicht van de merrie is een maatstaaf. De rijke merriemelk is de belangrijkste voedingsbron voor jonge veulens tot 3 maanden.
In de 2de en 3de maand van de lactatie is de melkgift maximaal. Het eiwitgehalte van de melk daalt van 3% naar 2% in het verdere verloop van de lactatie.
De samenstelling van de melk hangt af van de voeding. Veel ruwvoeder en voeding met extra omega-3 onverzadigde vetzuren (supplement geëxtrudeerde lijnzaad Linamix van Equifirst) in het rantsoen geeft melk die rijker is aan onverzadigde vetzuren. Extra omega-3 onverzadigde vetzuren stimuleren de vruchtbaarheid van de merrie en geven meer immuniteit mee aan het veulen.
Merries kunnen tot 5% van hun eigen lichaamsgewicht per dag aan melk produceren. Merriemelk staat bekend om haar natuurlijk hoge gehalte aan omega-3 onverzadigde vetzuren, maar is arm aan koper. Via de navelstreng is koper echter wel goed beschikbaar. Het is dus een noodzaak dat het veulen reeds voldoende koper opneemt voor de geboorte en deze opslaat in de lever.
Wanneer de merrie meer koper krijgt tijdens de dracht, geeft ze een grotere reserve mee aan het veulen.
Voeding veulen
Een veulen wordt geboren zonder eigen verdediging tegen ziektekiemen. De melk die de eerste 24u na het veulenen wordt geproduceerd, de biest, is een noodzakelijke bron van weerstand tegen allerlei ziekten.
Eerst wordt de biest volledig in het bloed opgenomen. Doch 6 uur na de geboorte worden nog slechts 80% van de antistoffen doorgelaten doorheen de darmwand en 24u na de geboorte nog slechts 0 tot 10%.
Deze gratis verkregen immuniteit wordt passieve immuniteit genoemd, welke zich hervormt naar een actieve immuniteit omstreeks de leeftijd van 3 maanden. Pas vanaf die leeftijd is het veulen in staat zijn eigen weerstand op te bouwen.
Het veulen zal in de eerste week al hetzelfde proberen te eten als de merrie, waardoor het al wat gras en ruwvoer naar binnen krijgt. Sommige veulens eten af en toe verse mest van de merrie. Zowel de voedingsvezels als de mest zijn belangrijk voor een goede ontwikkeling van micro-organismen (bacteriën) in de blinde darm. Deze micro-organismen zijn weer erg belangrijk voor de ruwvoedervertering.
Nutriceuticals, standaard aanwezig in het Breeding-gamma van Equifirst paardenvoeders, zoals levende gisten, inuline, pre- en probiotica kunnen hier ook een handje bij helpen. Zeker voor moederloze veulens wordt dit naast de mest van een ander paard aanbevolen.
Als het veulen spelenderwijs een beetje gewend is aan vaste voeding wordt vanaf de leeftijd van 3 à 4 weken krachtvoer bijgegeven. Vanaf 5 à 6 weken bevat merriemelk namelijk ook niet voldoende voedingsstoffen meer. Naast de melk en het krachtvoer kan het veulen ongeveer 12kg gras per dag eten. De hoeveelheid krachtvoer voor een veulen varieert van ongeveer een halve kilogram op de leeftijd van één maand tot 2,5 kg als ze vijf maanden oud zijn.
Het eerste veulen van jonge merries is meestal iets kleiner bij geboorte, omdat er minder ruimte in de baarmoeder is. Ze zullen hun genetisch voorbestemde schofthoogte wel bereiken, maar op een later tijdstip. Meestal halen ze die achterstand wel in voordat ze 3 jaar oud zijn.
Het is voor veulens belangrijk dat ze verantwoord groeien. De toevoer van energie onder de vorm van koolhydraten is nodig voor groei. Bepaalde vetten lijken echter in het kader van de botstofwisseling een sleutelrol te spelen. Ze zijn van belang in de groeizones waar de matrixstructuur van botcellen wordt gemaakt. Bij een tekort aan energie, maar voldoende eiwit, mineralen en vitaminen neemt weliswaar de groeisnelheid af maar wordt de botkwaliteit niet negatief beïnvloed. Te weinig groeien is niet goed, maar vooral niet te hard groeien is belangrijk. Bij een te rijke voeding (energie en eiwitten) zal het veulen sneller groeien, maar dat gaat ten koste van de botkwaliteit. Snel groeiende veulens kunnen flink overkoot gaan staan of hebben gezwollen gewrichten.
Voor een goede botontwikkeling zijn uiteraard zoals reeds werd vermeld calcium, fosfor en koper onontbeerlijk. Maar net als bij calcium en fosfor, mag ook koper eigenlijk niet geïsoleerd bekeken worden. Kopermetabolisme wordt namelijk sterk beïnvloed door zink. Een zekere hoeveelheid zink is dus noodzakelijk, maar te veel zink kan de beschikbaarheid van koper beperken. Zogende veulens krijgen op een goede weide genoeg via de melk en het gras. Het mineralengehalte van gras kan echter sterk variëren en het is dus niet ondenkbaar dat op sommige weides de mineralenvoorziening tekortschiet.
De mineralen magnesium, mangaan, selenium en jodium en de vitaminen A, E en D zijn belangrijk voor de botstofwisseling. Selenium is van belang voor groeihormonen.
In vergelijking met volwassen dieren is bij jonge dieren niet alleen de kwantiteit voeding hoger, de kwaliteit van de voeding speelt een belangrijke rol in de groei. Veulens hebben relatief meer eiwit nodig dan volwassen paarden. Het eerste limiterende aminozuur is vaak lysine. In de praktijk leidt dit waarschijnlijk tot weinig problemen. Een veulen van 3 maand oud krijgt nog voldoende lysine via de moedermelk en oudere veulens kunnen meestal lysine halen uit het gras.
Speenperiode
In de natuur blijft een veulen tot ongeveer één jaar bij zijn moeder drinken, dan moet hij plaats maken voor een nieuw veulen. Het drinken bij de merrie wordt dan ook geleidelijker afgebouwd dan tegenwoordig in de praktijk gebeurt.
Vanaf 4 maanden leeftijd is het maagdarmkanaal zover ontwikkeld dat het veulen gespeend of weggehaald van de moeder kan worden. In de praktijk wordt veelal gespeend op een leeftijd van ongeveer 4 tot 6 maanden. Er moet natuurlijk wel gemakkelijk verteerbaar voedsel worden gegeven om voedingsdiarree te voorkomen. Des te sneller op vaste voeding overgegaan kan worden, des te meer controle over de groeisnelheid verkregen kan worden.
Het geven van een veulenvoeding met een melkpoederbestanddeel (Breeding Foal van Equifirst) gedurende 2 maanden in speenperiode zorgt ervoor dat het darmstelsel van het veulen zich geleidelijker kan aanpassen op de overgang van de moedermelk naar krachtvoeders, zodat een evenwichtige darmcultuur met positieve en negatieve bacteriën kan ontstaan. Een veulen dat op vroege leeftijd al kleine porties krachtvoer heeft gehad, zal minder gewenningsproblemen hebben met de overgang naar volledig ruwvoer en krachtvoer. Nutriceuticals, zoals levende gisten, inuline, pre- en probiotica kunnen hier ook een handje bij helpen.
In het kader van OCD gebeurt het spenen in een uiterst dynamische periode. Voeding heeft hier een enorme invloed op. Uitgebalanceerde voeding is daarom van het grootste belang.
Hoe ouder het veulen wordt, hoe gemakkelijker het ruwvoer kan verteren. Het aandeel ruwvoer kan omhoog. Rond de 8ste maand neemt de groeisnelheid langzaam af en daarmee ook de behoefte aan eiwit en energie. Het veulen wordt langzamerhand een jong paard en kan overgaan op een rantsoen voor jaarlingen (Breeding Junior).
Naast deze theoretische richtlijnen, blijft bij goede opfok “het oog van de meester” een niet te onderschatten meetinstrument. Bij het maken van onze eindconclusie kunnen we eigenlijk teruggrijpen naar 1 basiszin:
Topprestaties zijn het resultaat van de juiste combinatie...
Genetica x management x voeding!