barbar schreef:feit blijft dat mensen en dieren in het voorjaar en najaar meer kans hebben op een verminderde weerstand, en rhino juist bij verminderde weestand tot uiting komt.
en het kan dan ook wel zijn dat de rhino op elk moment van het jaar kan voorkomen, maar zolang ik in de paarden zit (20jaar) hoor je ieder jaar in het voorjaar dat er weer een stal is waar het is.
Klopt. Rhino waart eigenlijk continu rond, maar is onder normale omstandigheden niet besmettelijk. Hebben paarden, door wat voor reden dan ook, last van een verminderde weerstand dan ziet het Rhinovirus kans om vat te krijgen op het lichaam. Over Rhinopneumonie bij paarden hoor je dat het meestal in het voorjaar toeslaat door verminderde weerstand. Rhinovirussen kunnen slecht tegen warmte en muteren snel.
Onderstaande site (ik weet niet of deze al een keer hier is voorbijgekomen) is erg informatief:
http://www.paardendokters.nl/ZieRhino.html
De meeste paarden komen regelmatig met rhino (Equine Herpes Virus) in contact. Meestal is dit ongevaarlijk, maar niet altijd. Er zijn namelijk meerdere verschijningsvormen.
De eerste is de relatief onschuldige verkoudheidsvorm, deze komt vooral bij jonge paarden regelmatig voor. Symptomen zijn bijvoorbeeld hoesten, koorts, een snotneus en/of dikke benen. Meestal blijft het bij een mild verlopende infectie. Soms komt hier bronchitis bij. Gaat de infectie in het oog zitten (witte vlekken) of wordt het overactief in de luchtwegen, dan vragen deze complicaties om een adequate behandeling.
Ten tweede kennen we de abortusvorm, waarbij drachtige merries hun veulen verliezen.
Het virus kan worden getransporteerd naar de ruggenmerg: dan worden we geconfronteerd met de neurologische vorm van rhino. Symptomen van de neurologische vorm zijn meestal een slappere staart en ataxie (¨het paard lijkt dronken¨). De verlammingsverschijnselen kunnen helaas tot blijvende schade leiden.
Rhino is een virusinfectie. Het is nog onbekend hoe, wanneer en waarom het virus exact abortussen en verlammingen gaat veroorzaken. Men vermoedt tevens dat er agressieve en minder agressieve subvormen bestaan, hetgeen goed verklaart dat het verloop van neurologisch rhino op stallen steeds weer anders kan zijn. De ernst van de gevolgen van een besmetting zijn op voorhand daardoor onvoorspelbaar.
Het virus zit in het bloed en kan door een nog niet opgehelderd mechanisme overstappen op de zogenaamde endotheelcellen, deze vormen de binnenbekleding van de bloedvaten. Bij het opruimen (afweermechanisme) van de geinfecteerde cellen ontstaat vaatwandschade. Er ontstaan stolseltjes, die het bloedvat kunnen blokkeren, waardoor het door dit bloedvat te verzorgen weefsel in de directe nabijheid niet meer van zuurstof en nutrienten wordt voorzien. Er ontstaat een klein infarct. Als meer infarcten optreden, of als ze op essentiele plaatsen zitten, zullen we klinische verschijnselen zien zoals verzwakking of functie-uitval.
Een eenmaal besmet paard blijft soms zijn hele leven drager en kan na bijvoorbeeld stress weer koorts, luchtwegklachten etc. krijgen. En helaas dan ook weer andere paarden besmetten.
Het virus is allereerst direct aantoonbaar door o.a. bloed- of slijmtesten. De verschijnselen van de gevreesde neurologische vorm doen zich echter pas binnen 1-14 dagen na de koorstfase voor. Het virus zit dan mogelijk niet meer in het bloed maar op specifieke plaatsen in het ruggenmerg. Zo kan het paard wel de ziekte hebben, maar kunnen de testen een vals-negatieve uitslag hebben. Indirect, via de afweer, is het virus aantoonbaar door bloed in koorts- of beginfase te vergelijken met bloed 14 dagen erna. Is er een forse stijging in de afweer tegen het virus, dan is er bewijs dat het virus daadwerkelijk aanwezig was.
Zodra er een vermoeden is dat er sprake is van een uitbraak op een stal, moet al het mogelijke uit de kast gehaald worden om verspreiding binnen de stal en naar andere stallen tegen te gaan. In het geval van de neurologische-vorm is er geen echte therapie. Paarden met de neurologische-vorm hebben echter wel intensieve verpleging nodig want een goede verzorging verhoogt de kans op gedeeltelijk of volledig herstel aanzienlijk. De verpleging vindt altijd plaats op de stallocatie van het paard, het is onverstandig zieke paarden alsnog te verplaatsen. De belangrijkste neurologische verschijnselen zijn zwakke staartonus, verdwijnen van de anusreflex, rectumverlamming, blaasverlamming, ataxie in voor en/of achterhand (soms dermate fors dat het paard niet meer kan staan). De schade is soms blijvend, soms treedt snel herstel op. Doch compleet restloos herstel is zeldzaam.
De belangrijkste punten van de verzorging/behandeling zijn:
Dat iedereen zich aan de maatregelen gaat houden om te proberen verspreiding tegen te gaan.
Door middel van medicatie trachten we ontstekingsreacties te verminderen, zenuwherstel te bevorderen, stolling in de bloedvaten van het zenuwstelsel te voorkomen en secundaire bacteriële infecties te voorkomen.
Op tijd voorkomen dat de blaas overrekt wordt. De zenuwaandoening kan een (gedeeltelijke) blaasverlamming geven en dit heeft o.a. tot gevolg dat het paard geen plasdrang meer heeft of niet kan plassen. Een blaasoverrekking kan, ook na herstel van de zenuwfunctie, tot onherstelbare schade leiden. Indien nodig wordt daarom tijdelijk via een catheter de blaas leeggehaald.
Als het paard zich niet meer staande kan houden, accepteren de meeste paarden het rustig. Sommige paarden raken in paniek, gaan liggen 'vechten'. Via sedatie kan soms directe ernstige beschadiging voorkomen worden. Tevens moet er voor worden gezorgd dat het paard voldoende vocht en voedsel binnen krijgt.
Minimaal 3 weken isolatie van de gehele stal nadat het laatste klinische geval is hersteld.
Gaan reizen met paarden met koorts is nu zeker niet handig. Bij uitbraak moet een stal worden gesloten om zo verspreiding naar andere stallen tegen te gaan. Dit geeft natuurlijk geen volledige zekerheid dat het niet gelijkertijd elders kan uitbreken. Als rhino in feite overal latent aanwezig kan zijn, overal dragers kunnen staan, wat kunt u dan doen om besmetting tegen te gaan? Het rhinovirus is een stuk groter dan het influenzavirus en blijft daarom moeilijker in de lucht hangen. De gevarenzone ligt in enige meters stilstaande lucht en niet in de kilometers buitenlucht die we bij influenza noteren. Een besmetting met rhino komt meestal door direct contact tussen paarden of gezamenlijke aanwezigheid in een ruimte. Het virus dat actief wordt, blijft meestal binnen de stalmuren, tenzij er iemand is die ze bij wijze van spreken bijvoorbeeld "openzet". Het is aangetoond dat dit virus buiten het paardenlichaam nog vele uren kan overleven, in koude omstandigheden langer dan in warme. Besmetting kan daarom ook nog indirect plaatsvinden via achterblijvend virus in een stal, een trailer, de paddock, op kleding, tuigage, emmers enzovoorts. Houdt stalkatten vast. Grondige reiniging na contactmomenten is dus erg belangrijk.
Kunt u nog op wedstrijd gaan als rhino de kop opsteekt? De besmettingskans op een wedstrijd in de buitenlucht lijkt niet zo groot, mits u uiterst alert bent op besmettingrisico via indirect contact. Laat uw paard tussen de activiteiten liever op de eigen veewagen of trailer staan, gebruik eigen emmers en water uit de kraan en raak geen andere paarden aan. Gaat u starten in een grote en goed geventileerde binnenhal, dan lijkt het risico ook minder groot, maar vermijdt bijv. wel de stalgangen. In het algemeen zien we dat goede ventilatie in de stallen ook bij uitbraak erg belangrijk is.
Wat is het effect van rhino-vaccinatie? Door tweemaal per jaar te enten krijgt een paard bij de verkoudheidsvorm minder koorts en luchtwegproblemen. De vaccinatie tegen abortus is veel minder betrouwbaar en moet bovendien vier maal per jaar worden gegeven. Zet een drachtige merrie zeker nooit bij jonge, niet geënte paarden. Tegen de neurologische vorm wordt geen weerstand opgebouwd, terwijl deze erg desastreus kan zijn. Het verspreidingsrisico wordt echter niet alleen bepaald door de weerstand maar ook bepaald door de infectiedruk en de agressie van een stam. Het is aangetoond dat tijdig geënte paarden minder virus verspreiden. Het effect van vaccinatie ligt voor de neurologische vorm niet in verhoging van de individuele weerstand maar verlaging van de algehele infectiedruk op een stal. Om de infectiedruk bij uitbraak op een stal zo laag mogelijk te houden, dient de gehele groep het vaccin minimaal tweemaal per jaar te krijgen. Is de gehele stal goed geënt, dan kunnen nieuwkomers alsnog roet in het eten gooien. Het stalmanagement kan hier enige invloed op uitoefenen, door nieuwkomers eerst apart te zetten. Kortom: er is geen waterdichte bescherming, maar genoemde maatregelen kunnen de kans/impact verlagen.