Afdeling 13. Aanhangwagens met een toegestane maximum massa van niet meer dan 750 kg achter personenauto’s, bedrijfsauto’s en driewielige motorrijtuigen
§ 1. Algemene bouwwijze van het voertuig
Artikel 5.13.3
De langs- en dwarsliggers en chassisversterkingsdelen van het chassisraam, dan wel de daarvoor in de plaats tredende delen van de mee- of zelfdragende carrosserie van aanhangwagens mogen:
a.
geen breuken of scheuren vertonen;
b.
niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of door corrosie aangetast, dat de stijfheid en de sterkte van het chassisraam of van de mee- of zelfdragende carrosserie in gevaar worden gebracht.
Artikel 5.13.4
1.
De bovenbouw van aanhangwagens moet deugdelijk op het onderstel zijn bevestigd.
2.
De ondersteuning van de laadvloer onderscheidenlijk laadruimte moet deugdelijk zijn.
Artikel 5.13.5
De bedrading van aanhangwagens moet deugdelijk zijn bevestigd en goed zijn geïsoleerd.
§ 2. Afmetingen en massa’s
Artikel 5.13.6
Aanhangwagens mogen:
a.
niet langer zijn dan 12,00 m, dan wel niet langer dan 8,00 m indien het een middenasaanhangwagen betreft;
b.
niet breder zijn dan 2,55 m;
c.
niet hoger zijn dan 4,00 m.
§ 5. Assen
Artikel 5.13.18
1.
De assen van aanhangwagens moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en mogen geen breuken of scheuren vertonen.
2.
De assen mogen niet zodanig zijn vervormd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.
3.
De assen mogen niet zodanig zijn beschadigd of vervormd dat het weggedrag nadelig wordt beïnvloed.
4.
De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.
Artikel 5.13.20
1.
De wiellagers van aanhangwagens mogen niet teveel speling vertonen.
2.
Verschijnselen van slijtage of beschadiging mogen niet hoorbaar of voelbaar zijn.
Artikel 5.13.24
1.
De wielen onderscheidenlijk velgen van aanhangwagens mogen geen breuken, scheuren, ondeugdelijk laswerk of ernstige vervorming vertonen.
2.
De wielen onderscheidenlijk velgen moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd.
§ 6. Ophanging
Artikel 5.13.27
1.
Aanhangwagens moeten zijn voorzien van banden waarvan het loopvlak niet bestaat uit metaal of een materiaal dat voor wat betreft hardheid en vervormbaarheid dezelfde eigenschappen heeft.
2.
De luchtbanden van aanhangwagens mogen geen beschadigingen vertonen waarbij het karkas zichtbaar is.
3.
De luchtbanden mogen geen uitstulpingen vertonen.
4.
De profilering van de hoofdgroeven van de luchtbanden moet over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met uitzondering van slijtage-indicatoren.
5.
De banden mogen niet zijn opgesneden. Van opsnijden is sprake indien slijtage-indicatoren zijn weggesneden, indien de profielvorm van de groef afwijkt van de originele profielvorm, of indien in de bodem van de groef het karkas van de band zichtbaar is.
6.
Het loopvlak van de banden mag geen metalen elementen bevatten die tijdens het rijden daarbuiten kunnen uitsteken.
Artikel 5.13.28
1.
Aanhangwagens moeten zijn voorzien van een goed werkend veersysteem. Banden worden niet als deel van het veersysteem beschouwd.
2.
De onderdelen van het veersysteem mogen geen breuken of scheuren vertonen en moeten deugdelijk zijn bevestigd.
3.
Aanhangwagens die zijn voorzien van gasvering of schroefveren moeten zijn voorzien van goed werkende schokdempers.
4.
Schokdempers van aanhangwagens moeten deugdelijk zijn bevestigd.
§ 8. Reminrichting
Artikel 5.13.31
Indien de aanhangwagen is voorzien van een reminrichting, moet deze zodanig werken dat het voertuig ten gevolge van de remwerking geen zijwaartse bewegingen maakt.
§ 9. Carrosserie
Artikel 5.13.41
Het slot en de scharnieren van de deuren en laadbakkleppen van aanhangwagens moeten een goede sluiting waarborgen.
Artikel 5.13.48
1.
Aanhangwagens mogen geen scherpe delen hebben die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren.
2.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid moeten uitstekende delen van aanhangwagens, die in geval van botsing het gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd.
3.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op voertuigdelen die zich hoger dan 2,00 m boven het wegdek bevinden.
4.
De wielen onderscheidenlijk banden van aanhangwagens moeten goed zijn afgeschermd en mogen niet aanlopen.
5.
Een reservewielhouder die zich aan de buitenzijde van de aanhangwagen bevindt, moet deugdelijk zijn bevestigd. Indien in de houder een reservewiel is geplaatst, moet dat wiel goed zijn opgesloten.
6.
Geen deel van de buitenzijde van de aanhangwagen mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd, versleten of door corrosie zijn aangetast, dat gevaar bestaat voor losraken.
7.
Onze Minister kan regels vaststellen omtrent het bepaalde in het vierde lid.
Artikel 5.13.50
Aanhangwagens moeten aan de achterzijde zijn voorzien van een mogelijkheid tot bevestiging van een kentekenplaat.
Kortom; het mag.