Polo is ongeveer 2000 jaar geleden onstaan in Perzië en werd aan het einde van de 19e eeuw in Engeland geïntroduceerd door cavalerie-officieren die terugkeerden uit Noord-west-India.
De paarden die voor deze sport gebruikt worden, moeten hard kunnen lopen en snel kunnen stoppen en wenden. Een poloteam bestaat uit 4 spelers.
De nummers 1 en 2 zijn aanvallers, nummer 3 valt aan en verdedigt en nummer 4 , ‘’the back’’ zoals die ook wel genoemd word, verdedigt het doel. Alle spelers hebben een handicap, van min 2 tot en met 10.
De doelen staan aan weerszijden van het veld, en de bal moet met een stick tussen de palen door worden geslagen om een doelpunt te scoren.
Zodra er een doelpunt is gescoord, wisselen de teams van speelhelft.
Het speelveld is 274 bij 183 meter. Een speler gebruikt tijdens een wedstrijd meerdere paarden.
De uitrusting
Er wordt gespeeld met een bal die niet groter mag zijn dan 8,8cm in doorsnede en niet meer mag wegen dan 134 gram.
De stick heeft een lange bamboe steel en een hard kop in de vorm van een hamer.
Het is de bedoeling dat de spelers met de zijkant van de hamer tegen de bal slaan.
De spelers zijn verplicht een helm met kinband te dragen, en speciale pololaarzen met kniebescherming.
Ook voor de paarden gelden een aantal regels.
Pijpkousen en bandages zijn verplicht ter bescherming van de benen.
De staart word ingevlochten, zodat er geen stick in kan blijven haken.
Soms word er in de achterijzers een kalkoen gedraaid om extra grip te krijgen.
Chukka
Een polowedstrijd bestaat uit vier tot zes periodes van elk 7½ minuut die ook wel Chukka’s worden genoemd. Er zijn rustperiodes van 3 minuten tussen deze ‘’chukka’s.’’
Aanvullingen zijn welkom!
