Zelf zit ik altijd ontzettend te stoeien als ik tegen iemand aan het vertellen ben en er zit iemand in het verhaal die ik dan omschrijf als 'de man van de zus van Erik' of 'de vriendin van Erik z'n broer'.
Nu heb je daar mooie begrippen voor maar wanneer gebruik je die nu eigenlijk?
Wat zeg jij tegen de volgende 'stellingen'?
A. Stel ik heb een zus en die is getrouwd. Haar man is dan mijn ...?
B. Stel ik heb een zus en die is niet getrouwd. Haar vriend is dan mijn ...?
C. Stel ik heb een broer en die is getrouwd. Zijn vrouw is dan mijn ...?
D. Stel ik heb een broer en die is niet getrouwd. Zijn vriendin is dan mijn ...?
E. Stel mijn vriend heeft een zus en die is getrouwd. Haar man is dan mijn ...?
F. Stel mijn vriend heeft een zus en die is niet getrouwd. Haar vriend is dan mijn ...?
G. Stel mijn vriend heeft een broer en die is getrouwd. Zijn vrouw is dan mijn ...?
H. Stel mijn vriend heeft een broer en die is niet getrouwd. Zijn vriendin is dan mijn ...?
Zelf denk ik hetvolgende:
A. Schoonbroer
B. De vriend van m'n zus
C. Schoonzus
D. De vriendin van m'n broer
E. Zwager of ook schoonbroer?
F. De vriend van Erik z'n zus (dat moet toch echt makkelijker kunnen?)
G. Vrouwelijke zwager?? Of gewoon schoonzus?
H. De vriendin van Erik z'n broer (ook dat vind ik wat omslachtig
)Zoals je ziet, vooral bij de kant van mijn vriend snap ik er niks van

Dus iedereen die het denkt te weten. Vertel het hier!
Want ik wordt niet goed van het 'de vriendin van m'n vriend z'n broer'-gedoe...
erg ingewikkeld 


