
Moderators: Essie73, NadjaNadja, Muiz, Telpeva, ynskek, Ladybird, Polly
Citaat:Miscommunicaties. Iedereen heeft het wel eens meegemaakt. Zo ook ik. En hoe… Ik kreeg pas door dat het echt om een miscommunicatie ging toen ik een vuist richting mijn hoofd zag vliegen.
Het is half 5, nieuwjaarsnacht. Vol van de drank en vol van frustraties loop ik richting mijn logeerhuis. Wat een avondje. Vol goede moed ben ik oudjaarsdag op de trein gestapt richting Maastricht om daar, in de grotten van Valkenburg met één klasgenoot en haar vrienden, de jaarwisseling te vieren. Dat het betaald zou worden met een vuistslag had ik niet kunnen bedenken.
De groep mensen waarmee ik op stap ging was gevarieerd. Mannen en vrouwen. In de groep bevond zich een stelletje. Nu ik dit typ vraag ik me af of dat stelletje nog steeds een stelletje is.. Het vrouwtje van het stelletje noem ik Linn, het mannetje noem ik Roy.
Dat ik goed kan praten, weet iedereen. Dus volledig ongemakkelijk voelde ik mij niet toen ik die mensen ontmoette. Met iedereen van de groep heb ik wel die avond een praatje gemaakt. Zo ook met Roy. Roy kan dom praten, net zo als ik. Van het bespreken van onze toekomstdromen tot aan de familiezaken. Alles heeft bijna de revue gepasseerd. Om een uur of twee na de jaarwisseling kwam mijn klasgenootje naar me toe: “Linn denkt dat jij met Roy hebt zitten schuren”. Nou ja, dacht ik, we hebben gepraat. Maar van schuren kan ik me helemaal niets herinneren.. Naarmate de tijd verstreek, merkte ik echt aan Linn dat ik wat heb misdaan. Smerige blikken van haar werden naar mij toegeworpen. Ikzelf houd niet van ruzie, maar omdat ik weet dat ik haar nooit meer terug zie, heb ik het maar laten varen.
Rond drie uur was het feest in de grot afgelopen en verzamelde de groep zich buiten. Op Linn na. Linn was foetsie. Van de aardbodem verdwenen. “Ze zal wel de jas aan het halen zijn”, zei de een. “Nee, ze zal wel naar huis zijn gelopen”, volgde de ander. Er werd besloten om te wachten op haar. Anderhalf uur later, volledig verkleumd van de kou, was ik er serieus klaar mee. De gedachte dat ik nog dik een uur terug moet lopen, in de kou, naar mijn logeeradres, zorgde ervoor dat mijn humeur, net zo als mijn voeten, daalde naar het vriespunt. “Ga haar zoeken dan”, schreeuwde ik. “Ja, ze komt zo wel weer”, kreeg ik te horen. Eentje van de vrienden ging binnen kijken, de rest bleef uit de neus eten. Na wat geneuzel had ik besloten dat ik ging lopen. Roy, knetter vol, konden we met moeite meekrijgen.
En daar begon de wandeling. Met Roy en een vriend, ver achter mij lopend, en mijn klasgenoot en het oogje van haar, voor mij uit. Ondertussen liep ik vlak achter de voorgangers van mij waarna we besloten om bij de bushalte, boven op de berg (want in het zuiden van Maastricht zijn bergen. Nee, geen heuvels. Enorme bergen), te wachten. De gemoederen liepen hoog op en enorme woordenstromen in combinatie me pure afgunst, frustratie en kou, gooiden mijn klasgenoot en ik naar elkaar waarna tranen volgenden. Het oogje van mijn klasgenoot stond er bij en keek er na. Ik had serieus nooit verwacht dat mijn lieftallige klasgenoot zo’n keeltje op kon zetten en ik ben oprecht trots op haar. Toppertje dat het is!
Na enkele minuten bereikte Roy en zijn vriend de bushalte. “Ja, we zijn in elkaar geslagen, appelflap”, schreeuwde Roy terwijl hij met zijn zatte kop het omgeploegde maïsland opliep ondertussen smijtend met zijn telefoon. “Dat is toch niet normaal!!!” In een klap was ik nuchter. Ineens. Dat gezeik met Linn, de woordenstroom van mijn klasgenoot en nu dit zorgde ervoor dat mijn lichaam op scherp stond. Hoe veel drank ik ook naar binnen had gewerkt, alles verdween. Mijn zintuigen draaiden overuren. Ik pakte zonder pardon Roy bij zijn ellenboog en sleurde hem mee over het fietspad, richting huis. Voorop liep mijn klasgenoot met haar oogje. Ondertussen, tijdens de wandeling, afvragend of ik nu bij een blaastest door de test zou komen.
Na enkele meters, met Roy lallend, vloekend en dronken aan mijn arm hoorde ik ‘tik, tik, tik’ achter mij. Het geluid van afgesleten hakken van pumps op het asfalt kwam steeds dichterbij. Ik draaide me om en zag een gebalde vuist op me afkomen. “Vieze prutsmuts!!”, werd er geschreeuwd. Zonder pardon liet ik Roy los en dook als een figuur van de Matrix in elkaar om vliegende vuisten te ontwijken. Ik was snel. Snel! Zo snel. Als een antilope op de vlucht voor een leeuw. Als een rodeostier wurmde mijn lichaam zich in alle bochten. Ik moest van haar weg zien te komen en begon te rennen naar achteren. Rennen, schreeuwen, huilen. Alles deed ik. Totaal in paniek.
Mijn klasgenoot, haar oogje en de vriend van Roy doken op Linn. Ik zag Linn in een oogwenk opgetild worden waarna ze als een ringvechter op de grond werd gegooid. “Vieze prutsmuts, ik wist het wel”, hoorde ik haar schreeuwen. Drie man was nodig om haar tegen te houden.
En wat volgde was tranen. Samen met mijn klasgenootje, beide totaal in shock, hebben we staan huilen. Wat een avond.
De miscommunicatie in het verhaal? Dat is wel duidelijk.
Hoe het nu zit met Roy en Linn? Ik hoop dat zij beide voor een leven apart van elkaar hebben gekozen. Jaloezie is een slechte eigenschap. En mensen die mij kennen, weten dat ik totaal geen persoon ben die ruzie zoekt. Ik gebruik woorden als het om ruzie gaat in plaats van mijn vuisten.
Al met al een fascinerende avond waardoor ik er een blog over kan schrijven wat betreft miscommunicatie. Eén ding weet ik wel: volgend jaar vier ik de jaarwisseling gewoon thuis, in het vredelievende, allemachtige, prachtige Achterhoek. Land der blauwe ruitjesblousjes FTW!
Citaat:Het is een prachtige dinsdagochtend. Een waterig zonnetje probeert af en toe door de wolken haar stralen te laten zien. Mijn cliënt mevrouw Roozema staat voor vier uur ingepland. In hoge paniek ben ik gister om half 6 aan het einde van de middag, nog benaderd door kantoor. Of ik toch wil werken omdat ze niemand konden vinden. Mevrouw heeft al een week geen hulp gehad. Ik had bewust die dinsdag vrij gevraagd, maar kan het niet over mijn hart verkrijgen om ‘nee’ te zeggen.
Ik druk op de bel van mevrouw Roozema’s woning. Een schorre ‘ding-dong’ hoor ik achter de voordeur vandaan komen. De zware, roodgeverfde deur wordt geopend door een klein, mollig vrouwtje die mij een hand geeft. “Ah! Martine, ik ben Mari. Aangenaam! Hebben ze toch iemand gevonden?! Mevrouw zit nog onder de douche, ga maar alvast aan het werk.” Ik loop de hal in en hang mijn jas op waarna ik mij vervolgens richting de keuken begeef. Onder het aanrecht haal ik een emmer vandaan waarna de thuishulp naast mij komt staan. “Ze hebben jou niet voor niets ingeroosterd. Ze heeft een slechte dag vandaag, bereid je er maar vast op voor”, en duikt vervolgens de kasten in opzoek naar de een insulinespuit, waarna ze zich als een speer weer richting badkamer haast.
Gewapend met een emmer vol sop, een stofdoek en handschoenen loop ik naar de slaapkamer waarna de thuishulp met een lege spuit uit de badkamer terugkomt: “Toch fijn dat jij wil komen, mevrouw heeft al twee weken geen hulp gehad omdat er een personeelstekort is. Ik breng haar zo naar de woonkamer. Wil jij straks om een uur of half 10 koffie zetten? Neem zelf ook maar wat. Kletsen vindt ze fijn. Ik moet zo door naar de overbuurvrouw”. Ik kijk naar het bed. Een naar gevoel bekruipt me. Mevrouw ligt al twee weken in een niet verschoond bed. De uninepomp en de vlekken in bed verraden dat er al die tijd niemand het bed heeft verschoont. Toch iets anders dan dat ze op kantoor zeiden. Nadat mijn collega de oude dame heeft aangekleed, rijdt ze haar naar de woonkamer waarna ze mij nog even begroet: “Werkze nog! Als ze jou van kantoor nog bellen, gewoon aangeven dat jij ook vakantie hebt. Dat is hun probleem.”
Het is kwart voor tien en mevrouw zit bij het raam. Haar handen liggen gevouwen op haar schoot en met haar linkerbeen tikt ze af en toe tegen de verwarming. “Wilt u koffie hebben?”, vraag ik. “Ja meisje, graag. Klein beetje suiker. En de koekjes staan in het linker kastje. Neem zelf ook wat. Kom er gezellig even bij zitten. Werken kunnen de anderen ook doen. Jij hebt vakantie”, en ze kijkt me tevreden aan.
Na het zetten van de koffie neem ik plaats op de bank. Ik vraag haar hoe het met haar gaat. Een glimlach komt mij tegemoet. “Ik heb wel eens betere dagen gehad. Die suiker hé…”, en ze verzet zich even. “Toch fijn dat je tijd kunt maken. Het is ook elke keer hetzelfde gezeur met die vakanties.”
“Hoe bedoelt u”, vraag ik. “Nou..” Ze slikt en went haar blik af. “Met de herfstvakantie konden ze al geen hulp vinden voor 4 uur. Nee, alleen voor maximaal 2 uur zijn er mensen beschikbaar. Ik kan zelf niets en dat moeten zij op kantoor begrijpen. Maar dat is moeilijk schijnbaar. Ik betaal ook in de kerstvakantie voor hulp! Zelfs als er niemand komt schoonmaken, moet ik toch betalen.” Ik knik instemmend. Deze problemen heb ik vaker gehoord. Opnieuw wordt er geslikt. “Mijn vaste hulp, Chanien is ontslagen. Ach, ontslagen klinkt zo crue. Maar toch is het zo. Ik had haar al 2 jaar als vaste hulp maar doordat ze bij de zorgorganisatie niet aan vaste contracten doen, is zij op straat komen te staan. Het was zo’n fijne meid.” Mevrouw schudt vervolgens met haar hoofd en pakt een zakdoekje van de vensterbank die vervolgens door haar dunne vingers wordt omklemd. “Door mijn suiker en ook door de reuma, ben ik afhankelijk geworden van mensen. Ik wil zo graag, mijn hoofd wil, maar mijn lichaam houdt er langzaam mee op. Het is verschrikkelijk om geholpen te moeten worden bij douchen, naar bed gaan of zelfs aardappelen schillen. Ik kan het niet meer.” Ik stel de vraag hoe zij het nu doet met de hulpen. “Nou, dat is een lang verhaal. ’s Ochtends komt Mari altijd, die heb jij zojuist al ontmoet. Behalve in het weekend, dan krijg ik steeds anderen. Rond een uur of vijf, als ik medicatie nodig heb, krijg ik elke keer andere zusters. Maar ook bij het naar bed brengen heb ik geen vaste hulpen. Het is niet erg,” vervolgt ze, “maar het kost gewoon heel veel moeite. Ik ben aangewezen op anderen en toch voel ik mij eenzaam. Al mijn vriendinnen van hier zijn al gestorven. Nu kan ik niemand echt leren kennen doordat de mensen die hier wonen jonger zijn, ze hebben andere interesses of ze zijn van de wereld door medicatie praten moeilijk wordt.” Mevrouw kucht een keer en wrijft met het zakdoekje onder haar bril door. “Mijn man is 5 jaar geleden overleden en sindsdien ga ik ook hard achteruit.”
Er volgt een lange stilte. Twee blauwe ogen staren mij vanachter dikke brilglazen aan. “Ik ben blij dat je toch bent gekomen en jij je vrije dag hebt opgegeven.” Een goedkeurend knikje volgt. “Ik had gisteravond Kim aan de telefoon dat ze toch iemand bereidt had gevonden om te helpen. Eigenlijk hoefde het van mij niet, elke keer die wisselende hulpen of geen hulp, het is te zot voor woorden. Zelf hoef ik geen bed af te halen of over de grond te kruipen om de plinten te stoffen, daar zijn jullie voor. Maar elke keer bij een nieuw iemand uitleggen waar alles staat, hoe ik het liefste heb hoe er gewerkt moet worden en waarmee, kost voor mij net zo veel, al dan niet meer, inspanning. Ze moeten bij de zorgorganisatie gewoon vaste contracten aanbieden. Maar er moeten niet alle vaste hulpen komen. Vooral goede hulpen. Dat is nog veel belangrijker. Laatst had ik er eentje die niet wist hoe je een bloesje moest strijken. Dat kan toch niet?” Ik knik instemmend. “Maar meid, maak je niet druk! Ik ben blij dat je er bent en ik zie dat jij ervaring hebt. Weet jij wat we gaan doen? Maak maar snel de keuken af en ga maar lekker naar huis.”
Ik sta op, pak de kopjes en ga de keuken in. Nadat ik ook de keuken heb onderworpen aan een grondige beurt, loop ik naar mevrouw toe. “Is er echt niet iets wat ik nog kan doen?” Mevrouw strijkt met haar hand over de mijne en zegt: “Meid, je bent een topper, je hebt genoeg gedaan. Ik heb mijn hart kunnen luchten en volgende week komt de vaste hulp. Ik zeg wel vaste hulp, noem je twee maanden al vast? Maakt ook niets uit. Geniet maar van je vrije dag!”
Nadat ik mijn jas heb aangetrokken bedank ik mevrouw voor de koffie waarna ze zegt: “Jij mag terug komen. En alles wat ik zei.. Ik heb geen slechte dag hoor, zoals Mari zei. Ik ben gewoon klaar met al dat gezeur.”
Een gerimpelde, benige hand wordt ondanks dat ik weet dat het mevrouw veel moeite kost, in de lucht gehouden. “Hopelijk tot snel!” roep ik vanuit de hal waarna ik een zachte: “Dat hoop ik ook” hoor en trek de deur achter mij dicht.