Mixje90 schreef:Dat was inderdaad een stuk wat door iemand anders geschreven is en in gequote heb.
Opeens betekent onverwacht/plotseling. Waarom opeens? Een toevallige mutatie moet voor bepaalde dingen zorgen die nodig zijn, in dit geval, voor de overstap van zee naar land. Er is geen reden die ervoor zorgt dat die specifieke mutatie plaatsvind, dat is toeval en dus ook niet te verwachten.
Tegelijkertijd, betekent dat het in dezelfde tijd plaats heeft moeten vinden, want volgens dat stuk moet alles gecombineerd zijn met elkaar, voor het kans op overleven heeft. Wat niet zegt in wat voor tijdsbestek dit heeft plaats moeten vinden.
Dus nogmaals, waar zeg ik dat iets een bepaalde tijdstuur heeft gehad? Tegelijkertijd en tijd zijn toch echt 2 andere dingen.
Volgens mij begrijp je een aantal basale dingen rondom mutaties en natuurlijke selectie niet, of wíl je die niet begrijpen.
Ten eerste móét een toevallige mutatie helemaal nergens voor zorgen. Zoals al eerder is aangehaald, heeft evolutie geen doel, geen richting en geen vooraf vastgelegde agenda. Voor evolutie zijn eigenlijk maar twee zaken nodig, en dat zijn erfelijke variatie en selectiedruk.
De selectiedruk heeft enkel invloed op welke mutaties worden doorgegeven aan het nageslacht (in de populatie blijven) en welke verdwijnen/uitsterven. Selectiedruk heeft nadrukkelijk géén invloed op welke mutaties ontstaan!
Om terug te komen op dat ontbreken van een doel in de evolutie. Die vis waaraan jij steeds weer refereert heeft niet het doel om op het land te gaan leven, en moet dus ook niet ineens de daarvoor benodigde ingrediënten en organen in zich verenigd hebben. Omgekeerd kan het wel zo zijn dat een vis die toevallig de juiste aanpassingen heeft, in een af en toe droogvallende omgeving een veel betere kans maakt om te overleven. Dat is echter fundamenteel verschillend van wat jij hierboven zegt.
Hier maar even een van je eerdere posts aangehaald waarnaar je meerdere keren hebt terugverwezen en waarin je evolutionisten allerlei onzin in de mond legt:
Mixje90 schreef:Citaat:WAAROM DE OVERGANG VAN
WATER NAAR LAND ONMOGELIJK IS
Evolutionisten beweren dat op een
dag een wezen dat in het water leefde,
opeens naar het land overstapte
en tot een landdier omgevormd werd.
Dat beweren ze helemaal niet en dat is hier al meerdere keren héél duidelijk uitgelegd!
Er is
een aantal duidelijke redenen waarom deze
overgang onmogelijk is:
1) Het dragen van het gewicht: zeedieren
hebben geen problemen met het dragen
van hun eigen gewicht. Daarentegen verbruiken
landdieren ongeveer 40% van hun
energie bij het meeslepen van hun eigen
lichaam. Wezens die de overstap van het
water naar het land maken, zouden een
nieuw spieren- en beenderenstelsel moeten
ontwikkelen om de vereiste energie die
daar tegelijkertijd voor nodig is te kunnen
produceren, die kan onmogelijk door toevallige
veranderingen gevormd worden.
Er zijn niet ineens(!) dieren gekomen die de (volledige) overstap van waterleven naar landleven hebben gemaakt. Ja, op het land heeft de zwaartekracht een grotere invloed op dieren dan in het water, dat klopt. Dat wil echter niet zeggen dat waterdieren zich daarom niet (tijdelijk) op het land kunnen begeven. Er zijn voorbeelden genoeg uit de huidige wereld waarbij waterdieren zich prima op het land kunnen handhaven zonder dat ze ineen storten of een ander spieren- en beenderenstelsel nodig hebben. Wil je er een paar hebben? Prima!
- Slijkspringers: vissen (echte vissen ja, met vissenspieren en vissenbotten en een vissenlijf dat vissenenergie produceert!) die in getijdenzones leven en daar bij eb foerageren op drooggevallen modder en mangrovewortels.
- Palingen: vissen(!) die zich op het land kunnen voortbewegen (een beetje zoals slangen) en op die manier zelfs van het ene naar het andere water kunnen trekken.
- Sommige soorten meervallen: vissen(!) die op het land naar insecten jagen.
- Zeehonden en zeeleeuwen: geen vissen, maar zoogdieren die in het water en op het land leven en niet steeds van spieren- en beenderenstelsel wisselen als ze de kant op gaan.
- etc...
2) Het vasthouden van de warmte: op het
land kan de temperatuur snel veranderen
en fluctueert een flink aantal graden. Een
landdier heeft een lichaamsmechanisme
dat tegen zulke grote temperatuurschommelingen
kan. Maar in de zee verandert de
temperatuur maar langzaam en die verandering
geschiedt maar over een klein aantal
graden. Een levend organisme dat een
lichaamssysteem heeft dat gereguleerd
wordt door de constante temperatuur van
de zee, heeft bescherming nodig om te zorgen
dat het niet door de temperatuurswisselingen
die op het land bestaan, geschaad
wordt. Het gaat volledig tegen de natuur in
om te beweren, dat vissen zo’n systeem
door willekeurige mutaties hebben gekregen
zodra ze op het land kwamen.
Weer zo'n drogredenering. Geen zichzelf serieus nemende wetenschapper zal beweren dat dat systeem spontaan ontstaan is toen vissen "op het land kwamen". In kust- en oeverzone's bestaan namelijk ook ín het water die sterke temperatuurschommelingen, en de vissen die daar willen overleven moeten daar zelfs tegen bestand zijn als ze nooit een vin op het land zetten. Allerlei getijdenpoeltjes stromen bij vloed vol met relatief koud water, warmen vervolgens sterk op in het zonlicht en worden bij de volgende cyclus weer gekoeld. Natuurlijk zal geen vis die normaal op grote diepte bij constante temperatuur in de diepzee leeft daar kunnen overleven, maar de kans is ook extréém klein dat een populatie van zulke diepzeevissen de directe voorouders van de 'landdieren' waren.
3) Het gebruik van water. Hoewel essentieel
voor het metabolisme, kunnen water en
vloeistoffen slechts beperkt gebruikt worden
gezien de schaarste van waterbronnen
op land. Om vochtverlies te beperken
moet de huid bijvoorbeeld zodanig ontworpen
zijn dat er niet teveel water verloren
raakt, maar dat hij toch tot een zeker
niveau kan transpireren. Daarom hebben
landdieren het gevoel van dorst, iets wat
zeedieren niet hebben. Daarnaast is de
huid van zeedieren niet geschikt voor een
leefmilieu buiten het water.
Op het land droog je makkelijk uit ja. Daarom heeft het ook heel lang geduurd voordat dieren volledig buiten het water konden overleven. De meeste primitievere landdieren (amfibieën) brengen nog steeds minstens een deel van hun leven in het water door. Maakt dat ze daarom vissen? Nee. Veel amfibieën halen daarbij grotendeels adem door hun huid en moeten daarvoor een permanent vochtige huid hebben. Het is dan ook niet voor niets dat zulke dieren vaak in en om het water of in (zeer) vochtige milieus gevonden worden. Een (vrijwel) volledig waterdichte huid en eieren die op het droge kunnen overleven zijn kenmerken die pas met de reptielen ontstonden, en uiteraard is ook dat iets wat niet ineens is ontstaan, en al helemaal niet tegelijkertijd met de eerste kronkelende, schuifelende hupsende, tijdelijke stapjes op het land.
4) Nieren: Zeedieren kunnen gemakkelijk
van hun afvalmateriaal afkomen, en wel in
het bijzonder van de ammonia, door die in
hun lichaam te filteren, want in hun leefomgeving
is een overvloed aan water. Op
het land moet het water economisch
gebruikt worden. Daarom hebben deze
levende wezens een systeem van nieren.
Dankzij de nieren wordt de ammonia
opgeslagen en in ureum veranderd en er
wordt maar een minimale hoeveelheid
water gebruikt voor de afstoting daarvan.
Daarom moeten er nieuwe systemen
gevormd worden om aan de behoefte van
de nier te kunnen voldoen. Kort gezegd
moeten de dieren die van het water naar
het land overstappen, opeens een systeem
van nieren ontwikkelen.
Wederom, dat hoeft helemaal niet opeens te gebeuren en het is niet gekoppeld aan een permanente overgang naar het land. Ook dieren die tijdelijk op het land overleven hebben een probleem als ze hun eiwitresten alleen als ammonia kwijt kunnen via de kieuwen. Longvissen produceren bijvoorbeeld ook ureum omdat ze inderdaad op het land geen ammonia kunnen uitscheiden, terwijl het toch echt vissen zijn met vissennieren.
5) Het ademhalingssysteem: Vissen ‘ademen’
door het opnemen van opgeloste
zuurstof in het water dat langs hun kieuwen
gaat. Zij kunnen niet langer dan een
paar minuten buiten het water in leven
blijven. Om op het land te kunnen leven,
moeten zij opeens een perfect systeem
van longen ontwikkelen.Sowieso hoeven ze niet ineens een 'perfect' systeem van longen te ontwikkelen. Via het (uiteraard vochtige) huidoppervlak vindt bij veel soorten vissen en amfibieën al een (groot) deel van de gaswisseling plaats. Klauwkikkers (Xenopus) halen bijvoorbeeld veel van hun adem via hun grote, goed doorbloede zwemvliezen. Veel vissen die in stilstaand of zuurstofarm water leven, 'happen' soms aan de oppervlakte naar lucht. Via bloedvaten in de wand van de zwemblaas (een 'uitzakking' van de slokdarm die bij deze soorten ook nog in open verbinding met de slokdarm staat) wisselen ze vervolgens gas uit. In longvissen is er zelfs een vergelijkbare uitzakking van de slokdarm die verder vertakt is en op die manier een véél groter uitwisselingsoppervlak heeft. Enig idee hoe zo'n orgaan genoemd wordt? Het zal misschien geen perfect systeem van longen zijn (wanneer de vissen overzomeren in de droge modder daalt hun metabolisme sterk), maar het functioneert wel zó goed dat bij veel soorten de kieuwen gereduceerd zijn, zelfs in het natte seizoen.
Het is zeker onmogelijk dat al deze drastische
fysiologische veranderingen in hetzelfde
organisme opeens en tegelijkertijd
plaatsvonden.
Klopt, en dat beweert hier dan ook (bijna) niemand.