TNX CHarlotte! 
Kheb ne stuk uit vlucht over de grens van maria jacques.
Tis massas moeilijk om ne stuk te vinden da je echt expressief kunt voorlezen, kheb ier nochtans drie boeken van bracke ..
‘Heb jij eten bij je?’ vraagt Paul.
‘Nee. Jij?’
‘Nee.’
Bij een lage boerderij met knotwilgen op het erf houden heel wat mensen halt. Ze kopen hardgekookte eieren van een boerenmeisje. Hele manden eieren staan tegen het hek. Een aardig handeltje!
‘Heb jij geld?’ vraag ik Paul?
‘Nee,jij?’
‘Nee.’
Zover staan we dan. Geen eten, geen geld, geen familie. Ik voel me leeg en alleen. Als ik de hand van Paul niet vasthield, zou ik in paniek raken. Maar tijd om te piekeren is er niet. In de verte nadert weer dat vreselijke geronk van vliegtuigen.
‘Ze komen terug!’ gil ik.
De zwarte stippen in de blauwe lucht groeien. Ze worden metalen draken. Ze spuwen vuur. Rakketakketak! Een rechte lijn vuur op de Engelse troepen en de vluchtelingen.
Paul en ik hebben dezelfde reactie. Weg! De weg af! Paul springt langs een boerenkar en wipt over een berm van netels.
Ik volg. Mijn katoenen rokje blijft hangen aan een staak van de kar. De stof begeeft het. Ik grijp ernaar en ruk me los.
‘Dekking zoeken!’
Schreeuwende mensen volgen ons. Ze duikelen het veld in. Kruipen op hun buik in het beschuttende groen. Paul holt zonder omkijken. Ik hol mee. Achter ons ratelt het mitrailleurvuur. Stemmen krijsen. Ik wil niet luisteren. Vlucht! Vlucht! De graanhalmen zwiepen tegen mij dijen. Het snijdt venijnig. We rennen tot we geen geschreeuw meer horen.
De vliegtuigen draaien in een wijde boog over het land. Ze nemen een nieuwe aanloop voor hun dodelijk werk. Maar het gebeurt een eind van ons af.
Hijgend blijven we staan. Mijn hart bonst. Ik zweet en ril terwijl ik op een kluit aarde neerzak. Hier zitten we dan. Twee stippen verloren in een wiegend korenveld. Boven op de heuvel langs de kim glinsteren de auto’s in de lage avondzon.
‘Zo ziens ze ons niet’, hijgt Paul.
Hij gaat naast me zitten. Op dat ogenblik voel ik de klamme aarde tegen mijn dijen. Verrast tast ik naar mijn rok. Is de lichte stof naar boven gerold? Ik ruk er aan. Maar… maar… er is helemaal geen rok. Hij is afgescheurd. Op mijn rug hangt een uitgerafeld eindje te wapperen. Ik ben half naakt. Ontzet druk ik mijn handen tegen mij dijen. Ik krijs alsof alle ellende van de oorlog op mijn hoofd valt.
‘Wat scheelt er?’ vraagt Paul onthutst.
Ik kan niet antwoorden. Ik huil met hoge uithalen. Paul kijkt me niet begrijpend aan.
‘Hou op met grienen’, zegt hij kribbig.
Ik kan niet. Ik schreeuw en huil minutenlang. Bij gebrek aan adem stop ik.
‘Ben je ziek?’ vraagt de jongen.
‘Nee.’
‘Gewond? Heb je pijn?’
‘Nee.’
‘Waarom maak je dan zo’n kabaal?’
‘Mijn rok is gescheurd’, zeg ik moeizaam. ‘ En dan? ‘
Zoveel onbegrip maakt me woest. ‘ Hoe kan ik nu verder gaan?’ snik ik. ‘Ik ben helemaal bloot achteraan’.
Paul kijkt me stomverbaasd aan. ‘Heb ik niets van gemerkt.’
‘Natuurlijk niet. Ik zit erop.’
‘Hoe kun je zitten op iets wat er niet is?’
Pestjong! Ik ontplof? Mep naar z’n oren, maar hij wijkt handig achteruit. Ik durf niet opspringen. Blijven zitten is de enige mogelijkheid. Dikke tranen van machteloze woede rollen over mijn wangen.