het is trouwens waarschijnlijk ook te groot om in 1x te plaatsen
) uiteindelijk ben ik er toch wel heel erg trots op aan het worden hoe het eruit is komen te zien
het verhaal is nog niet af, dus er zullen nieuwe stukken nog bijgevoegt worden
ik hoop commentaar en tips te krijgen om het verhaal misschien nog meer te verbeteren. het zal me erg kunnen helpen en ik kan er alleen maar beter van worden
In de dichte mist komt het grote, zwarte hoofd plotseling omhoog. Fluwelen oren gaan heen en weer. Een neus wordt in de lucht gestoken. Elk geluidje, elk luchtje, elke stap wordt gehoord. Er klinkt een schril gehinnik, flanken trillen door het geluid. Een vogel uit een nabij gelegen bosje schrikt op en vliegt luid kwetterend weg. Het komt in beweging; grote, zware stappen door het stille, lege graslandschap. Het hoofd fier opgeheven. De damp van de mist wijkt ervoor opzij, alsof het bang is om het edele dier aan te raken. Opnieuw klinkt er gehinnik, ergens ver weg door de ondoordringbare mist, klinkt zachtjes een antwoord.
Piepend gaat een hek open. Een meisjesstem roept nog maal een naam naar de mist, maar er komt alleen stilte terug. Het is koud, het gras knispert onder haar voeten als ze in beweging komt. Nog een keer roept de stem een naam. Opeens wordt de stilte onderbroken door geluid. Een vertrouwd geluid, zware stappen en een warme ademhaling.
Stephanie Morree stapt bijna energiek uit haar bed en zwaait haar lange blonde haren uit haar gezicht. Nog maar 18 lentes jong en toch al een hoop meegemaakt in haar leven, iets wat de meeste volwassenen haar niet nadoen. Inderdaad, een meisje met een verleden, maar wat haar juist zo bijzonder maakt. Een verleden wat je nooit meer kwijtraakt.
Stephanie was 16 jaar toen haar moeder overleed. Ze heeft maanden lang gevochten tegen kanker. Het was een vechter, haar moeder, net zoals haar dochter, maar het was niet genoeg. Ze leken op elkaar, net 2 zusjes, en altijd samen. Paarden waren hun leven, die hoorden er gewoon bij, totdat de kanker toesloeg. De paarden moesten verkocht worden om de ziekenhuiskosten en de medicijnen te betalen. Ze bleken daar achteraf niet genoeg voor verzekerd te zijn. De kosten bleven maar oplopen en met haar moeder ging het steeds slechter. Alle paarden waren weg, ze hadden amper geld om mee rond te komen, om zelfs alleen maar boodschappen te doen. Tot uiteindelijk haar moeder overlijd. Opa’s en oma’s had ze niet meer, ze waren overleden toen ze nog maar een kleuter was en het eigenlijk veel erger vond dat ze daardoor geen snoepjes meer kreeg als ze langsgingen. Allebei haar ouders hadden geen andere broers of zussen, verdere familie had ze niet. Samen met haar vader en kleine broertje blijft ze alleen achter op de wereld.
‘Waarom is de wereld zo moeilijk? Waarom liet ze me alleen achter? Waar zullen de paarden zijn? Tornado? Gipsy? Paint?’ Stephanie sloeg haar handen voor haar ogen om de tranen tegen te houden. Zilveren tranen. Tranen die zich niet tegen lieten houden door haar handen, tranen die nooit stopten. De eerste vragen zullen nooit voor haar beantwoord worden. Zelfs voor de laatste vraag zal het onwaarschijnlijk zijn. Nooit heeft ze iets gevraagd over de verkoop van de paarden aan haar vader. Nooit. Misschien angst? Haar vader heeft de paarden eigenlijk nooit zo gemogen. Maar toch waren ze niet uit haar gedachten te krijgen. De deur begint te kraken, het dak, buiten begint het te waaien en het zal snel donker worden. Met behulp van haar mouw veegt ze zo goed en zo kwaad als het gaat haar tranen weg. Staat op, schud haar lange haren uit haar gezicht, trekt haar trui recht en kijkt op. De grote spiegel tegenover haar is vuil en is bedolven onder een dikke laag stof. Haar ogen zien haar spiegelbeeld terugkijken, moeizaam slikt ze. Ze lijkt inderdaad sprekend op haar moeder. Lang, slank, blauwe ogen, lang, dik en blond haar dat golvend langs haar schouders en rug valt. Zoveel mogelijk proberend er niet naar te kijken doet ze snel de halve deur met de dubbele sloten achter zich dicht en loopt door de schuurdeur richting het woonhuis, de boerderij. De lege stallen en de naambordjes negerend.
Tijdens het avondeten is het donker en stil, het geluid van de tv niet meegerekend. Elke avond simpel warm eten op de bank voor de tv. Haar vader en Luuk zijn er bijna niet meer vandaan te slaan. Stephanie is er ondertussen goed in geworden om zichzelf ervan af te sluiten. Haar moeder heeft dit nooit goedgekeurd toen ze nog leefde, voor de ziekte, de kanker. Elke avond verse groenten met gekookte aardappelen en een stukje vlees. Elke avond met z’n allen aan de grote houten eettafel in de keuken, elke avond, door de week, in het weekend. Elkaar vertellen wat er die dag allemaal gebeurt is op school en werk. Elke avond, elke dag. Sindsdien is er een hoop verandert. Haar vader, Josh, zit onderuit gezakt met zijn bord eten op zijn bolle buik. Na de dood van Stephanie’s moeder is zijn haar grijs geworden, ook al is hij pas 45 jaar oud. Luuk hangt op de bank, net als altijd. Hij komt er bijna alleen nog van af om te gaan slapen in z’n eigen bed of om naar school te gaan. Het was de lievelingsbank van haar moeder. Stephanie weet nog precies wanneer ze het met z’n tweeën gingen uitzoeken. Het was een warme dag rond haar verjaardag in juni en haar moeder stond erop om een nieuwe bank te kopen. Degene die ze hadden leek ze bijna wel een hekel aan te hebben. Het werd uiteindelijk een lichtblauwe driezitsbank met kleine, witte sterretjes. Zo’n lekkere bank waar je op gaat zitten en helemaal in weg zakt, waardoor je er voor altijd in zou willen blijven zitten. Een bank waar ze met z’n allen lekker tegen elkaar aan kunnen kruipen, bij elkaar kunnen zijn. Tegenwoordig moet je erg goed kijken welke kleur het is geweest, de sterretjes zijn niet meer terug te vinden. Maar de bank is gebleven, op de plaats waar de oude bank stond. Net zoals de kleurige gordijnen die nu bijna geen kleur meer hebben en alle beeldjes van de paarden in de vitrinekast. Miniatuurpaarden van steen met een eigen naam, maar tegenwoordig onder het stof verdwenen. Stephanie bekijkt de rest van de woonkamer, het was niet zo heel erg vies, er moet gewoon nodig een keer schoon gemaakt worden. De rest van het meubilair staat er inmiddels al jaren en is niet meer van deze tijd, maar dat maakt het juist zo ontzettend gezellig. Ze hebben nooit een schoonmaker gehad, haar moeder was veel te trots op haar bezittingen om iemand anders te laten komen. Dus één keer in de zoveel tijd plande ze een dag en ging ze alles schoonmaken. Nu kwam er niets meer van. Haar vader werkte fulltime om hen te onderhouden en zij en Luuk zaten allebei nog op de middelbare school. Ze hebben geen geld over om iemand te laten schoonmaken en niemand heeft er tijd voor.
Josh staat op om de borden af te wassen samen met de pannen die gebruikt zijn om het weinige eten in voor te bereiden. ‘Luuk, het is jouw beurt om vanavond te helpen met afwassen. Wil je wassen of afdrogen?’ Luuk stond langzaam op vanuit de bank en trekt een vies gezicht naar Stephanie en fluistert ‘Ben net een vrouw met dat afwassen!’. Als antwoord gooit zijn zus een kussen naar zijn hoofd met ‘Puber!’. Uiteindelijk vertrekt hij toch achter zijn vader aan naar de keuken. Stephanie heeft de tv voor haar alleen en zapt van zender naar zender. Totdat haar adem stokt en ze met opengesperde blauwe ogen naar het scherm staart. ‘Steph? Alles okee? Heb je al een paar keer geroepen, maar je hoorde me niet.’ Voetstappen, een hand op haar schouder, ze knippert met haar ogen, maar het is echt. Het scherm staat op haar netvlies gebrand. De man achter haar houdt zijn adem in als hij naar het scherm kijkt. Verwoest slikkend probeert haar vader zich onder controle te houden. Op het scherm is Suzanne, haar moeder, nu, op dit moment. Een miniatuur Suzanne met onder haar een miniatuurpaard, net zoals een miniatuurpaard in de vitrinekast naast de tv. Een springwedstrijd, een wit paard, haar moeder, de wereldbeker. Het begint door te dringen. Het is een aflevering van de paardenspringsport met alle hoogtepunten van de afgelopen jaren. Het witte paard, een schimmel, was Gipsy, nu een 18 jarige merrie en wie weet waar ze zich op dit moment bevind? Ze hebben toen de wereldbeker gewonnen, de wereldbeker die op een plank staat in de vitrinekast samen met de andere prijzen, onder de plank met de miniatuurpaarden, maar met net zoveel stof. Stof proberend het verleden te bedekken. Vroeger.
Ze staren naar het scherm, beiden aan de grond genageld. Beelden flitsen over het tv-toestel heen en weer. Het lijkt alsof de tijd stilstaat, de tijd die sinds de dood van Suzanne stil is blijven staan, maar de tijd die bij de rest van de mensen over de wereld is doorgegaan. Wat is tijd? Wat betekend tijd? Kan de tijd echt stilstaan? Stephanie knippert met haar ogen en vecht tegen de tranen, deze zijn ook nooit te stoppen geweest, maar nu is het tijd. Ze moeten stoppen, het moet! Boos probeert ze de onverwoestbare tranen te stoppen, een nieuwe tijd was aangebroken. Haar blonde haren bewegen in de lucht als ze haar hoofd schud om de tranen kwijt te raken. Josh kijkt richting zijn dochter en zijn borst zwelt op van trots. Tijd en tranen lijken onverwoestbaar, maar niets is wat het lijkt.
Hij weet dat hij Suzanne nooit meer terug zal krijgen, maar hij kan haar wel herinneren zoals ze is geweest. Vrolijk en vol levenslust. De kinderen zouden haar zo moeten herinneren. Herinneren zoals ze straalde, net zoals op dit moment op de tv, honderden mensen die haar zien. Er moeten dingen verandert worden. Veranderingen die tijd kosten. Veranderingen die moeten. De tijd kan niet terug gedraaid worden, maar we kunnen wel de tijd die we hebben goed gebruiken. Misschien zullen we daardoor de tijd een beetje kunnen inhalen.
‘Dat is mama… Mama en Gipsy…’ klinkt zachtjes. Zachtjes en langzaam loopt Luuk vanuit de keuken naar de woonkamer, bang om het bijna magische moment te verbreken. Een traan rolt geluidloos over zijn wang, een nat spoor achterlatend. Een hand op het scherm van de tv, wat even knettert van de statische elektriciteit. Een vinger wat het figuurtje volgt. Een traan wat in duizend stukjes kapot valt op de grond. Net zoals het hart van de jongen. Het hart wat 2 jaar eerder kapot op de grond viel. Pijn. Angst. Eenzaamheid. Allemaal begrippen die in dit huis voorkomen en nooit meer weg lijken te gaan. Vroeger. Het verleden. Achtervolgingen.
Ondertussen zijn alweer nieuwe beelden op de tv verschenen. Ogen worden geknipperd, tranen stoppen met stromen, aarzelend wordt er naar elkaar gekeken, nog steeds doodse stilte. De klok is het enige geluid met het tikken van de secondes, minuten en uren. Minuten gaan geruisloos voorbij. Zachtjes kraakt de vloer als ze in beweging komen, elkaar knuffelen en samen zijn. Ogen die elkaar opzoeken, aankijken en allemaal hetzelfde willen zeggen, de wereld draait door. Spullen worden opgeruimd, tv en licht worden uitgezet. Het is tijd om vroeg naar bed te gaan, morgen is er een nieuwe dag. Een nieuwe tijd is aangebroken.
De nieuwe morgenzon schijnt vrolijk haar kamer binnen. De zonnestralen verwarmen haar gezicht terwijl ze in bed ligt. Stephanie knippert met haar blauwe ogen. Na een aantal minuten dringt het tot haar door, de wereld draait door, het is wat pap zei. Denkend aan gisteravond schiet ze een spijkerbroek en een trui aan. Gordijnen worden open getrokken, het raam wordt wagenwijd open gezet. Ze zet beide voeten op de verwarming, gaat op de vensterbank zitten en leunt met haar hoofd tegen het koele hout van het raamkozijn. Vogels vliegen kwetterend heen en weer. Het wordt een mooie dag vandaag. Dauw ligt nog steeds op de graslanden, de druppels glinsteren in de zonnestralen, bloemen draaien hun kopjes naar het zonlicht toe om zich te laten verwarmen. Verderop klinkt het geloei van koeien. Koeien die zich volstoppen met het nieuwe, sappige, groene gras.
‘Steph? Kom je eten?’ Het plotselinge geroep door het rustgevende stilte laat haar opschrikken uit haar mijmeringen. Springt vanaf de vensterbank en rent de trap af richting beneden. Bijna beneden aangekomen blijft ze staan op de laatste tree en ruikt. Een bekende geur bereikt haar neus en lijkt er bezit van te nemen. Het lijkt wel vers brood! Ze neemt een laatste sprint door de woonkamer naar de keuken. Tot haar verbazing staan Luuk en haar vader voor de oven gebogen en maken grapjes. Elkaar ondertussen wegduwend om door de glazen ruit van de oven te kijken. Alsof ze het afgesproken hebben springen ze beiden op. ‘Verassing!’ Samen zijn ze stiekem vroeg opgestaan om brood te bakken, iets wat ze vroeger elke zondag met z’n vieren deden. Vroeger. Lang geleden. Jaren geleden. Toen Suzanne er nog bij was om hen terecht te wijzen als het de verkeerde kant uit ging. Vanmorgen wilden ze Stephanie verassen, verassen zoals ze dat vroeger ook altijd deden. Twee grijnzende gezichten kijken haar aan en wachten op antwoord. Maar er komt geen antwoord, geen antwoord was goed genoeg voor dit moment, een moment van vreugde, een moment van blijdschap. Een moment van leven. Een stralende glimlach breekt door op Stephanie’s gezicht, een glimlach die ruim 2 jaar verborgen wist te blijven. Een glimlach die zo aanstekelijk is dat de grijnzen van haar vader en Luuk bijna nog breder worden, bijna onmogelijk. Het eerste moment van geluk sinds 2 hele jaren. De nog opkomende zon schijnt door het keukenraam naar binnen, door het keukenraam met de bijna geen kleurdragende gordijnen. Ze lijken opeens een stuk meer kleur te hebben dan Stephanie dacht. Een mooi begin van een mooi leven, een nieuw leven om de tijd in te halen. Ze sluit haar vader en broertje in haar armen, geeft ze beiden een dikke knuffel en sluit ondertussen haar ogen voor de felle zonnestralen die in haar gezicht schijnen. Zonnestralen die haar gezicht verwarmen, altijd en overal. De radio wordt aangezet, gordijnen nog verder open gedaan om de zon verder naar binnen te laten komen, het verse, warme brood wordt uit de oven gehaald. Warme damp kringelt naar het plafond en verspreid een heerlijke geur. Pure geluk door zoiets simpels, geluk waardoor de wereld blijft draaien. De keukentafel wordt snel leeggehaald, netjes gedekt en het warme brood wordt in dikke plakken gesneden. Tijdens het eten bestudeert Josh zijn kinderen. Beiden doen ze het goed op school. Luuk in HAVO-3 en Stephanie in HAVO-5. Beiden op dezelfde school. Ze hadden het karakter van hun ouders, eigenwijs, maar eerlijk. Veel vrienden. Soms heeft hij een gevoel dat hij Stephanie niet helemaal begrijpt, ze kan zich goed afsluiten van de buitenwereld. Gedachten spoken door zijn hoofd. Waar denkt ze aan? Hoe ziet haar wereld eruit? Anders? Rijker misschien? De laatste maanden heeft hij veel geld opzij gezet, geld wat bedoelt is voor iets groots. Geld wat bedoelt is om de wereld van zijn kinderen te veranderen. Geld waarvan er niet genoeg was voor Suzanne, geld wat haar niet deed overleven. Vandaag gaat hij het antwoord zoeken, een antwoord op alle vragen van zijn kinderen. Vooral voor de vragen van Stephanie.
Na het eten trekt Stephanie de voordeur open en wil richting de weilanden lopen. Groen gras onder haar voeten. Een heerlijk gevoel. ‘Steph?’ Een stem die haar naroept. ‘Ik ga even weg, ben waarschijnlijk de hele middag weg, ik ben voor het eten wel weer thuis. Je broer zit huiswerk te maken en zo niet, dan geef je hem namens mij maar een schop onder z’n kont. Huiswerk moet gewoon gemaakt worden. Okee?’ ‘Ja pap, zal ik doen, pap.’ Fijn, ook nog op haar broertje passen, alsof hij dat nodig heeft. Haar oren vangen het geluid van een dichtslaande autodeur en een startende autodeur als ze zich omdraait en haar weg vervolgt. Haar weg die ze vroeger wel 5 keer per dag gebruikte, maar nu eens in de paar dagen. Het pad voerde haar over het groene grasland naar haar eindbestemming als ze zich alleen voelde en begrepen wilde worden. Langs de boerderij, de weilanden, de sloot waar ze voor het gemak een aanloop nam en er overheen sprong. Het voerde langs de 2 bijenkasten zonder bijen en loopt naar de deur. De deur van de schuur waar de stallen zich in bevinden, de lege stallen, de zadelkamer zonder zadels, lege haken voor de hoofdstellen, lege poetsbakken. Het enige wat niet leeg is zijn de naambordjes aan de deuren van de lege stallen. De bordjes die eerst trots glommen met een naam, maar nu bijna onleesbaar zijn. De spiegel. Het was vroeger het meest opvallende geweest in de schuur, maar tegenwoordig alleen vlekken liet zien. Stephanie pakt resoluut de deurklink vast met lange, slanke vingers met een roomkleurige huid. Diep ademhalend zet ze kracht. Fluitend laat ze de lucht ontsnappen tussen haar tanden en lippen door. Binnen maakt het licht van de zon plaats voor een schemerdonker, na enkele seconden zien haar ogen voetstappen. Haar voetstappen in het stof op de grond. Voetstappen die ze gemaakt heeft toen ze dacht dat al het leven om haar heen gestopt was. Toen het leven niets meer waard was. Toen ze alleen was, alleen op de wereld. Niemand die haar begreep, niemand die haar wilde begrijpen. Eenzaamheid. Ze wilde stoppen met leven. Stoppen. Weg. Gisteren. Vroeger. Nu. Hoe kan de wereld in 1 dag, 1 nacht zo veranderen? In de hoek naast de kraan stonden nog steeds de emmers. Haar blauwe ogen lijken ernaar toe getrokken te worden. Gekleurde emmers, onder het stof, opgestapeld. Ja, dit wilde ze doen. De allereerste emmer laat ze vollopen met water onder de kraan. Ondertussen loopt ze naar de zadelkamer voor een verlaten spons. Het water achter haar vrolijk kletterend in de emmer. Bijna een vrolijk geluid. De verroeste kraan wordt met moeite dichtgedraaid. De emmer zit vol helder, koud water, de spons wordt er goed gemikt ingegooid. Waterdruppels worden erdoor de wereld in gegooid, belicht door de zonnestralen die ze laten glanzen. Zonnestralen die het schemerdonker verdrijven. Spinrag wat vanaf het dak naar beneden dwarrelt en in de luchtstroom worden meegenomen. Frisse lucht roert de muffe lucht als alle ramen één voor één worden geopend met vastberaden handen. Het is tijd om schoon te maken, beginnend met het verleden. Een rilling loopt over haar lichaam als het koude water over haar handen loopt. Handen met rondgraaiende vingers die de spons zoeken. Waar gaat ze mee beginnen? Een frons verschijnt op haar voorhoofd, maar haar ogen beginnen te glanzen. De spiegel. Stephanie gaat ervoor staan. De spiegel was hoger dan haar 1.78m en zeker veel breder. ‘Een meter of 3.’ Stof dwarrelt naar beneden als ze het aanraakt, een vlek verandert in een grote streep als ze haar hand verplaatst. De spiegel die door de jaren heen alles heeft laten zien, haar moeder met de kleine Stephanie van 4 jaar, jonge paarden die opgroeien net samen met Stephanie, het overlijden van haar pony, mam’s wedstrijdpaarden, van poetswedstrijden tot het uitmesten van de stallen. De beelden trekken aan haar voorbij, minuten lang, misschien wel uren. Haar arm komt omhoog, zonder dat ze het zelf merkt. De spons wordt krachtig tegen de spiegel aangedrukt, water sijpelt in zilveren strengen naar beneden, beschenen door de zon, druppels spatten op de grond en op haar schoenen. Verwoed begint ze schoon te maken. Haar spiegelbeeld krijgt steeds meer vorm tegenover haar. Een beeld dat ze voor het laatst 2 jaar geleden op deze spiegel heeft zien verschijnen. Ze houd pas op met het heen en weer zwaaien va haar arm als ze kramp in haar hand heeft van het koude water. Het doet zeer. Pijn. Een heerlijk gevoel. Een gevoel dat ze echt leeft. Een gevoel dat ze heeft gewonnen. Gewonnen van het verdriet, gewonnen van de wanhoop. Het gevoel wat een groot gat in haar hart heeft gemaakt. Een gat wat waarschijnlijk nooit gevuld kan worden. Een gapend, zwart gat. Een vrolijk gekwetter laat haar opschrikken uit haar gedachten. Lucht strijkt zachtjes tegen haar wang, een gevoel waar ze kippenvel van krijgt. Geluid. Alsof er iets valt. De spons wordt achteloos alleen gelaten op de grond. Haar oren proberen het vrolijke geluid te volgen. Haar benen brengen haar naar de zadelkamer. Een lege zadelkamer. Wat zal er zijn? In de deuropening blijft ze staan. Opnieuw gekwetter. Een stukje touw valt voor de voeten van Stephanie op de grond. Lenig bukt ze om het met duim en wijsvinger op te pakken. ‘Gewoon een stukje touw.’ Het wordt rond gedraait tussen haar vingers. Haar ogen bewegen zich omhoog naar de plek waar waarschijnlijk het touwtje uit de lucht is komen vallen en doet een wonderlijke ontdekking. Een stelletje zwaluwen bouwt een nest, en nest in de hoek van de lege zadelkamer. Een prachtig nest van modder. Maar doen ze dat nooit buiten tegen een muur aan? Waarom hebben ze deze alleenstaande schuur uitgekozen? Waarom binnen? Waarom vind ze een stukje touw als het geheel van modder wordt gemaakt? Zomaar opeens. Talloze vragen. Vragen zonder antwoord. Gefascineerd kijkt Stephanie naar het tafereel. Deze kleine beestjes bouwen samen een toekomst op. Een toekomst waar Stephanie alleen maar van kan dromen. Een toekomst wat werkelijkheid kan worden, maar alleen als ze zich ervoor inzet. Ervoor vecht, vechten zoals haar moeder heeft gedaan. Vechten voor de toekomst, vechten voor haar leven. Alleen zij zou dit gevecht kunnen winnen. Het gat is niet groot genoeg om haar hart te omhullen. Het is niet groot genoeg. Een toeterende auto. De zwaluwen vlogen luid kwetterend weg, alsof ze het geluid wilden beledigen. Het toeterende geluid hield aan, alsof het haar wilde roepen. Met tegenzin zette ze een aantal stappen richting de schuurdeur. De stappen werden groter en sneller. De spiegel volgt trouw zoals altijd met haar spiegelbeeld. Een spiegelbeeld wat bijna een evenbeeld is geworden. De schuurdeur valt met een klap achter haar dicht dicht, stof dwarrelt naar beneden. Stephanie merkt het niet, ze is al te ver weg gebracht door haar lange benen. Blonde haren die haar de terugtocht vergezellen, door de wind in de war geblazen.
‘Pap is snel thuis. Misschien is er wat aan de hand?’ Gedachten komen op in haar hoofd. Enge gedachten, gedachten die ze niet wil denken. Gedachten die ze niet kwijt kan raken. Ze begint te rennen, de omgeving schiet aan haar voorbij. De autodeur wordt met een klap dichtgegooid. Rennende voetstappen worden gemengd met haar rennende voetstappen. Twee snelle ademhalingen versmelten met elkaar als ze samen richting de boerderij rennen. De voordeur wordt opengegooid. Stephanie kijkt op naar haar vader die buitenadem naast haar staat. Een zware ademhaling. Angstige ogen die heen en weer schieten. Haar voorgevoel, haar gedachten waren juist, er was iets aan de hand. ‘Luuk! Luuk, waar ben je?’ De woonkamer ziet er leeg uit. Geen antwoord. Stilte. De keuken. Een lege keukentafel, een tafel met alleen maar huiswerk. Maar waar was haar broertje? ‘Luuk! Luuk, waar ben je?’ Uitleg. Ze wilde uitleg. Wat is er aan de hand? Ze pakt haar vader bij z’n arm. ‘Wat is er aan de hand? Wat is er gebeurt?’ Josh haalt diep adem, ordent zijn gedachten en begint te praten. Gejaagd. Snel. Paniek. ‘Ik had een afspraak vanmiddag, een afspraak, ja. De telefoon ging af, m’n mobiele telefoon. Het was Luuk. Hij was je kwijt, hij kon je niet vinden. Luuk! Waar ben je? Hij voelde zich niet lekker. Pijn in z’n hoofd ofzo, was helemaal overstuur en begon te brabbelen. Ben weggegaan. Gelijk… Gelijk naar huis gekomen. Luuk…!? Jongen, papa is thuis.’ Een zoektocht door het hele huis. Een schreeuw. Stephanie schrok. Het was haar schreeuw geweest, een schreeuw voor hulp. Ze knipperde met haar ogen. ‘Luuk?’ Te zacht gefluisterd, hij hoorde haar misschien niet. ‘Luuk!’ Haar vader. Een lichaam op de grond achter de keukentafel, een warm lichaam. Stephanie legt haar vingers in zijn nek, de dichte ogen van Luuk in de gaten houdend. Ze voelt het. Kloppen. Zacht, maar regelmatig geklop. Een zacht geklop tegen haar wijs- en middelvinger. Leven. Er was nog leven. Hij was niet dood, maar hij moest hulp hebben. Hulp en snel! Wat was er met hem gebeurt nadat ze naar de stallen was gegaan? Gedachten borrelden omhoog, vreselijke gedachten. Nee! Ze moet helder blijven. Haar kleine broertje ligt op de grond en hulp van haar en haar vader nodig. 112. Ja, er moet 112 gebeld worden. Hulp. Nu. Gelijk. Nu! Josh was haar voor. Trillend geeft hij antwoorden op de vragen die gesteld worden door de centrale. Zachtjes legt Stephanie haar hand op haar broertjes voorhoofd, het voelde wonderbaarlijk heet aan, koorts. Ze moet hem koelen. Afkoelen. Hij is te warm. Waarmee? Een handdoek wordt onder de kraan gehouden. Koel water stroomt over haar handen en polsen. Opnieuw knielt ze neer en wrijft zijn gezicht met ermee schoon, het zweet was al een beetje aan het opdrogen. Ruw wordt ze opzij geduwd, ze valt pijnlijk op haar schouder. Een steek van pijn dringt haar lichaam binnen. Het ambulancepersoneel neemt het van haar over. Haar broertje krijgt extra zuurstof en wordt op een brancard gelegd. De 2 mannen lopen ermee weg. Het geloei van de sirenes dringt pas tot haar door als haar vader meedeelt dat hij meegaat naar het ziekenhuis. ‘Ik kom je halen! Zo snel mogelijk! Ik bel je als ik er ben, okee? Liefje, maak je geen zorgen. Het komt helemaal goed!’ Opeens staat ze alleen. Alleen in de keuken. Buiten begint het te schemeren. De zon neemt afscheid, morgen, een nieuwe dag, komt ze terug. Stilte. De klok tikt nog steeds zorgeloos de seconden af. Seconden die zich aaneenrijgen tot minuten. Stephanie weet niet hoe lang ze daar op die plek stil gestaan heeft. De plek waar haar broertje op de grond lag, zijn lichaam op de grond. Niemand weet hoe hij daar gekomen is, niemand weet wat er gebeurt is. Maar zij had het kunnen voorkomen, ze had het moeten voorkomen. Hoe rampzalig kan een nieuw begin verlopen? Gisteravond was ze overtuigt van het einde van alle ellende. Wat is er met Luuk gebeurd? Wanhoop. Tranen. Tranen die gisteravond voor het eerst tegengehouden konden worden. De tranen trekken natte lijnen over haar bleke wangen. Ze had thuis moeten blijven. Ze had ook huiswerk moeten gaan maken aan de keukentafel tegenover Luuk. Ze had nooit weg moeten gaan. Ze had… Duizenden verwijten schreeuwden om het hardst voor aandacht in haar hoofd. Ze heeft het allemaal verknoeid. Handen worden tegen haar hoofd gedrukt om het geluid tegen te houden. Het rinkelen klinkt erg hard door de stilte. Langzaam draait Stephanie zich om in het donker met haar handen nog steeds tegen haar hoofd gedrukt. De keukentafel met huiswerk een schim. De telefoon blijft rinkelen in de woonkamer. En het blijft rinkelen, alsof het opgenomen wil worden. Of het opgenomen moet worden. Waarom?
‘Met papa. Ik ben in het ziekenhuis aangekomen. Luuk is naar de eerste hulp overgebracht. Artsen zijn nu met hem bezig. Stephanie?’ Haar vader klinkt opgewonden aan de telefoon, alsof hij wat wil verbergen. ‘Ja pap, ik ben er nog…’ ‘Als ik wat hoor van de artsen over Luuk kom ik naar huis om je te halen. Je kan beter een paar uurtjes proberen te gaan slapen. Niemand in dit hele ziekenhuis weet hoe lang ze met hem bezig zullen zijn.’ ‘Okee…’ Klik. Einde gesprek. Ze blijft staan met de hoorn van de telefoon tegen haar oor aangedrukt. De toon in de hoorn blijft aanhouden. Langzaam laat het haar hand zakken. ‘Ze weten niet wat er met Luuk aan de hand is. Stel dat hij doodgaat. Net zoals mama?’ Zonder licht aan te doen schuifelt ze naar de bank. Mam’s lievelingsbank en laat zich erin vallen. Ze staart in het duister.
Een hand op haar schouder. Een stem. Stephanie knippert met haar ogen in de duisternis. Een bekende stem haalt haar terug vanuit een diepe slaap. ‘Steph?’ Ze heeft geslapen, maar voor hoe lang? Geen idee. Wat maakt het uit? Tijdens het opstaan voelt ze zich duizelig worden. ‘Kom maar meisje.’ Een sterke arm rond haar middel, haar armen voor haar uitstrekkend om te voorkomen dat ze ergens tegenaan loopt. Haar gedachten worden helder, het wordt duidelijker. Als de herinneringen van een paar uur haar hoofd opnieuw bestormen, is ze klaar wakker. ‘Hoe gaat het met Luuk? Alles okee?’ De arm om haar middel wordt sterker. Geen antwoord. Stilte. Ze hoort de auto brommen voor de boerderij als de deur open gemaakt wordt. De autodeur wordt voor haar opengehouden als ze instapt. Haar vader stapt aan de andere kant in. Het grind knerpt onder zijn voeten als hij achter de auto doorloopt. Stephanie kijkt hoe hij zijn gordel vastmaakt. Automatisch reikt ze met haar hand naar haar gordel en maakt het vast. In het licht van de koplampen ziet ze de omgeving voorbij schieten. Er wordt niet naar gepraat, totale stilte. Geen geluid. Lichtstralen van de opkomende zon kleuren de wolken licht. Een smalle streep verlicht de horizon. Een prachtig gezicht, maar geen van de 2 personen heeft er aandacht voor. De weg naar het ziekenhuis is lang. Langer dan Stephanie ooit heeft gedacht. Ze staart naar buiten, nieuwe en oude gedachten komen omhoog. Resoluut dringt ze het terug. Ze zijn er bijna. Een groot wit gebouw doemt op in de eerste zonnestralen als ze de parkeerplaats opdraaien. De sleutel wordt omgedraaid en de plotselinge stilte is bijna akelig. Josh schraapt zijn keel. Hij moet het vertellen, vertellen wat er met Luuk aan de hand is. Hij slikt en kijkt naar buiten. ‘Steph? Je weet dat Luuk me belde toch? En dat hij van de stoel is afgevallen aan de keukentafel.’ Hoe moet hij dit ooit aan haar vertellen? Alles was beter aan het worden. Ze heeft al een enorme klap gehad nadat haar moeder was overleden. Maar ze heeft het recht om te weten waar we naartoe lopen. ‘Lieverd? Luuk vertelde dat hij ontzettende pijn in zijn hoofd had en dat hij er niet meer tegen kon. Dit alles heeft een oorzaak. Een oorzaak dat de artsen gevonden hebben.’ Stephanie’s gezicht draait zich naar hem om en grote blauwe ogen kijken hem aan. Hoe kan hij haar dit ooit vertellen? Hoe kan hij haar dit aandoen? ‘Luuk heeft een tumor in zijn hoofd.’ Ogen worden opengesperd, ogen die angst laten zien. ‘De artsen weten nog niet of het goed- of kwaadaardig is. Ze zijn nog met hem bezig.’ Ongeloof. ‘Ze zijn hem op dit moment aan het opereren. Ze verwijderen de tumor.’ Hoe kan zoiets nou opeens gebeuren? Opeens verder geen vragen meer. Vragen die normaal maar niet stoppen en maar door blijven stromen. Blauwe ogen die een paar minuten, misschien maar een paar seconden, geleden angst en ongeloof lieten zien waren opvallend leeg. Ze staren naar buiten, maar zonder iets te zien. Een metaalachtige klap. Ogen die knipperen om uit de trance te ontwaken. Koele lucht stroomt de auto binnen en laat het blonde haar voor haar gezicht vallen als de autodeur voor haar wordt geopend. Een stille rust neemt bezit van haar als ze de auto uitstapt. Het vroege zonlicht laat haar haar goud glanzen. Stap voor stap loopt ze naast haar vader over de grote parkeerplaats richting het grote witte gebouw. De zwarte dubbele deuren steken af tegen de bijna steriele buitenkant van het ziekenhuis. Automatisch zwaaien ze open, als een groot zwart gat waarin haar broertje zich bevind. Een indringende ziekenhuisgeur vult haar neus en maakt haar bijna licht in haar hoofd. Een geur van medicijnen, witte lakens en steriele ruimten. ‘Waar is Luuk?’ Haar stem lijkt te echoën door de witte gangen. ‘We wachten hem op in een uitslaapkamer als hij terug komt van de operatie. Dan kunnen we bij hem zijn als hij wakker wordt uit de narcose.’ Zijn echo die hen een paar seconden erna achtervolgt. Trappen omhoog en verschillende gangen doorgelopen staan ze samen voor een witte deur met een zilverkleurige deurklink. Geen bordje, geen naam, geen nummer. Niets waaruit blijkt dat haar broertje hiernaar toe gebracht zal worden. Zonder een geluid te maken draait de deur open als ze met haar hand de koele deurklink naar beneden duwt. Wat Stephanie verrassend weinig kracht kost. Haar blik dwaalt door het piepkleine kamertje, zonder dat een stap te verzetten. Twee ongemakkelijk lijkende blauwe stoelen staan aan de voeteinde van het lege ziekenhuisbed. Het bed waar haar broertje zo meteen in komt te liggen. Een aantal luide voetstappen klinken door de stilte als ze beiden naar de stoelen lopen en met een plof gaan zitten. Zonder een woord te zeggen begint het lange wachten.
Maar soms leest het wat moeilijk.