misschien zijn er nu wel tips en/of commentaar wat ik kan verbeteren (op en/of aanmerkingen?)?
misschien dat ik dit 2e topic niet hier mag plaatsen voor bijna hetzelfde verhaal, anders wil ik een mod vragen dit te veranderen, alsjeblieft
In de dichte mist komt het grote, zwarte hoofd plotseling omhoog. Fluwelen oren gaan heen en weer. Een neus wordt in de lucht gestoken. Elk geluidje, elk luchtje, elke stap wordt gehoord. Er klinkt een schril gehinnik, flanken trillen door het geluid. Een vogel uit een nabij gelegen bosje schrikt op en vliegt luid kwetterend weg. Het komt in beweging; grote, zware stappen door het stille, lege graslandschap. Het hoofd fier opgeheven. De damp van de mist wijkt ervoor opzij, alsof het bang is om het edele dier aan te raken. Opnieuw klinkt er gehinnik, ergens ver weg door de ondoordringbare mist, klinkt zachtjes een antwoord.
Piepend gaat een hek open. Een meisjesstem roept nog maal een naam naar de mist, maar er komt alleen stilte terug. Het is koud, het gras knispert onder haar voeten als ze in beweging komt. Nog een keer roept de stem een naam. Opeens wordt de stilte onderbroken door geluid. Een vertrouwd geluid, zware stappen en een warme ademhaling.
Stephanie Morree stapte bijna energiek uit haar bed en zwaait haar lange blonde haren uit haar gezicht. Nog maar 18 lentes jong en toch al een hoop meegemaakt in haar leven, iets wat de meeste volwassenen haar niet nadoen. Inderdaad, een meisje met een verleden, maar wat haar juist zo bijzonder maakt. Een verleden wat je nooit meer kwijtraakt.
Stephanie was 16 jaar toen haar moeder overleed. Ze heeft maanden lang gevochten tegen kanker. Het was een vechter, haar moeder, net zoals haar dochter, maar het was niet genoeg. Ze leken op elkaar, net 2 zusjes, en altijd samen. Paarden waren hun leven, die hoorden er gewoon bij, totdat de kanker toesloeg. De paarden moesten verkocht worden om de ziekenhuiskosten en de medicijnen te betalen. Ze bleken daar achteraf niet genoeg voor verzekerd te zijn. De kosten bleven maar oplopen en met haar moeder ging het steeds slechter. Alle paarden waren weg, ze hadden amper geld om mee rond te komen, om zelfs alleen maar boodschappen te doen. Tot uiteindelijk haar moeder overlijd. Opa’s en oma’s had ze niet meer, ze waren overleden toen ze nog een kleuter was en het eigenlijk veel erger vond dat ze daardoor geen snoepjes meer kreeg als ze langsgingen. Allebei haar ouders hadden geen andere broers of zussen, verdere familie had ze niet. Samen met haar vader en kleine broertje blijft ze alleen achter op de wereld.
‘Waarom is de wereld zo moeilijk? Waarom liet ze me alleen achter? Waar zullen de paarden zijn? Tornado? Gipsy? Paint?’ Stephanie sloeg haar handen voor haar ogen om de tranen tegen te houden. Tranen die zich niet tegen lieten houden door haar handen, tranen die nooit stopten. De eerste vragen zullen nooit voor haar beantwoord worden. Zelfs voor de laatste vraag zal het onwaarschijnlijk zijn. Ze durfde niets te vragen over de verkoop van de paarden aan haar vader, die heeft de paarden eigenlijk nooit zo gemogen. Maar toch waren ze niet uit haar gedachten te krijgen. De deur begon te kraken, net zoals het dak, het begon te waaien buiten en het zou ook snel donker worden. Met behulp van haar mouw veegde ze zo goed en zo kwaad als het ging haar tranen weg. Staat op, schud haar lange haren uit haar gezicht, trekt haar trui recht en kijkt op. De grote spiegel die aan de andere kant hangt is vuil en heeft een dikke laag stof. Ze ziet haar spiegelbeeld en slikt. Ze lijkt inderdaad sprekend op haar moeder. Lang, slank, blauwe ogen, lang, dik en blond haar dat golvend langs haar schouders en rug valt. Zoveel mogelijk proberend er niet naar te kijken doet ze snel de halve deur achter zich dicht met de dubbele sloten en loopt door de schuurdeur richting het woonhuis, de boerderij. De lege stallen en de naambordjes negerend.
Tijdens het avondeten is het donker en stil, als het geluid van de tv niet wordt meegerekend. Elke avond simpel warm eten op de bank voor de tv. Haar vader en Luuk zijn er bijna niet meer vandaan te slaan. Stephanie is er ondertussen goed in geworden om zichzelf ervan af te sluiten. Haar moeder heeft dit nooit goedgekeurd toen ze nog leefde, voor de kanker. Elke avond verse groenten met gekookte aardappelen en een stukje vlees. Elke avond met z’n allen aan de grote houten eettafel in de keuken. Elkaar vertellen wat er die dag allemaal gebeurt is op school en werk. Elke avond, elke dag. Sindsdien is er een hoop verandert. Haar vader, Josh, zit onderuit gezakt met zijn bord eten op zijn bolle buik. Na de dood van Stephanie’s moeder is zijn haar snel grijs geworden, ook al is hij pas 45 geworden. Luuk hangt op de bank, net zoals altijd. Hij komt er bijna alleen nog van af om te gaan slapen in z’n eigen bed op de eerste verdieping of om naar school te gaan. Het was de lievelingsbank van haar moeder. Stephanie weet nog precies toen ze het met z’n tweeën gingen uitzoeken. Het was een warme dag rond haar verjaardag in juni en haar moeder stond erop om een nieuwe bank te kopen. Degene die ze toen hadden leek ze wel een hekel aan te hebben. Het werd uiteindelijk een lichtblauwe driezitsbank met kleine, witte sterretjes. Zo’n lekkere bank waar je lekker op gaat zitten en helemaal in weg zakt, waardoor je er voor altijd in zou willen blijven zitten. Een bank waar ze met z’n allen lekker tegen elkaar aan konden kruipen. Tegenwoordig moet je ontzettend goed kijken welke kleur het is geweest, de sterretjes zijn helemaal niet meer te vinden. Maar de bank is gebleven, op de plaats waar de oude bank stond. Net zoals de kleurige gordijnen die nu bijna geen kleur meer hebben en alle beeldjes van de paarden in de vitrinekast. Miniatuurpaarden van steen met allemaal een eigen naam, maar tegenwoordig onder het stof verdwenen. Stephanie bekijkt de rest van de woonkamer, het was niet zo heel erg vies, er moet gewoon nodig een keer schoon gemaakt worden, dacht ze bij zichzelf. De rest van het meubilair staat er inmiddels al jaren en is niet meer van deze tijd, maar dat maakte het juist zo ontzettend gezellig. Ze hebben nooit een schoonmaker gehad, haar moeder was veel te trots op haar bezittingen om iemand anders te laten komen. Dus één keer in de zoveel tijd plande ze een dag en ging ze alles schoonmaken. Nu kwam er niets meer van. Haar vader werkte fulltime om hen te onderhouden en zij en Luuk zaten allebei nog op de middelbare school. Ze hebben geen geld over om iemand te laten schoonmaken en niemand had er tijd voor.
Josh staat op om de borden af te wassen samen met de pannen die gebruikt zijn om het weinige eten in voor te bereiden. ‘Luuk, het is jouw beurt om vanavond te helpen met afwassen. Wil je wassen of afdrogen?’ Luuk stond langzaam op vanuit de bank en trok een vies gezicht naar Stephanie en fluisterde ‘ben net een vrouw met dat afwassen!’. Als antwoord gooide zijn zus een kussen naar zijn hoofd met ‘puber!’. En hij vertrok toch maar achter zijn vader aan naar de keuken. Stephanie had de tv voor haar alleen en zapte van zender naar zender. Haar adem stokte en staarde met opengesperde ogen naar het scherm. ‘Steph? Alles okee? Heb je al een paar keer geroepen, maar je hoorde me niet.’ Voetstappen, een hand op haar schouder, ze knipperde met haar ogen, maar het was echt. Het scherm stond op haar netvlies gebrand. Haar vader stond naast haar en zag het ook, hij slikte. Op het scherm zagen ze Suzanne, haar moeder, nu, op dit moment. Een miniatuur Suzanne met onder haar een miniatuurpaard, net zoals een miniatuurpaard in de vitrinekast naast de tv. Een springwedstrijd, een wit paard, haar moeder, de wereldbeker. Het begint door te dringen. Het is een aflevering van de paardenspringsport met alle hoogtepunten van de afgelopen jaren. Het witte paard, een schimmel, was Gipsy, nu een 18 jarige merrie en wie weet waar ze zich op dit moment bevind? Ze hebben toen de wereldbeker gewonnen, de wereldbeker die op een plank staat in de vitrinekast samen met de andere prijzen, onder de plank met de miniatuurpaarden, maar met net zoveel stof.
Ze staarden nog steeds naar het scherm, allebei aan de grond genageld. Beelden flitsen over het tv-toestel heen en weer. Het was alsof de tijd stilstond, de tijd die sinds de dood van Suzanne stil was blijven staan, maar de tijd die bij de rest van de mensen over de wereld was doorgegaan. Wat was tijd? Wat betekend tijd? Kan de tijd echt stilstaan? Stephanie knippert met haar ogen en vecht tegen de tranen, deze waren ook nooit te stoppen geweest, maar nu was het tijd. Ze moeten stoppen, het moet! Boos probeert ze de onverwoestbare tranen te stoppen, een nieuwe tijd was aangebroken. Josh kijkt richting zijn dochter en zijn borst zwelt op van trots. Tijd en tranen lijken onverwoestbaar, maar niets is wat het lijkt.
Hij weet dat hij Suzanne nooit meer terug zal krijgen, maar hij kan haar wel herinneren zoals ze is geweest. Vrolijk en vol levenslust. De kinderen zouden haar zo moeten herinneren. Herinneren zoals ze straalde, net zoals op dit moment op de tv, honderden mensen die haar zo zien. Er moeten dingen verandert worden. De tijd kan niet terug gedraaid worden, maar we kunnen wel de tijd die we hebben goed gebruiken. Misschien zullen we daardoor de tijd een beetje kunnen inhalen.
‘Dat is mama… Mama en Gipsy…’ klinkt zachtjes. Zachtjes en langzaam loopt Luuk vanuit de keuken naar de woonkamer, bang om het bijna magische moment te verbreken. Een traan rolt geluidloos over zijn wang, een nat spoor achterlatend. Een hand op het scherm van de tv, wat even knettert van de statische elektriciteit. Een vinger wat het figuurtje volgt. Een traan wat in duizend stukjes kapot valt op de grond. Net zoals het hart van de jongen. Het hart was 2 jaar eerder kapot op de grond viel. Pijn. Angst. Eenzaamheid. Allemaal begrippen die in dit huis voorkomen.
Ondertussen zijn alweer nieuwe beelden op de tv verschenen. Ogen worden geknipperd, tranen stoppen met stromen, aarzelend wordt er naar elkaar gekeken, nog steeds doodse stilte. De klok is het enigste geluid met het tikken van de secondes. Minuten gaan voorbij. Zachtjes kraakt de vloer als ze in beweging komen, elkaar knuffelen en samen zijn. Ogen die elkaar aankijken en allemaal hetzelfde willen zeggen, de wereld draait door. Spullen worden opgeruimd, tv en licht worden uitgezet. Het is tijd om een keer vroeg naar bed te gaan, morgen is er een nieuwe dag. Een nieuwe tijd is aangebroken.
De nieuwe morgenzon schijnt vrolijk haar kamer binnen. Het verwarmt haar gezicht terwijl ze in bed ligt. Stephanie knippert met haar ogen. Het dringt tot haar door, de wereld draait door, het is wat pap zei. Denkend over gisteravond schiet ze een spijkerbroek en een trui aan. Gordijnen worden open getrokken en het raam wordt wagenwijd open gezet. Ze zet beide voeten op de verwarming, gaat op de vensterbank zitten en leunt met haar hoofd tegen het koele hout van het raamkozijn. Vogels vliegen kwetterend heen en weer. Het wordt een mooie dag vandaag. Dauw ligt nog steeds op de graslanden, bloemen draaien hun kopjes naar het zonlicht toe om zich te laten verwarmen. Verderop klinkt het geloei van koeien. Koeien die zich volstoppen met het nieuwe, sappige, groene gras.
‘Steph? Kom je eten?’ wordt er plotseling geroepen door het rustgevende stilte en ze schrikt op uit haar mijmeringen. Springt vanaf de vensterbank en rent de trap af richting beneden. Bijna beneden aangekomen blijft ze staan op de laatste tree en ruikt. Het lijkt wel vers brood! Ze neemt een laatste sprint door de woonkamer naar de keuken. Tot haar verbazing staan Luuk en haar vader voor de oven gebogen en maken grapjes. Elkaar ondertussen wegduwend om door de glazen ruit van de oven te kijken. Alsof ze het afgesproken hebben springen ze allebei op en roepen ‘verassing!’. Samen waren ze vroeg opgestaan om brood te bakken, iets wat ze vroeger elke zondag met z’n vieren deden. Ze wilden haar verassen, verassen zoals ze vroeger ook altijd deden. Twee grijnzende gezichten kijken haar aan en wachten op antwoord. Maar er komt geen antwoord, geen antwoord was goed genoeg voor dit moment, een moment van vreugde, een moment van blijdschap. Een stralende glimlach breekt door op Stephanie’s gezicht, een glimlach die ruim 2 jaar verborgen wist te blijven. Een glimlach die zo aanstekelijk is dat de grijnzen van haar vader en Luuk bijna nog groter werden, bijna onmogelijk. Het eerste moment van geluk sinds 2 hele jaren. De nog opkomende zon schijnt door het keukenraam naar binnen, het keukenraam met de bijna geen kleurdragende gordijnen. Ze lijken opeens een stuk meer kleur te hebben dan Stephanie dacht. Een mooi begin van een mooi leven, een nieuw leven om de tijd in te halen. Ze sluit haar vader en broertje in haar armen en sluit haar ogen voor de felle zonnestralen. Zonnestralen die haar gezicht verwarmen, altijd en overal. De radio wordt aangezet, gordijnen nog verder open gedaan om de zon naar verder naar binnen te laten komen, het verse, warme brood wordt uit de oven gehaald. Warme damp komt er vanaf en kringelt naar het plafond. De geur die Stephanie op de trap heeft geroken wordt sterker. Pure geluk door zoiets simpels, geluk waardoor de wereld blijft draaien. De keukentafel wordt snel leeggehaald, netjes gedekt en het warme brood wordt in plakken gesneden. Tijdens het eten bestudeert Josh zijn kinderen. Ze deden het allebei goed op school. Luuk in HAVO-3 en Stephanie in HAVO-5. Beiden op dezelfde school. Ze hadden het karakter van hun ouders, eigenwijs, maar eerlijk. Veel vrienden. Soms had hij een gevoel dat hij Stephanie niet helemaal begreep, ze kan zich goed afsluiten van de buitenwereld. Gedachten spoken door zijn hoofd. ‘Waar denkt ze aan? Hoe ziet haar wereld eruit? Rijker misschien?’ De laatste maanden heeft hij veel geld opzij gezet, geld wat bedoelt is voor iets groots. Geld wat bedoelt is om de wereld van zijn kinderen te veranderen. Geld waarvan er niet genoeg was voor Suzanne, geld wat haar niet deed overleven. Vandaag gaat hij het antwoord zoeken, een antwoord op alle vragen van zijn kinderen. Vooral voor de vragen van Stephanie.
Na het eten trok Stephanie de voordeur open en loopt richting de weilanden. Groen gras onder haar voeten. Het voelt heerlijk. ‘Steph? Ik ga even weg, ben waarschijnlijk hele middag weg, ben voor het eten wel weer thuis. Je broer zit huiswerk te maken en zo niet, dan geef je hem namens mij maar een schop onder z’n kont. Huiswerk moet gewoon gemaakt worden. Okee?’ ‘Ja pap, zal ik doen pap.’ Fijn, ook nog op haar broertje passen, alsof hij dat nodig heeft. Ze hoorde de autodeur dichtslaan en een startende motor, al duurde het deze keer maar 2 pogingen. De auto nakijkend, totdat ze het niet meer zag, vervolgde ze haar weg. Haar weg die ze vroeger wel 5 keer per dag gebruikte, maar nu eens in de paar dagen. Ze gebruikte het pad over het groene grasland naar haar eindbestemming als ze zich alleen voelde en begrepen wilde worden. Ze kwam langs de boerderij, de weilanden, de sloot waar ze voor het gemak een aanloop nam en er overheen sprong, anders is het omlopen. Het voerde langs de 2 bijenkasten zonder bijen en loopt naar de deur. De deur van de schuur waar de stallen zich in bevinden, de lege stallen, de zadelkamer zonder zadels, lege haken voor de hoofdstellen, lege poetsbakken. Het enige wat niet leeg is zijn de naambordjes aan de deuren van de lege stallen. De bordjes die eerst trots glommen met een naam, maar nu bijna onleesbaar zijn. De spiegel. Het was vroeger het meest opvallende geweest in de schuur, maar tegenwoordig alleen vlekken liet zien. Stephanie pakte resoluut de deur vast en haalde diep adem. Fluitend liet ze het ontsnappen tussen haar tanden en lippen door. Het was schemerig binnen en nadat ze haar ogen liet wennen, ziet ze voetstappen. Haar voetstappen in het stof. Voetstappen die ze gemaakt had toen ze dacht dat al het leven om haar heen gestopt was. Ze wilde zelf stoppen met leven, het leven was niets waard. In de hoek naast de kraan stonden nog steeds de emmers. Ze slikte. Ja, dit wilde ze doen. De allereerste emmer laat ze vollopen met water onder de kraan. Ondertussen loopt ze naar de zadelkamer voor een verlaten spons. Het water achter haar vrolijk kletterend in de emmer. De kraan wordt dichtgedraaid. De emmer zit vol helder en koud water, de spons wordt er goed gemikt ingegooid. Zonnestralen verdrijven het schemerdonker. Spinrag komt met bakken naar beneden. Frisse lucht roert de muffe lucht als alle ramen één voor één worden geopend. Het was tijd om schoon te maken, beginnend met het verleden. Ze rilt als het koude water haar handen onderdompelen, die op zoek zijn naar de spons. Waar gaat ze mee beginnen? Een frons verschijnt op haar voorhoofd, maar haar ogen beginnen te glanzen. De spiegel. Stephanie gaat ervoor staan. De spiegel was hoger dan haar 1.78m en zeker veel breder. ‘Een meter of 3’ denkt ze. Stof dwarrelt naar beneden als ze het aanraakt, een vlek verandert in een grote streep als ze haar hand verplaatst. De spiegel die door de jaren heen alles heeft laten zien, haar moeder met kleine Stephanie van 4 jaar, jonge paarden die opgroeien net zoals Stephanie, het overlijden van haar pony, mam’s wedstrijdpaarden, poetswedstrijden tot het uitmesten van de stallen. De beelden trokken aan haar voorbij, minuten lang, het leken wel uren. Haar arm komt omhoog, zonder dat ze het zelf merkt. De spons wordt krachtig tegen de spiegel aangedrukt, water sijpelt in zilveren strengen naar beneden, druppels spatten op de grond en op haar schoenen. Verwoed begint ze schoon te maken. Ze begint steeds meer haar spiegelbeeld te zien. Een beeld dat ze voor het laatst 2 jaar geleden op deze spiegel heeft zien verschijnen. Ze houd pas op met het heen en weer zwaaien va haar arm als ze kramp in haar hand heeft van het koude water. Het doet zeer. Pijn. Een heerlijk gevoel. Een gevoel dat ze echt leeft. Een gevoel dat ze heeft gewonnen. Gewonnen van het verdriet, gewonnen van de wanhoop. Het gevoel wat een groot gat in haar hart heeft gemaakt. Een gat wat waarschijnlijk nooit gevuld kan worden. Een gapend, zwart gat. Ze schrikt op uit haar gedachten door een vrolijk gekwetter vlakbij. Lucht strijkt zachtjes tegen haar wang, een gevoel waar ze kippenvel van krijgt. Geluid. Alsof er iets valt. De spons wordt achteloos alleen gelaten op de grond. Het geluid kwam richting de zadelkamer. Eerder is haar daar niets opgevallen. Wat zou het zijn? Voorzichtig loopt ze ernaar toe, in de deuropening blijft ze staan. Gekwetter. Een stukje touw valt voor de voeten van Stephanie op de grond. Ze bukt en pakt het met duim en wijsvinger op. ‘Gewoon een stukje touw’ denkt ze terwijl ze het ronddraait tussen haar vingers. Haar ogen gaan omhoog naar de plek waar waarschijnlijk het touwtje uit de lucht is komen vallen en doet een wonderlijke ontdekking. Een stelletje zwaluwen bouwt een nest, en nest in de hoek van de lege zadelkamer. Een prachtig nest van modder. Maar deden ze dat nooit buiten tegen een muur aan? Waarom hebben ze deze alleenstaande schuur uitgekozen? Waarom binnen? Waarom vind ze een stukje touw als het geheel van modder wordt gemaakt? Zomaar opeens. Talloze vragen. Vragen zonder antwoord. Gefascineerd kijkt Stephanie naar het tafereel. Deze kleine beestjes bouwen samen een toekomst op. Een toekomst waar Stephanie alleen maar van kan dromen. Een toekomst wat werkelijk kan worden, maar alleen als ze zich ervoor inzet. Ervoor vecht, vechten zoals haar moeder heeft gedaan. Alleen zij zou dit gevecht kunnen winnen. Het gat was niet groot genoeg om haar hart te omhullen. Een toeterende auto. De zwaluwen vlogen luid kwetterend weg, alsof ze het geluid wilden beledigen. Het toeterende geluid hield aan, alsof het haar wilde roepen. Met tegenzin zette ze een aantal stappen richting de schuurdeur. De stappen werden groter en sneller. De spiegel volgt trouw zoals altijd met haar spiegelbeeld. Een spiegelbeeld wat bijna een evenbeeld is geworden. De schuurdeur viel met een klap dicht, stof dwarrelde naar beneden. Stephanie merkte het niet, ze was al te ver weg.
‘Pap is snel thuis. Misschien is er wat aan de hand?’ Gedachten komen op in haar hoofd. Enge gedachten, gedachten die ze niet wil denken. Ze begint te rennen, de omgeving schiet aan haar voorbij. De autodeur wordt met een klap dichtgegooid. Rennende voetstappen wordt gemengd met haar rennende voetstappen. Twee snelle ademhalingen versmelten met elkaar als ze samen richting de boerderij rennen. De voordeur wordt opengegooid. Stephanie kijkt op naar haar vader die buitenadem naast haar staat. Angstige ogen. Haar voorgevoel, haar gedachten waren juist, er was iets aan de hand. ‘Luuk! Luuk, waar ben je?’ De woonkamer ziet er leeg uit. Geen antwoord. De keuken. Een lege keukentafel, een tafel met alleen maar huiswerk. Maar waar was haar broertje? ‘Luuk! Luuk, waar ben je?’ Uitleg. Ze wilde uitleg. Ze pakt haar vader bij z’n arm. ‘Wat is er aan de hand? Wat is er gebeurt?’ Josh haalt diep adem en begint te vertellen. ‘Ik had een afspraak vanmiddag, een afspraak, ja. De telefoon ging af, m’n mobiele telefoon. Het was Luuk. Hij was je kwijt, hij kon je niet vinden. Luuk! Waar ben je? Hij voelde zich niet lekker. Pijn in z’n hoofd ofzo, was helemaal overstuur en begon te brabbelen. Ben weggegaan. Gelijk… Gelijk naar huis gekomen. Luuk…!? Jongen, papa is thuis.’ Een zoektocht door het hele huis. Een schreeuw. Stephanie schrok. Het was haar schreeuw geweest, een schreeuw voor hulp. Ze knipperde met haar ogen. ‘Luuk?’ Te zacht gefluisterd, hij hoorde haar misschien niet. ‘Luuk!’ Haar vader. Een lichaam op de grond achter de keukentafel, gelukkig nog steeds een warm lichaam. Stephanie legt haar vingers in zijn nek, de dichte ogen van Luuk in de gaten houdend. Ze voelt het. Een zacht geklop tegen haar wijs- en middelvinger. Hij was niet dood, maar hij moest hulp hebben. Hulp en snel! ‘Wat was er met hem gebeurt nadat ze naar de stallen was gegaan?’ Gedachten borrelden omhoog, vreselijke gedachten. Nee! Ze moet helder blijven. Haar kleine broertje ligt op de grond en hulp van haar en haar vader nodig. 112. Ja, er moet 112 gebeld worden. Hulp. Josh was haar voor. Trillend geeft hij antwoorden op de vragen die gesteld worden door de centrale. Zachtjes legt Stephanie haar hand op haar broertjes voorhoofd, het voelde wonderbaarlijk heet aan, koorts. Ze moet hem koelen. Waarmee? Een handdoek wordt onder de kraan gehouden. Koel water stroomt over haar handen en polsen. Ze knielt neer en wrijft zijn gezicht ermee schoon, het zweet was al een beetje aan het opdrogen. Ruw wordt ze opzij geduwd en ze valt pijnlijk op haar schouder. Het ambulancepersoneel neemt het van haar over. Haar broertje krijgt extra zuurstof en wordt op een brancard gelegd. De 2 mannen lopen ermee weg. Het geloei van de sirenes dringt pas tot haar door als haar vader meedeelt dat hij meegaat naar het ziekenhuis. ‘Ik kom je halen! Zo snel mogelijk! Ik bel je als ik er ben, okee? Liefje, maak je geen zorgen. Het komt helemaal goed!’ Opeens staat ze alleen. Buiten begint het te schemeren. De zon neemt afscheid, morgen, een nieuwe dag, komt ze terug. De klok tikt nog steeds zorgeloos de seconden af. Seconden die zich aaneenrijgen tot minuten. Stephanie weet niet hoe lang ze daar op die plek stil gestaan heeft. De plek waar haar broertje op de grond lag. Niemand weet hoe hij daar gekomen is, niemand weet wat er gebeurt is. Maar zij had het kunnen voorkomen, ze had het moeten voorkomen. Hoe rampzalig kan een nieuw begin verlopen. Gisteravond dacht ze echt dat er een einde gekomen was aan alle ellende. Wat is er met Luuk gebeurd? Wanhoop. Tranen. Tranen die gisteravond voor het eerst tegengehouden konden worden. Ze had thuis moeten blijven. Ze had ook huiswerk moeten gaan maken aan de keukentafel tegenover Luuk. Ze had nooit weg moeten gaan. Duizenden verwijten schreeuwden om het hardst voor aandacht in haar hoofd. Ze heeft het allemaal verknoeid. Het rinkelen klonk erg hard door de stilte. Langzaam draaide Stephanie zich om in het donker. De keukentafel met huiswerk een schim. De telefoon staat te rinkelen in de woonkamer. En het blijft rinkelen, alsof het opgenomen wil worden.
‘Met papa. Ik ben in het ziekenhuis aangekomen. Luuk is naar de eerste hulp overgebracht. Artsen zijn nu met hem bezig. Stephanie?’ Haar vader klinkt opgewonden aan de telefoon, alsof hij wat wil verbergen. ‘Ja pap, ik ben er nog…’ ‘Als ik wat hoor van de artsen over Luuk kom ik naar huis om je te halen. Je kan beter een paar uurtjes proberen te gaan slapen. Niemand in dit hele ziekenhuis weet hoe lang ze met hem bezig zullen zijn.’ ‘Okee…’ Klik. Einde gesprek. Ze blijft staan met de hoorn van de telefoon tegen haar oor aangedrukt. De toon in de hoorn blijft aanhouden. Langzaam laat het haar hand zakken. ‘Ze weten niet wat er met Luuk aan de hand is. Stel dat hij doodgaat. Net zoals mama?’ Zonder licht aan te doen schuifelt ze naar de bank. Mam’s lievelingsbank en laat zich erin vallen. Ze staart in het duister.
Een hand op haar schouder. Een stem. Stephanie knippert met haar ogen in de duisternis. Een bekende stem haalt haar terug vanuit een diepe slaap. ‘Steph?’ Ze heeft geslapen, maar voor hoe lang? Geen idee. Tijdens het opstaan voelt ze zich duizelig worden. ‘Kom maar meisje.’ Een sterke arm rond haar middel, haar armen voor haar uitstrekkend om te voorkomen dat ze ergens tegenaan loopt. Haar gedachten worden helder, het wordt duidelijker. Als de herinneringen van een paar uur naar boven komen, is ze klaar wakker. ‘Hoe gaat het met Luuk? Alles okee?’ De arm om haar middel wordt sterker. Ze hoort de auto brommen als de deur open gemaakt wordt. De autodeur wordt voor haar opengehouden als ze instapt. Haar vader stapt aan de andere kant in. Het grind knerpt onder zijn voeten als hij achter de auto doorloopt. Stephanie kijkt hoe hij zijn gordel vastmaakt. Automatisch reikt ze met haar hand naar haar gordel en maakt het vast. In het licht van de koplampen ziet ze de omgeving voorbij schieten. Er wordt niet naar gepraat, totale stilte. Lichtstralen van de opkomende zon kleuren de wolken licht. Een smalle streep verlicht de horizon. Een prachtig gezicht, maar geen van de 2 personen heeft er aandacht voor. De weg naar het ziekenhuis is lang. Langer dan Stephanie ooit heeft gedacht. Ze staart naar buiten, nieuwe en oude gedachten komen omhoog. Resoluut dringt ze het terug. Ze zijn er bijna. Een groot wit gebouw doemt op in de eerste zonnestralen als ze de parkeerplaats opdraaien. De sleutel wordt omgedraaid en de plotselinge stilte is bijna akelig. Josh schraapt zijn keel. Hij moet het vertellen, vertellen wat er met Luuk aan de hand is. Hij slikt en kijkt naar buiten. ‘Steph? Je weet dat Luuk me belde toch? En dat hij van de stoel is afgevallen aan de keukentafel.’ Hoe moet hij dit ooit aan haar vertellen? Alles was beter aan het worden. Ze heeft al een enorme klap gehad nadat haar moeder was overleden. Maar ze heeft het recht om te weten waar we naartoe lopen. ‘Lieverd? Luuk vertelde dat hij ontzettende pijn in zijn hoofd had en dat hij er niet meer tegen kon. Dit alles heeft een oorzaak. Een oorzaak dat de artsen gevonden hebben.’ Stephanie’s gezicht draait zich naar hem om en grote blauwe ogen kijken hem aan. Hoe kan hij haar dit ooit vertellen? Hoe kan hij haar dit aandoen? ‘Luuk heeft een tumor in zijn hoofd.’ Ogen worden opengesperd, ogen die angst laten zien. ‘De artsen weten nog niet of het goed- of kwaadaardig is. Ze zijn nog met hem bezig.’ Ongeloof. ‘Ze zijn hem op dit moment aan het opereren. Ze verwijderen de tumor.’ Hoe kan zoiets nou opeens gebeuren? Opeens verder geen vragen meer. Vragen die normaal maar niet stoppen en die maar door blijven stromen. Blauwe ogen die een paar minuten, misschien maar een paar seconden, geleden angst en ongeloof lieten zien waren opvallend leeg. Ze staren naar buiten, maar zonder iets te zien. Een metaalachtige klap. Ogen die knipperen om uit de trance te ontwaken. Koele lucht stroomt de auto binnen en laat het blonde haar voor haar gezicht vallen als de autodeur voor haar wordt geopend. Een stille rust neemt bezit van haar als ze de auto uitstapt. Het vroege zonlicht laat haar haar goud glanzen. Stap voor stap loopt ze naast haar vader over de grote parkeerplaats richting het grote witte gebouw. De zwarte dubbele deuren steken af tegen de bijna steriele buitenkant van het ziekenhuis. Automatisch zwaaien ze open, als een groot zwart gat waarin haar broertje zich bevind. Een indringende ziekenhuisgeur vult haar neus en maakt haar bijna licht in haar hoofd. Een geur van medicijnen, witte lakens en steriele ruimten. ‘Waar is Luuk?’ Haar stem lijkt te echoën door de witte gangen. ‘We wachten hem op in een uitslaapkamer als hij terug komt van de operatie. Dan kunnen we bij hem zijn als hij wakker wordt uit de narcose.’ Zijn echo die hen een paar seconden erna achtervolgt. Trappen omhoog en verschillende gangen doorgelopen staan ze samen voor een witte deur met een zilverkleurige deurklink. Geen bordje, geen naam, geen nummer. Niets waaruit blijkt dat haar broertje hiernaar toe gebracht zal worden. Zonder een geluid draait de deur open als ze met haar hand de koele deurklink naar beneden duwt. Wat Stephanie verrassend weinig kracht kost. Haar blik dwaalt door het piepkleine kamertje, zonder dat ze een stap verzet heeft. Twee ongemakkelijk lijkende blauwe stoelen staan aan de voeteinde van het lege ziekenhuisbed. Het bed waar haar broertje zo meteen in komt te liggen. Een aantal luide voetstappen klinken door de stilte als ze beiden naar de stoelen lopen en met een plof gaan zitten. Zonder een woord te zeggen begint het lange wachten.
Een kleine witte klok aan de muur schuin boven het bed tikt gestaag de seconden, minuten en uiteindelijk ook hele uren weg. Na 2 volle uren zitten is Josh opgestaan en begint met lopen, om de 5 minuten wordt nog steeds de gang gecontroleerd. De tijd verstrijkt. Zijn blaas staat al ongeveer een uur in de brand, maar stel dat hij net weg is en dat Luuk wordt binnengebracht? Dat risico kan hij niet nemen, dat wil hij niet nemen. Zijn blik glijdt richting zijn dochter. Een meisje met een hart van goud. Uren geleden is ze al in slaap gevallen in een ongemakkelijke houding. Tenminste, dat doet hem voorkomen. De deken van het ziekenhuisbed heeft hij over haar heen gegooid om haar een beetje warm te houden. De lucht lijkt hier bijna kil. Hij is rusteloos. Vragen wellen in hem op. Waarom duurt het zo ontzettend lang? Waarom horen ze maar niets? Zijn gedachtegang wordt onderbroken door voetstappen in de gang. Misschien een verpleegster? Hij rent bijna naar de deur, de koele deurklink in zijn hand, met een geweldige krachtexplosie trekt hij de deur open, ogen flitsen heen en weer over de gang. De gang is verlaten, alsof er nooit iemand langs heeft gelopen. Alsof hij en Stephanie de enigen op de wereld zijn. uiteindelijk draait hij zich langzaam op en loopt terug naar de enige overgebleven blauwe stoel. Het tikken van de klok zorgt ervoor dat hij wakker blijft. Als hij naar buiten zou kunnen kijken zou hij een blauwe lucht met blauwe wolken zien. Wolken die door de stralende zon hoog in de lucht verlicht worden. De zon waar Stephanie zo van houd.
Stephanie opent voorzichtig een oog. Het is onduidelijk waar ze wakker van is geworden. Een diepe ademhaling. Beiden ogen openen zich en zien haar vader onderuitgezakt slapen. Hoe laat is het? De lichtbakken in de kamer geven beiden nog steeds hetzelfde licht, alsof er geen tijd voorbij is gestreken. Ze draait haar pols, maar het is leeg. Haar horloge vergeten toen pap haar kwam halen. Er is ergens een klok. Ze heeft het gezien toen ze samen de kamer waren binnen gelopen. Het bed. Nee, het was nog leeg. Ze had dus niet lang geslapen uiteindelijk. Luuk was nog niet terug van de operatie en zijn de artsen dus nog steeds met hem bezig. Haar oren vangen het zachte getik op van de klok, automatisch zoekt ze naar de bron van het geluid met haar ogen. Daar. De wijzers geven 8.00u aan, als het een oude klok is geweest zou het op dit moment 8 keer slaan. Ze heeft inderdaad kort geslapen. Zal het buiten al helemaal licht zijn? Waarschijnlijk zal de zon volop schijnen. Hoe lang zouden ze nog bezig zijn met Luuk? Een aantal voetstappen door de gang, haastige voetstappen samen met een piepend geluid. De voetstappen houden stil bij de deur, het piepende geluid stopt. Geruisloos als altijd zwaait de deur open. Een iele verpleegster loopt stampend de kamer binnen samen met een collega en een groot wit apparaat. Het lijkt alsof alles hier wit is. Stephanie verbaast zich erover hoe zo’n iel klein vrouwtje zoveel geluid kan maken door alleen maar te gaan lopen. Beide verpleegsters negeren zowel de wakkere Stephanie als haar slapende vader. Het grote witte apparaat wordt piepend naast het lege ziekenhuisbed gereden. ‘Zal het nog lang duren voordat Luuk terug komt? Is alles weer goed met hem?’ De meest lawaaimakende zuster kijkt haar aan, alsof ze dwars door haar heen kan kijken. Met een zachte en lieve stem geeft ze antwoord. Een stem wat je niet zou verwachten samen met die alles doorziende ogen. ‘Geen idee meisje. Ze zijn nog met hem bezig. Zal ik zo meteen wat te eten laten brengen? Je zal wel honger hebben!’ ‘Okee. Nee, dankuwel, ik heb geen honger en pap ligt nog te slapen.’ Opstandig begint haar maag te rommelen alsof het begint te roepen om voedsel. De zuster kijkt weg. Beide beginnen ze met het aansluiten van het apparaat met wel 10 verschillende snoeren. Schermen beginnen te knipperen en geven vreemde getallen aan. Getallen waarbij Stephanie zich niets bij kan voorstellen. De handige handen van de verpleegsters zijn snel klaar met het werk en na snel een knipoog gegeven te hebben aan Stephanie vertrekken ze weer door dezelfde deur. Een stilte achterlatend wat alleen wordt onderbroken door de nog even diepe ademhaling van haar vader, alsof er niets is gebeurt. Alleen het grote witte apparaat is er nog getuige van.
Ondertussen is een gespecialiseerde chirurg bezig met de urenlange operatie. Een zware en moeilijke operatie waar veel tijd in is komen te zitten. Vele assistenten werden tussentijds overgenomen, maar dokter Rilkers wilde deze klus aan niemand anders overlaten, ook niet om alleen wat te geen drinken of om naar het toilet te gaan. De operatie zou oorspronkelijk alleen gebeuren om de tumor uit het hoofd van de jongen te verwijderen, maar het werd na enkele uren veel gecompliceerder. Voor de gehele operatie is 4 uur uitgetrokken, maar wat op dit moment is opgelopen tot ruim 13 uur. Dertien lange uren, maar wat voor dokter Rilkers minder een lijdensweg was dan voor de jongen die onder hem ligt. Hoewel de jongen algeheel onder narcose is gebracht door een van de verpleegsters moet hij toch wat van de lange operatie hebben meegekregen. Trillende oogleden onder zijn gehandschoende handen. Handschoenen die rood en bruin zien van het opdrogende bloed. Zijn arm gaat langs zijn voorhoofd, krakend langs zijn mondkapje. Met zijn ogen probeert hij de vermoeidheid weg te knipperen. De moeheid begint als een zware last op zijn schouders te drukken. Nooit geweten dat vermoeidheid zo zwaar kon zijn. Het is een wonder dat deze jongen nooit geklaagd heeft over zijn hoofdpijn. Hij moet voor deze operatie helse pijnen geleden hebben. Elk uur dat de chirurg bezig is groeit zijn respect, maar met elk uur daalt zijn energie en nauwkeurigheid en maakt plaats voor vermoeidheid. De tumor, bijna net zo groot als een kleine pingpongbal, blijkt bij het openmaken van de schedel verkleefd te zijn met de verschillende hersenvliezen, weefsels en bloedvaten. Voor elke chirurg een ramp. Alles moet van de tumor losgesneden worden, wat ontzettend precies moet gebeuren. Maar een nog groter probleem doet zich voor. Er moet zoveel mogelijk omliggend weefsel meegenomen worden. Dit om ervoor te zorgen dat de kwaadaardige tumor geen uitzaaiingen heeft in de rest van het lichaam. Zijn vingers voelen opeens warmte, een warmte die warmer is dan waar de rest van zijn vingers warmte voelen. Helder rood bloed borrelt langs zijn vingers omhoog en zoekt een weg over de rest van zijn handen. Apparaten beginnen te piepen. Zijn handen stokken. Assistenten rennen op en neer naar elkaar roepend. Ruw wordt de verstijfde chirurg weggeduwd. Apparaten worden weer stil, assistenten worden rustig, maar het leed is al geleden. Door de vermoeidheid van een arts. De vermoeidheid wat bijna een mensenleven gekost heeft, het leven van een jongen.
Een trillend oog. Eén trillend ooglid. En dan begint opeens het andere oog mee te trillen. Het trillen stopt na enkele minuten, maar het is gebeurt. Een trilling waaruit blijkt dat er leven aanwezig is. Het menselijke gezicht ziet er verder kalm uit, het heeft bijna een serene uitdrukking. De mond hangt een beetje open, witte tanden schitteren in het licht. De borstkas gaat bijna niet op en neer, maar er is een ademhaling. Een rustige, maar stabiele ademhaling. Een ademhaling wat leven een kans geeft. Achter de ogen spelen duistere beelden af, maar niemand zal ooit weten wat voor beelden het waren of wat het voorstelde. Of toch? Misschien is er inderdaad iemand die dezelfde geheimen deelt.
‘Hij zal de komende uren nog in slaap gehouden worden om het resultaat van de operatie af te wachten. Om het half uur zal hij gecontroleerd worden. Omstebeurt mogen jullie bij hem zijn, maar zolang hij nog niet bij kennis is, is het mogelijk dat jullie even gaan slapen in een bed een paar kamers verderop in de gang. Jullie kunnen ook even lekker naar huis gaan. Er wordt gebeld als hij weer wakker is.’ Achter de deur waar ze met z’n drieën voor staan ligt een jongen, een jongen van 14 jaar waarvan het leven nooit meer hetzelfde zal zijn. ‘Nee, we blijven bij hem, we laten hem niet alleen, al moeten we nog zo lang wachten.’ Een standvastige stem, al klinkt het niet harder dan zacht gefluister om de jongen achter de witte deur niet te wekken. ‘Zijn er uitzaaiingen gevonden van de tumor tijdens de operatie?’ De andere stem geeft opnieuw antwoord. ‘Er zijn op dit moment geen uitzaaiingen gevonden, maar er is wel extra weefsel weggenomen als er toch uitzaaiingen mochten zijn. meer kan ik u op dit moment niet vertellen. Mocht u niets meer te vragen hebben dan ga ik weer verder. Als er later nog vragen mochten zijn kunt u deze altijd aan een van mijn collega’s stellen.’ ‘Geen vragen, bedankt.’ De voetstappen van de arts sterven langzaam weg als hij de gang doorloopt. Twijfelend blijven 2 mensen achter, staand voor een dichte deur. Bang om te gaan kijken wat er achter de deur ligt, bang voor het onbekende. Bang voor een ander leven, bang voor een snel einde van een nieuw begin. Dezelfde koele, zilveren deurklink, dezelfde witte deur, dezelfde stilte als de deur geopend wordt, dezelfde kamer, dezelfde ruimte, maar toch vreselijk anders. Het grote ziekenhuisbed is niet leeg meer, in het enorme bed bevind zich een jongen, een jongen van vlees en bloed. Een jongen aan wie veel liefde gegeven wordt. Een jongen met familie, vrienden en vriendinnen. Een gewone jongen, maar toch zo ontzettend anders. Stephanie slaat haar handen voor haar mond. Een ademhaling naast haar stokt ook. De wereld staat stil, de klok boven het bed stopt met tikken. Twee paar ogen glijden over het ziekenhuisbed en alle apparatuur heen. De ogen blijven rusten op de gedaante die gedeeltelijk onder de lakens ligt. Een gedaante die zo vertrouwd is. Een gedaante waar ze beiden van houden. Een gedaante wat nauwelijks te herkennen is. Stephanie is de eerste die een stap zet, een hol geluid vult de kamer. Een kamer die even daarvoor alleen gevuld wordt door het zachte piepen en andere geluiden van de vele apparatuur rond het bed. Geen beweging vanuit het bed. Aarzelend zet ze nog een stap, en nog een stap. Ze kan nu bijna het gezicht zien als ze zich ver genoeg uitstrekt. Maar iets houd haar tegen om nog een stap te zetten, een stap die haar wereld zal veranderen. Misschien dat ze het voelt? Dat het haar tegenhoud? Iets wat veel machtiger is dan deze wereld? Niemand zal het weten. Uiteindelijk zet ze ook de volgende stap en nog een. Een klein, wit gezicht komt boven de lakens uit. Bijna even wit als de lakens. Verschillende slangetjes komen uit het hoofd, allemaal met een andere kleur die leiden naar de apparaten. Alles wordt geregistreerd, alles wordt gecontroleerd. Ook een slangetje uit de neus, een neus wat ze herkend en vertrouwd over komt. Dichte ogen, ogen met donkere randen eronder. Wie is dit? Is dit Luuk? Haar broertje? Haar vrolijke, altijd blije broertje? ‘Luuk?’ Een zachte fluisterstem, was het haar stem? Ja, het was haar stem. Een stem die ze niet herkende als de hare. Nog steeds geen beweging, geen trilling, dichte ogen. Geen blijk van herkenning. Tranen stromen geruisloos over haar wangen. Hoe kon dit gebeuren? Waarom is dit gebeurt? Waarom haar broertje? Vragen die urenlang weggebleven zijn, tranen die urenlang weggebleven zijn. Wanhoop vult haar op. Waarom moest hun dit weer overkomen? Waarom? Josh staat als versteend naast het ziekenhuisbed. Vragen die zijn dochter onbewust bestormen schijnen naar zijn geest over te lopen. Vragen zonder antwoord. Vragen met een antwoord. Een antwoord wat alleen de artsen en assistenten weten. Een antwoord wat ze niet aankunnen, een zin wat uitgesteld wordt. Misschien een paar minuten, misschien een paar uur, maar misschien ook wel een paar dagen. Net zolang het duurt om de jongen te laten slapen, de arts moed te laten verzamelen. De familie wordt in onwetendheid gelaten. Een bewuste keuze.
De bewuste keuze. Een keuze die door een persoon is gemaakt. Een keuze gemaakt door de behandelende arts, de chirurg, dokter Rilkers. De tijd is gekomen. Een diepe ademhaling, de lucht wordt even vastgehouden om alle zuurstof op te nemen. Een ademhaling om voor te bereiden op het onmogelijke. Achter de deur klinkt geen geluid behalve op verschillende ritmen piepen. Piepen die hem naar de werkelijkheid terug brengen. Een harde werkelijkheid. Een harde en moeilijke werkelijkheid die hij geeft aan de mensen in de kamer voor hem. Wat kan de werkelijkheid soms keihard zijn. Misschien wordt het zelfs logisch dat er mensen in deze tijden in een droomwereld gaan leven. Misschien hebben de mensen die in psychiatrische inrichtingen leven een gelukkiger leven dan de mensen die een ‘normaal’ leven leiden. Misschien. Twee mensen zitten op stoelen naast het grote ziekenhuisbed met daarin een gedaante wat voor hem heel herkenbaar is. Een gedaante dat zijn wereld verandert heeft in een aantal uren. Een verandering die hij nooit verwacht heeft. Net zoals dat het leven van de gedaante in bed ook verandert is. Alleen een verandering wat niet omkeerbaar is, een levenslange verandering. Twee paar ogen kijken naar hem op zodra hij de kamer binnentreedt. Ogen vol verwachting voor nieuws, pure nieuwsgierigheid. Maar de ogen hebben een gloed die hij niet goed begrijpt. Een gloed van ernst, verdriet, misschien ook wanhoop. Hij weet het niet, maar het bezorgt hem kippenvel. Hij voelt het optrekken vanuit zijn onderrug naar zijn nek, haren gaan overeind staan. De gedaante op het bed ligt hetzelfde als hij zich voorgesteld had voordat hij de kamer binnen kwam. Een soort prop onder de lakens. Slangen lopen onder de lakens door, apparaten piepen, 2 mensen bij het bed die er verslagen en nog vol hoop naast zitten. Hoop die hij zo laat verdwijnen, als sneeuw voor de zon. Voorzichtig, zachtjes schraapt hij z’n keel, niet om de aandacht te trekken, maar nog een laatste moment voor zichzelf te hebben voordat hij begint te praten. ‘Goedenavond. Hoe gaat het met u?’ ‘Redelijk, dankuwel.’ Zijn stem klinkt niet zoals de stem gewoonlijk is, het klinkt misschien een beetje rauw. Maar toch begint hij te praten, als het nu niet gebeurt moet het een andere keer gebeuren. Ze hebben recht om het te weten. Net zoals iedereen recht heeft te weten wat er aan de hand is als er iets gebeurt is. ‘Meneer, kan ik u even spreken? Alleen?’ Josh kijkt de arts in z’n ogen, maar kan niet beschrijven wat hij erin ziet en stemt ermee in. ‘Liefje, ben zo terug, okee? Wil je even alleen bij Luuk blijven?’ Twee paar voeten brengen hen naar de gang waar uiteindelijk het hoge woord eruit komt na een aantal uren na de operatie. ‘Wat is er aan de hand? Wat is er dat Stephanie niet mag weten? Gaat het over Luuk? Is er wat ernstigs?’ ‘Meneer, rustig aan. Ik zal al uw vragen beantwoorden, maar 1 tegelijk alstublieft.’ Weer een diepe ademhaling. Verse lucht stroomt zijn longen in, ogen knipperen, zweet begint te parelen op z’n voorhoofd. ‘Tijdens de lange operatie van uw zoon is er een complicatie opgetreden.’ Hoe moest hij dit ooit gaan vertellen aan deze man? De waarheid. ‘Tijdens de operatie is er een bloedvat in de hersenen gesprongen.’ De waarheid? Nee. Dat kan niet. Dat kost mijn baan, mijn leven. ‘Deze is gelijk dichtgemaakt, maar het was niet snel genoeg.’ Misschien een beetje de waarheid. ‘De hersenen zijn hierdoor slechts beschadigd, maar door deze beschadiging zal hij niet meer de normale functies hebben die hij wel gehad heeft.’ Ongeloof op het gezicht tegenover hem. ‘Welke functies zal hij niet meer hebben?’ Ogen vol hoop, alsof het niet zo erg is als er gezegd wordt. ‘Hij zal moeite hebben met praten, met hele zinnen zeggen, moeilijke woorden. Zijn gehoor zal slecht zijn. Zijn coördinatie zal waarschijnlijk het slechtst zijn, dingen oppakken, vasthouden, waarschijnlijk zal hij ook niet meer kunnen schrijven. We kunnen op dit moment niet zeggen of hij ooit weer zal kunnen lopen.’ Het is alsof iemand de vader een klap in zijn gezicht heeft gegeven. ‘Zal… Zal hij ooit weer een normaal leven kunnen leiden?’ Hij wist dat hij deze vraag zou krijgen. Hij weet dat hij deze moet beantwoorden. Het kan op verschillende manieren beantwoord worden. Eerlijk, beetje eerlijk en eromheen draaien. Twee helderblauwe ogen kijken hem aan, ogen met een koude vastberadenheid, vastberadenheid om de wereld te overwinnen. Achter de ogen gaat verdriet schuil, maar deze wordt niet geaccepteerd. ‘Hij zal waarschijnlijk een normaal leven kunnen krijgen, maar er zullen aanpassingen voor nodig zijn. Zowel thuis als waarschijnlijk school. Hij zal naar een andere school moeten.’ ‘Wanneer zal er meer duidelijkheid zijn?’ ‘Ik kan u niets zeggen, dat is onduidelijk. Zodra hij uit de narcose wordt gehaald zal er waarschijnlijk meer duidelijkheid komen. Hij zal erg verward zijn en niet weten wat hij met zijn lichaam aan moet. Een moeilijke periode, maar er is hulp van u en uw dochter, we zullen u zoveel mogelijk bijstaan met het personeel.’ De ogen stralen nog steeds vastberadenheid uit. ‘Als u nog vragen mocht hebben kunt u die altijd stellen. We zullen ze graag voor u beantwoorden.’ ‘Kan ik naar m’n dochter gaan?’ Stephanie zit nog steeds naast het bed voor haar broertje in onwetendheid. Erin gelovend dat haar kleine broertje weer helemaal beter wordt en snel weer mee naar huis mag, alsof er niets aan de hand was. Het was een kwaadaardige tumor die ze uit zijn hoofd gehaald hebben, maar die is weg, dus er is nergens meer voor te vrezen. Als hij wakker is dan gaat hij weer gewoon mee naar huis. Een simpele waarheid. Maar een waarheid wat verandert is sinds een paar minuten waar ze geen weet van heeft. De nieuwe wereld lijkt zo sterk, maar niets is minder waar. Ze kijkt op als haar vader de kamer binnen komt lopen. De deur zachtjes achter hem sluitend. Hij gaat tegenover haar in een dezelfde blauwe stoel zitten naast het bed, zijn handen op haar knieën. Twee paar dezelfde helderblauwe ogen kijken elkaar aan, proberend gevoelens van elkaar te vinden en te doorgronden. Ogen vol hoop kijken in de ogen vol wanhoop. Gevoelens die elkaar kruisen. Wat kunnen ogen een hoop zeggen van mensen. Ogen geven het gehele mens weer. ‘Er waren problemen met de operatie. Er was een bloedvat gesprongen in zijn hersenen waardoor ze beschadigd zijn. Daarom laten ze hem slapen.’ Ogen vol hoop wachten op de rest van het nieuws, nieuws waardoor de hoop blijft voortbestaan. ‘Hij zal nooit meer dezelfde worden. Hij is voor de rest van zijn leven gehandicapt.’ Stephanie went haar ogen af. Haar vaders ogen staan vol tranen, tranen die een uitweg zoeken en over zijn wangen beginnen te stromen. ‘Hij zal waarschijnlijk niet goed meer kunnen praten, niet goed meer horen en waarschijnlijk nooit meer kunnen lopen.’ Een met tranen doordrenkte stem, een dichtgeknepen keel. ‘Nee! Het mag niet! Niet Luuk!’ Een boosheid maakt zich meester van Stephanie, een boosheid zoals ze nog nooit heeft gevoelt. Het doet haar trillen van woede. De woorden heeft ze met zoveel kracht uitgeschreeuwd dat ze uit de stoel is opgesprongen. Haar handen tot vuisten gebald, dichtgeknepen ogen, een harde gezichtsuitdrukking. ‘Het mag niet! Het mag niet! Het mag niet!’ Het vredige gezicht met gesloten ogen dat op een dikke kussen ligt onder de witte lakens. Het enige wat erop duidt dat er wat aan de hand is zijn de vele slangen en apparaten. Ze dacht dat die er altijd waren als je geopereerd werd. Mama had dat ook toen ze in het ziekenhuis lag. Haar ogen schieten heen en weer door het vertrek en blijven een paar seconden rusten op haar vader met een betraand gezicht. Het mag echt niet… Ze begint te rennen. De stoel valt om als ze er bijna over valt in haar haast om weg te komen. Ze deur valt met een klap achter haar dicht, gangen strekken zich uit onder haar rennende voetstappen. Het regelmatige geluid strekt zich uit door het gebouw. Waar is de uitgang? Frisse lucht. Ze moet naar buiten. Nu! Ze wil alleen zijn, alleen zijn en buiten. Buiten naar de zon, de warme zon met haar vriendelijke zonnestralen. Haar zon. De eeuwige zon die er altijd voor haar is. Ze zigzagt tussen het verplegend personeel en artsen door. Uit een aangrenzende kamer komt een verpleegster waar ze vol tegenaan loopt. Spullen vliegen door de lucht, Stephanie smakt op de harde, koude grond en voelt een pijnscheut door haar heup trekken. Zonder er aandacht aan te geven springt ze op en rent voor haar leven. ‘Hé! Meisje! Heb je jezelf bezeerd?’ Maar het meisje was al buiten. Buiten in de lucht. Maar ze kan niet stoppen met rennen. Haar voeten brengen haar verder, verder de buitenwereld in. Een buitenwereld waar de zon achter de bomen opkomt en vogels de nieuwe morgen vrolijk toezingen. Bij een hek stopt ze hijgend. Haar benen voelen aan als rubber, haar hart klopt hard in haar borst. Met een laatste krachtinspanning klimt ze over het houten hek en gaat liggen. Midden in het gras bedekt met dauwdruppels van de afgelopen nacht. Ze negeert de natte druppels en kou. Grassprieten kriebelen haar gezicht. Hoog in de lucht drijven witte wolken geruisloos voorbij. Ze herinnert zich de tijd dat ze samen met Luuk in het weiland van de paarden lag en ze van elke wolk moesten zeggen wat ze voorstelden. Ze hebben samen wat rare dingen gezien. Van koeien tot oude vrouwtjes met een stok, tot lieveheersbeestjes en ‘gewone’ wolken. Haar woede vloeit weg in de aarde onder haar. Alsof het alles absorbeert. Ze voelt zich rustig worden, bijna een onwerkelijk gevoel. Auto’s razen voorbij aan een dichtbij gelegen weg, maar niemand die Stephanie ziet. Een wereld voor haarzelf. Een wereld wat op dit moment alleen maar bestaat uit haarzelf, de aarde, het gras wat erop groeit en de vogels die kwetterend door de blauwe lucht boven haar vliegen. Een wereld zonder zorgen, maar eens moet ze terug. Terug naar de wereld van dit moment samen met haar broertje en vader. Hoe harder je ervoor wegrent hoe sneller het je heeft ingehaald en hoe harder de klap is. Ze gaat rechtop zitten. Waarom loopt ze ervoor weg? Gedachten lopen door haar hoofd. ‘Ik laat Luuk nu gewoon alleen, ik kan hem toch niet alleen laten? Hij heeft me nodig.’ Uiteindelijk vind ze de moed om zich af te zetten tegen het groene gras en gaat staan. De wereld is wat je er zelf van maakt. Bijna een spiegel. Alles wat je doet wordt terug gereflecteerd op jezelf. Langzaam zetten voeten zichzelf richting het ziekenhuis. Het blonde haar wordt vrolijk in de war geblazen door de wind en door de zon verwarmd. Bij het hek blijft ze even staan. Het hout voelt bijna levend onder haar handen.
Het ziekenhuis ziet er opeens niet zo heel erg wit meer uit. Het zonlicht wordt weerkaatst door de kleur waardoor het bijna licht blijkt te geven. Ondanks haar sterke wil is het moeilijk om naar binnen te lopen. Een compleet andere wereld. Na bijna een heel uur staat ze weer voor dezelfde deur. Maar erachter klinkt geen stilte meer. Zachte stemmen komen door de deur heen, een bekende stem, maar de andere kan ze niet herkennen. Ze heeft de kracht niet om zich ervoor in te spannen. Iets houd haar tegen bij de deur. Haar arm wil niet omhoog, haar hand wil niet naar de deurklink. De stemmen lijken steeds harder te klinken achter de deur. Verbeelding? De deur zwaait voor haar open. Stephanie springt nog net op tijd opzij. Bijna wordt ze omver gelopen door een hardlopende arts. Het lijkt bijna alsof hij zo snel mogelijk weg wil uit de kamer. Haar compleet negerend rent hij bijna weg uit de kamer, alsof het niet uit maakt welke kant hij opgaat. Nog steeds klinken er stemmen, maar lang niet zo fel meer. Het volume neemt toe als de discussie uiteindelijk doorgaat, ook al is de meest felle stem verdwenen. ‘Ik eis dat iemand me kan vertellen wat er hier aan de hand is! Ik wil de waarheid! Nu!’ Versteend blijft ze naast de nog steeds openstaande deur staan als ze haar vaders harde en woeste stem hoort. Een stem die als onwerkelijkheid overkomt. De eerste keer dat ze haar vader zo boos meemaakt, een stem die bijna uit het diepste van de aarde lijkt te komen. Een stem die ze nooit meer hoopt te horen. ‘Meneer, wees redelijk. We zijn dit op dit moment aan het uitzoeken.’ Een bijna even felle stem geeft antwoord. ‘Nu? Op dit moment? Wat doet u hier dan nog?!’ Ze doet een stap richting de kamer. Twee personen staan recht tegenover elkaar, rode gezichten, beide naar adem happend voor de volgende confrontatie. Een woede maakt zich van haar meester. Dezelfde woede die ze net heeft kunnen beheersen. Het lijkt alsof ze helemaal wordt opgevuld, alsof ze een stuk groter en breder wordt. Ze voelt zich onoverwinnelijk. De eerste woorden stromen over haar lippen, onmogelijk om tegen te houden. Woorden waar de 2 mensen van opkijken. ‘Hoe kunnen jullie! Hoe durven jullie! Ruzie maken! Hier! Waar Luuk alles kan horen! Ga weg!’ Twee paar grote ogen kijken haar aan. Rood begin hun wangen te kleuren. Zwijgend kijken ze elkaar aan en schuifelen naar buiten. Stephanie’s woedende ogen blijven ze achtervolgen totdat de deur achter hen dichtvalt. Ze schud de woede van haar af. Achter haar in de gang gaat de discussie verder, maar met minder felheid en meer respect. Haar hand gaat door het haar van Luuk. Zacht blond haar strijkt langs haar vingers. Een rustige ademhaling. Hij lijkt zo vredig. ‘Hoe kunnen ze je dit aan doen, liefje?’ Geen antwoord, geen beweging. ‘Wanneer wordt je wakker? Hoe zal je wakker worden?’ Nog steeds dezelfde rustige ademhaling. Zachtjes streelt haar hand over zijn gezicht, warm. Ogen die diep in de kassen liggen, donkere randen eronder. ‘Het moet een hel voor je zijn om zo te liggen. Hulpeloos.’ Tranen wellen op in haar ogen. Woedend knippert ze weg. Teleurgesteld in zichzelf. ‘Ik mag niet huilen, niet nu. Ik moet sterk zijn. Sterk voor ons allemaal.’ De hand glijd naar beneden richting zijn hals en schouders. Zijn sleutelbenen steken uit, het bot voelt hard aan tegen haar vingers. ‘Ben je zoveel gewicht kwijtgeraakt de laatste tijd?’ Diep in haar geheugen zoekt ze de etenstijden van haar, haar broertje en vader op in de woonkamer voor de tv. Een steek in haar hart. Ze heeft niets gemerkt. Hij heeft inderdaad de laatste tijd niet zoveel gegeten. ‘Heb je zoveel pijn gehad? Waarom heb je niets tegen ons gezegd? We konden je helpen. We konden je echt helpen.’ De verschoven lakens worden met zorg terug gelegd op het warme lichaam, een lichaam waar haar broertje inzit. Zal hij ooit weer dezelfde worden en dingen kunnen doen die hij zelf wil? Altijd eeuwige vragen. Vragen waar ook voor deze geen antwoorden zal zijn. Haar hoofd is zwaar, zwaar van alle gebeurtenissen.
Een beweging. Ze voelde het. Een kleine beweging van zijn hand tegen haar hand aan. Een beweging naast haar. Haar vader heeft het ook gezien. Een minieme beweging, maar een beweging. Luuk komt uit de coma, hij zal weer leven, hij wordt weer beter. Alsof het wereldnieuws is en over de gehele wereld wordt uitgezonden stuift er een arts binnen. Dezelfde arts van de ruzie, maar Stephanie kijkt niet op. Ze staart gefascineerd naar de kleine beweging van de hand die tegen haar hand aan tikt. Schuw kijkt de arts naar haar vader en begint haar kleine broertje te onderzoeken. Een lichtje in zijn ogen, een stethoscoop op zijn borst. Een boze blik van Josh volgt de arts. Misschien geen boze blik, maar een woedende blik, bijna een blik vol haat. De arts lijkt dit te merken, maakt snel zijn werk af, hakkelt een onduidelijke verklaring en stuift weer weg naar de deur. Maar deze wordt tegengehouden. ‘Zal hij echt uit deze coma komen? Ik vertrouw jullie niet meer, ik wil hem hier weg hebben. Mee naar huis nemen.’ De stem klinkt als een laag gegrom. ‘Meneer, rustig.’ Ogen vernauwen zich als ze de arts in zich opnemen. ‘Hij zal binnenkort wakker worden. Misschien kunt u tegen hem praten, dit zal de drang om wakker te worden versterken. Hij zal u en uw dochter kunnen horen.’ ‘Laat dit niet weer een nieuwe leugen zijn dokter Rilkers, u heeft al genoeg tegen ons gelogen.’ ‘N-n-nee meneer.’ Stephanie schijnt niets van het gesprek gemerkt te hebben, ze heeft haar eigen wereld, zacht streelt ze de hand van Luuk waar een paar minuten bewegingen te zien waren. Bewegingen waar ze weken op wachten, maar niet tevergeefs. Haar vader heeft verschillende gesprekken met artsen gevoerd, allemaal gesprekken wat uitgelopen is tot ruzie. Luuk is niet al deze weken onder narcose gehouden, maar lag in een coma. Een diepe coma waar hij misschien niet eens in staat was om uit te komen. Een kasplantje. Weer een klap in het gezicht van Stephanie en haar vader. Een klap in 2 gezichten die bijna geen klappen meer konden verdragen. Elke dag zitten ze aan zijn bed, elke uurtje dat ze kunnen missen, elk minuutje wordt gesprokkeld om bij Luuk te zijn. School is stopgezet, werk is stopgezet. Een leven in het ziekenhuis zonder vrienden, familie. Helemaal alleen. Totdat er een beweging kwam. Een kleine, maar veelbelovende beweging. Bewegingen die zich in de komende weken uitbreiden tot nieuwe bewegingen. Nieuwe bewegingen die zich weer uitbreiden tot grotere en nauwkeurigere bewegingen. Maar geen beweging die leidt tot het openen van de wimpers en de blauwe ogen aan de wereld laten zien. Elke beweging wordt nauwkeurig geregistreerd door Stephanie en haar vader. Samen geven ze met behulp van de fysiotherapeut massage. Massage om zijn spieren niet te laten verkrampen en hem te laten ontspannen. Zijn armen, zijn benen, vingers, tenen, zijn schouders, zijn heupen en zelfs zijn hoofd en nek. Hoe ver hij ook weg is in zijn eigen wereld van de coma. Ze vinden nieuwe moedervlekjes, kleine littekens. Een nieuwe en intieme wereld met zijn zoon en haar broertje. In deze wereld van vele weken bouwen ze een nieuwe vertrouwensband op. Een band dat het sterkst van de wereld is, een band dat niet te breken is. Een speciale band, een band tussen 3 mensen die elkaar nodig hebben op deze wereld. De wereld van vandaag en morgen.
De eerste sneeuwvlokken vallen zachtjes naar beneden. Eerst kleine sneeuwsterren die door de wind meegevoerd worden. Daarna steeds grotere kristallen. De witte sterren van kristal dalen neer op een wereld zonder het een kans te geven het zich te laten voorbereiden. Het bedekt alles met een flinterdun laagje. Een laagje dat na enkele uren bijna 15 centimeter hoog is geworden. Mensen op de straten kijken verbaast omhoog naar de grijze lucht, gevuld met sneeuw. Voetstappen blijven achter als enige bewijs dat er mensen zijn geweest. Lichten in de huizen gaan aan om de plotselinge donkerheid tegen te gaan. Vrolijk schijnen de lichten naar buiten en laten de pas gevallen sneeuw schitteren. Kinderen verschijnen in dikke jassen met een capuchon op het hoofd, dikke handschoenen moeten de handen warm houden, laarzen moeten de sneeuw van de voeten houden. Volwassenen duiken weg voor de sneeuwballen gemaakt door de kinderen. Een enkeling is te laat en wordt besproeid door sneeuw als de bal kapot slaat tegen een rug. Enorme sneeuwballen worden op elkaar gezet en aangekleed. De eerste sneeuwpoppen lachen de mensen tegemoet na pas enkele uren sneeuw. Niets blijkt dat er mensen zijn die zorgen hebben. Kinderen lachen en spelen in de sneeuw. Volwassenen lopen hand in hand terwijl de verse sneeuw onder hun voeten kraakt. Honden duwen hun neuzen in de sneeuw op zoek naar de oude wereld. Een slee wordt vrolijk voorgetrokken door een lachend jong echtpaar. Een dubbelspoor van de slee en alleen voetstappen blijven achter als bewijs dat ze er zijn geweest. De kou wordt genegeerd. Waarom zou je denken aan kou als je warm van binnen wordt door de sneeuw? De eerste sneeuw van de winter komt altijd weer als een verassing voor de mensen. Een verassing waar je alles door doet vergeten, snel een jas aanschiet en je buiten door de ijskristallen laat bedekken. Binnen hoort Stephanie het opgetogen gepraat van artsen en verpleegkundigen in de gangen. Sneeuw! De eerste sneeuw is naar beneden gekomen! Een glimlach siert haar gezicht, een glimlach waarvan het lijkt eeuwen weg te zijn geweest. Josh zit naast het bed en leest het lievelingsboek van Luuk aan hem voor. Niemand weet of Luuk het echt hoort, maar dat maakt voor hem niet uit. Josh geloofd erin dat hij het hoort, elk woord wat er tegen hem gezegd wordt, dat hij elke aanraking voelt. Dat hij het alleen niet kan laten weten dat hij het hoort en voelt. Plots verdwijnt de glimlach van Stephanie, net zo snel als hij gekomen is. De eerste sneeuw van de winter en Luuk zal het niet te zien krijgen. De eerste sneeuw van de winter en ze zullen er niet samen van kunnen genieten. De eerste sneeuw en ze zullen er niet samen in kunnen spelen. Het besef van de simpele dingen dringt als een mokerslag in haar hoofd binnen. Hoe kan ze zo blij zijn dat het weer gaat sneeuwen en dat Luuk het niet zal zien en voelen? Ze gaat langzamer lopen totdat ze uiteindelijk stil staat. Het ziekenhuis is bijna haar thuis geworden, het ziekenhuis is haar slaapplaats en zorgt voor voedsel om te overleven. Het ziekenhuis is bijna haar leven geworden. Een leven vol zorgen, wanhoop en hoop. Een leven dat draait om Luuk. Waar is haar eigen leven? Twijfelend draait ze op haar voeten richting de andere kant dan de ziekenhuiskamer met haar vader en Luuk. Als vanzelf heeft ze opeens haar jas aan en beweegt ze richting de uitgang van het ziekenhuis. De sneeuwvlokken vallen voorzichtig op haar hoofd en schouders. Koud smelten ze op haar wangen en voorhoofd. Ruw wordt ze opzij geduwd door een oudere man. ‘Kan je niet ergens anders gaan staan? Je staat midden voor de ingang!’ Ze knippert met haar ogen en keurt de man geen blik waardig. Gefascineerd volgen haar ogen het vallen van de vlokken naar beneden. Sneeuw. Een nieuwe wereld gaat voor haar ogen open. Het lijkt helemaal niet meer op de wereld van vanmorgen en gisteren. Vragen en gedachten laten haar in de steek als ze naar de glinstering van de zon in de vallende sneeuwvlokken kijkt. Geen vragen, geen antwoorden, geen gedachten, niets. Gewoon ijskristallen die vanuit de grijze lucht naar beneden vallen en iedereen alles laat vergeten. Diepe voetstappen blijven achter waar haar voeten zijn geweest. De voetstappen in de sneeuw blijven bijna gewillig achter Stephanie’s voeten aanlopen. Een trein raast aan haar voorbij. Sneeuw op de grond wordt weggeblazen in de rondte. Voor haar lichten flitsen en vonken op in de schemering waar de trein de bevroren bovenlijn raakt. De geel met blauwe trein wordt helder verlicht en wordt herkaast in de rondtollende sneeuw. Waar gaan de mensen die in de trein zitten heen? Wat gaan ze doen? Weer vragen zonder antwoord. Overal achtervolgen deze vragen mensen, mensen die het antwoord nooit zullen vinden. Haar horloge weerspiegelt de flitsen en vonken als ze haar pols draait om erop te kijken. Bijna 6 uur. De tijd gaat snel. Sneller dan in het ziekenhuis. Hoe komt het dat de tijd hier sneller gaat? Weer dezelfde antwoordloze vragen. Waar komen ze toch vandaan? Wie heeft ze bedacht? En waarom? Het wordt tijd om terug te gaan naar het ziekenhuis. Zal Luuk weer bewogen hebben? Een diepe zucht, slepende voetstappen door de sneeuw opnieuw terug naar het ziekenhuis. Lange haren worden in de nek gegooid als het gezicht omhoog gaat om naar de lucht te kijken. Zonnestralen kleuren de wolken rood en roze, donkere wolken kleuren aan de andere kant de hemel. Het zal snel donker worden. Waar was ze eigenlijk? Een onbekende omgeving. Rijden hier treinen? Rijden er eigenlijk wel treinen bij het ziekenhuis? Schichtig schieten haar ogen over het landschap om haar heen. Onbekend. Willekeurig loopt ze de kant op waarvan ze denkt waar ze vandaan kwam. Maar is dat zo? Kwam ze niet van de andere kant? Ondertussen floeppen verschillende lantaarnpalen langs de weg aan. De schemering heeft snel plaats gemaakt voor het donker van de nacht. Beginnende paniek snoert haar keel dicht. Bijna woest draait ze haar hoofd, waar kwam ze vandaan? Waarom heeft ze niet opgelet waar ze naartoe liep? De sneeuw. Verschillende voetstappen waren overgebleven in de sneeuw. Waarom zou ze niet haar voetstappen terug volgen naar waar ze vandaan kwam? Het ziekenhuis? Met het hoofd naar beneden gebogen begint ze aan de terugtocht, maar zijn het echt haar voetafdrukken? Door haar dichtgesnoerde keel is het moeilijk ademhalen. Hijgend probeert ze zich te beheersen en het te onderdrukken. De damp van haar adem kringelt de koude lucht in. De diepe, grote voetafdrukken brengen haar net buiten de stad, weinig lantaarnpalen verlichten de donkere, besneeuwde weg. Kou trekt haar lichaam binnen via haar voeten. De gympen zijn doorweekt, natte sokken proberen tevergeefs de kou en natheid van haar huid te houden, maar het blijkt een mislukte poging. Ze begint te rillen, misschien niet helemaal alleen van de kou. Angst sluipt als een geest haar lichaam en hoofd binnen. Heeft ze de verkeerde voetafdrukken gevolgd? De omgeving glinstert haar wit tegemoet, een glinstering wat haar bang lijkt te maken. Een simpele glinstering is omgeslagen van pure vreugde en blijdschap in angst en wanhoop. Waar is ze? Ongemerkt heeft ze de woonwijken en huizen achter zich gelaten. In de verte brand er geel licht achter een raam, een raam wat ver weg is. Onwillekeurig doemen oude berichten van kranten in haar hoofd op. Jongens verkrachten meisje naast een woonwijk. Een brute moord op een verlaten landweg, dader onbekend en nooit gevonden.
dit was het even voor dit moment
wil t liefste verder leesen dus doe je best
)