Kom maar lieverd mompelde ik zacht. Ik keek hem aan, en fluisterde ik wacht. Ik voelde hem twijfelen, en hij hij brieste een keer Toen zette hij een stap, Daarna steeds meer. Lief gekriebel aan mijn haren. Ik draaide me om, en stond bewonderend te staren Zijn prachtige manen, dansend in de wind Met die speelse blik, zoals een klein kind Zijn donkere ogen staarden zelfverzekerd terug Ik liep naar hem toe, en kriebelde zijn rug De volgende dag kwam ik weer aan op stal. Er klonk erge drukte en ik hoorde een knal. Dat was het dan zei een oude meneer. Ik keek verbaasd, De wilde hengst is niet meer. Ik barstte in huilen uit en kreeg bijna geen adem. Die hengst was te wild zei de man weer, Niemand kon bij hem, Nee, dat had geen zin meer.
hmm vind de mijne meer op mijn manier eigenlijk... want bij mij gaat het meer over het idee dat 'ik' of de persoon in het gedicht wel bij het paard kon, maar dat te laat kon zeggen