Er kunnen nog fouten instaan doordat mijn spellingcorrector kapot is
Groetjes
Hoofdstuk1
Geen zuchtje wind in de woestijn van de dertien Stenen, wat hier heel uitzonderlijk was. Het zand lag er vredig bij net alsof hier nooit iets gebeurde. Opeens verscheen er bovenaan een zandberg een ruiter. Het paard, waarop de ruiter, reed was precies van goud, ze blonk gelijk een gouden munt. Plots klonk er een trompet, het klonk vals, zo vals om alles wakker te maken wat onder het zand sliep. De ruiter dreef zijn paard in een rengalop. De trompet klonk nog altijd en plots, stopte het. Alles werd weer stil, de ruiter en zijn paard waren verdwenen. Maar was het wel zo stil? Heel zacht kon je een gekreun horen dat van diep onder het zand kwam. Het werd luider en luider. Er was geen twijfel mogelijk: de wezens onder het zand waren wakker.
“Thiema, we moeten hier weg. Ik voel dat er iets wakker is geworden,” een man zat neergehurkt voor een vrouw. Ze hadden allebei gouden haren en mooie blauwe ogen.
“Ik ga hier niet weg!” krijste Thiema. De man stand op en pakte de vrouw bij haar schouders. Nu zag je het, het waren broer en zus.
In de woestijn van de Dertien Stenen was het niet meer zo rustig als vroeger. Rare wezens stonden naar de hemel te kijken. Dagen lang, zonder te eten of te slapen. De trompet hoorde je soms in de verte, bedoeld om andere wezens wakker te maken, die op hun beurt naar de hemel zullen kijken. Meermaals per dag kwam het gouden paardje voorbij in een rengalop, zonder ruiter. Wat gebeurde er in de woestijn? Waarom keken al die rare wezens naar de hemel? Waarom klonk de trompet om nog wezens wakker te maken? En waar was de ruiter van het gouden paard?
“Het is anders niet moeilijk om te vertrekken. Je hebt het nog al gedaan,” ze keek boos naar haar broer. Hij zuchtte.
“Ouwe koeien zijn dat. We gaan hier samen weg!” schreeuwde hij boos tegen haar.
“Thiemess, rustig. Hij komt me halen,”
“Wie? Toch niet ...”
“Ja, Goef, als je die bedoeld,” onderbrak ze hem.
“Ja natuurlijk, waarom had ik hier niet aan gedacht. Jouw goeie, ouwe draak komt je halen. Nadat hij een paar keer is neergestort en tegen een paar bomen is gevlogen,”
“Danaluss! Breng mijn broer het paard dat hiernaast staat vastgebonden. Hij vertrekt,” siste Thiema een bediende toe. De bediende knikte en verliet vlug de tent, uit ervaring wist hij dat deze twee altijd gelijk willen hebben en het zou wel eens kunnen donderen in de tent.
“Dus je stuurt me weg?”
Thiema knikte. Ze smeet wat kleding in een tas.
“Hier heb je wat kleding,” woest smeet ze de zak naar haar broer.
“Nee!”
“Ja zeg ik je. Je moet luisteren naar mij,”
“Nee, dat doe ik niet,” Thiema liep naar haar broer toe en pakte zijn hand vast.
“Maak het niet zo ingewikkelt voor mij,” ze keek hem recht in de ogen.
“Thiema, Goef komt niet,” zei Thiemess stil.
“Hoe ben jij daar zo zeker van?”
“Dat... dat kan ik je niet vertellen,”
“Stop er mee! Gebruik je kracht niet voor smoezen,”
“Nee echt, er is wat gebeurd,” De bediende kwam weer binnen staan, een teken dat het paard klaar was.
“Ik geef je mijn beste paard, maar ga nou weg,” smeekte ze hem.
“Toch niet Geelyelte, je weet dat ik aan die merrie een hekel heb,”
“Geelyelte? Nee, haar zoon Dallpess,”
Een uur later vertrok hij. Thiemess reed op een gouden hengst met prachtige manen. Hij keek nog eens achterom naar zijn zuster, ze zwaaide, maar hij niet, hij was boos. Ze had hem gekwetst. Zijn zuster liet hij achter met alle gevaren waar zij geen weet van heeft, maar hij, hij wel, maar toch vertelt hij het haar niet.
Hoofdstuk 2
Midden in het bos, op een open plek brandde er een vrolijk vuurtje. De persoon die erbij zat, zag er niet zo vrolijk uit. Zijn ogen stonden glazig en leeg, opeens schrok hij op.
“Dallpess, waar breng je me morgen naartoe?” vroeg Thiemess. Er stapte een gouden paardje uit de bosjes.
“Vertel het mij,” smeekte de man. Het paard knikte met zijn edele hoofd en legde zijn oren in de nek.
“Het schijnt dat mijn zuster met je moeder kan praten. Waarom praat jij niet met mij?” mompelde hij meer tegen zich zelf dan tegen het paarrd.
“Het zal een saaie reis worden zonder gesprekpartner, voor mij dan toch. Ik ben er zeker van dat jij me verstaat!” schreeuwde Thiemes het paard toe. Dallpess keek even verschrikt maar herstelde zich vlug en hinikte heel zacht. Thiemess zuchte diep. Zijn zus had hem een prachtig paard gegeven, maar waarom noemde ze het haar beste paard. Was dat dan niet Geelyelte? Vroeger in elk geval.
“Wat is er met je moeder gebeurd?”
Dallpess trapte boos met zijn achterbeen.
“Je bent boos op je moeder? Ze heeft iets erg gedaan he?”
Het paard keerde zijn achterwerk naar Thiemess. Thiemess grinnikte.Opeens stonden zijn ogen raar, hij mompelde vreemde woorden. Dallpess begreep het niet, hij stond te schudden met zijn hoofd en beweegde zijn oren langs alle kanten. Met een schok werd Thiemess wakker uit zijn trance.
“Nee! De trut!” schreeuwde hij uit. Hij stond op en begon te ijsberen.
“Jij weet hiervan he?” beschuldigde hij Dallpess. Dallpess oortjes stonden naar voren.
“Ga weg jij! Ik wil je niet meer zien. Je bent net gelijk je moeder!” schreeuwde hij naar Dellpess. Dellpes keek verschoten. Hij hinikte kwaad, steigerde en galopeerde naar het bos, bijna liep hijThiemess omver.
“Doe ik hier wel goed aan?” Thiema stond naar buiten te kijken. Het regende hard en bij de gedachte dat haar broer in de regen zat, kreeg ze kippenvel. Haar bediende stond naast haar.
“Je broer wegsturen was goed. Het is het beste voor hem. Hij is veel te gevoelig voor wat er gaat gebeuren. Al die dromen, nee, het is niet goed voor hem,” Donallus was hier zeker van. Hij zorgde al voor de tweeling van toen ze pas twee waren. Het meisje met de tover kracht en de jongen met de zienkracht, hij had er veel grijze haren van gekregen.
“Weet hij waar hij naartoe gaat?” vroeg Donnalus.
“Dallpess vind wel wat,”
“Blijft Dallpess je trouw?”
Verschrikt keek Thiema op.
“Dallpess is niet gelijk zijn moeder,” siste ze.
“Als hij niet op zijn moeder gelijkt, moet hij wel op zijn vader gelijken en die was ook niet zo trouwvol,”
“Hij is niet zo!”
“Ik hoop het. Weet Thiemess wat Geelyelte heeft gedaan?”
Thiema zweeg. Ze hoopte van niet maar ze voelde dat hij het wist.
Stil liep Dallpess weer naar het kamp. Het vuur was uitgegaan en Thiemess lag vredig te slapen. Hij stapte naar hem toe en blies zachtjes in het gezicht van Thiemess. Thiemess schrok op en keek recht in de ogen van Dallpess.
“Dallpess?” vroeg hij halfslapend. Dallpess schudde met zijn sierlijke hoofd.
“Ik had je gezegt hier nooit meer te komen!” Thiemess keek recht in Dallpess ogen. Plots kreeg Thiemess een schok, en nog één. Dallpess hinikte schel en gaf Thiemess een duw zodat hij neerviel. Het schokken stopte. Zachtjes betaste Dallpess het gezicht van zijn ruiter. Er was iets met Thiemess. Die schokken waren niet gezond.
De bezorgde blikken van het paard gaven hem kippenvel. Zou Dallpess niet zijn zoals zijn moeder? Anders was hij wel weggegaan nadat Thiemess hem had weggestuurt. Thiemess stond op en liep naar Dallpess die neerlag op zijn zij met zijn ogen wijdopen, aan het kijken naar hem. Hij ging naast het paard gaan zitten en streelde het op de hals. Het paard hinikte heel zachtjes, net alsof hij Thiemess accepteerde als vriend.
“Ik denk dat we verder moeten,”
Dallpess oren gingen naar achteren staan.
“Nu begrijp ik hoe Thiema met Geelyelte kon praten,”
Dallpess oren gingen nog meer naar achter liggen bij het horen van de naam van zijn moeder. Thiemess grinikte.
“Wij zullen goede vrienden worden, paardje van me,”
En nu gingen de oren van het paardje naar voren staan. Dallpess wou dus niet vertrekken. Het paard was bang dat zijn ruiter weer schokken zal krijgen.
“Dallpess, laten we nu vertrekken. Ik zal die schokken niet meer krijgen,” beloofde Thiemess. Duidelijk hoorde je het paardje diep zuchten. Het strekte zich nog even uit en stond op. Glimlachend sprong Thiemess op zijn paard.
Ze reden uren, dagen en weken. Het gouden paardje bleef maar verder stappen. Elke avond, toen ze stopte met rijden, vroeg Thiemess waar ze heen gingen en altijd kreeg hij als antwoord oren die in de nek stonden. Het waren goeie vrienden geworde. Thiemess sliep altijd dicht tegen het paardje. De schokken kreeg hij niet meer, dit had hij ook beloofd en Thiemess kwam zijn beloftes na. Elke ochtend vertrokken ze weer, ze waren nog altijf in het bos. Het was er stil maar toch voelde Thiemess zich veilig. Zullen ze ooit uit het bos geraken?
In de woestijn van de Dertien Stenen was het niet meer zo rustig als vroeger. Rare wezens stonden naar de hemel te kijken. Dagen lang, zonder te eten of te slapen. De trompet hoorde je soms in de verte, bedoeld om andere wezens wakker te maken, die op hun beurt naar de hemel zullen kijken. Meermaals per dag kwam het gouden paardje voorbij in een rengalop, zonder ruiter. Wat gebeurde er in de woestijn? Waarom keken al die rare wezens naar de hemel? Waarom klonk de trompet om nog wezens wakker te maken? En waar was de ruiter van het gouden paard?