Citaat:‘Jongens en meisjes, ik moet jullie wat vertellen’ zei mijn mentor tegen de klas. Het klonk ernstig, en ogenblikkelijk werd het stil. Doodstil. Mijn mentor slikte, ademde even diep, en zei toen ‘meneer van Burik is ziek’.
Mijn mentor keek naar het plafond, naar de felle TL buizen. Ik zag dat hij ons iets belangrijkst moest vertellen. ‘Meneer van Burik heeft kanker’ zei hij, en met dat hij dat laatste woord uitsprak, rolde er een traan over zijn wang heen.
Een traan, om verdriet. Want meneer van Burik, was zijn vriend, zijn maatje, zijn beste collega. En hij was ziek.
Ik stond op en liep naar buiten toe. Want kanker deed me pijn. Ik ging de wc in en sloot mezelf op in een wc hokje. Na een aantal minuten kwam mijn beste vriendin er aanlopen. Ze begreep me, want zij wist heel goed, dat ik mensen kende die aan kanker waren overleden
Dagen gingen voorbij, en de ‘roddel’ verspreidde zich snel. Iedereen had het er over. Het stond na een week zelfs op de monitor. Mensen konden brieven schrijven, om hem geluk en sterkte te wensen. Mensen hoopten dat de kanker zich niet verspreidde. Iedereen hoopte dat hij beter werd. Iedereen.
Op een dag liep ik de trap op, mijn kamer in, en ik kroop veilig in ‘mijn’ hoekje, achter de computer. Ik startte de computer op, en meldde me aan op msn. Meteen kreeg ik een link van iemand uit mijn klas. Ik opende de link en zag een site. Een site van meneer van Burik. Het was een dagboek, en hij schreef hele mooie, maar heftige verhalen. Hij schreef over hoe hij zich voelde. Wat hij meemaakte. Hij beschreef zijn bezoekjes aan het ziekenhuis. Hij vertelde precies wat de dokters hem verteld hadden. Hij schreef wanneer er vooruitgang, en wanneer er een tegenslag was. Hij verteldde ons, dat hij darmkanker had.
Na een poos was ik de site uit het oog verloren, maar op school hoorde ik af en toe nog wel hoe het ging. Op een gegeven moment kwam er een boek in de school te liggen, om dingen voor hem in te schrijven. Ook kon je kaarten sturen, mailen, of gewoon een briefje schrijven. En elke keer als ik er wat in wou schrijven, haakte ik af. Want ik wist niet, wat ik moest schrijven.
En op 1 december, fietste ik naar school toe. Ik fietste zacht, om niet uit te glijden in de sneeuw. Ik had tranen in mijn ogen van de wind. Ik had het koud en warm tegelijk. Ik was duizelig, en klemde mijn handen goed vast aan mijn stuur. Alles was een beetje anders dan normaal. Het tweede uur had ik aardrijkskunde, en zoals altijd was er het tweede uur een dagopening. Iemand uit mijn klas las het voor.
Heb je dat soms ook wel eens. Dat je iemand iets wilt vertellen, dat je een brief wilt sturen, maar dat je niet weet, wat je op moet schrijven? Je weet niet dat je schrijven moet, want geen woorden passen bij je gevoel. Want jou gevoel weet niet wat hij zeggen moet. Maar opeens weet je wat de juiste woorden bij je gevoel zijn. En je schrijft ; ik weet niet zo goed, wat ik zeggen moet.
Na dit stukje werd stil in de klas. Misschien omdat het nog vroeg was, maar ik dacht dat het kwam omdat er bij iedereen wel een lampje ging branden. Mijn aardrijkskundeleraar vroeg, wie dat ook wel eens had. Iedereen stak zijn hand op. En wanneer heb je dan zoiets, vroeg hij. ‘Als iemand dood gaat’ antwoord een jongen uit mijn klas. Ik werd stil, en net als mijn mentor deed, keek ik ook naar het plafond, naar de felle TL buizen. En wat mijn leraar toen zei, blijft zich maar herhalen in mijn hoofd. ‘Ja, net zoals bij meneer van Burik. Dan weet je ook niet wat je moet zeggen, hè’ zei hij. ‘Wat heeft hij dan?’ vroeg een meisje uit mijn klas. ‘Kanker, darmkanker. Vreemd hè, 4 maanden geleden gaf hij nog les. Toen kreeg hij te horen dat hij nog een half jaar tot een jaar te leven had. Toen werden het maanden. Toen werden het weken. En nu kan het plotseling gebeuren………’
Ik vind de schrijfstijl bár slecht, maar ik kan er nu even niks beters van maken. Het is gewoon een opluchting om alles even neer te zetten.


