Ik zit er weer. Ik weet het zeker. Ik schuif naar achter, tot ik met mijn rug tegen twee muren zit. Veilig, beschermd. Nog steeds houd ik mijn ogen gesloten.
Een lange tijd gebeurd er niks. Ik luister naar de stemmen buiten, het gegil, het geschreeuw. Ik hoor alles, maar ik versta ze niet. Zouden ze het over mij hebben? Voetstappen die langs de deur lopen en weer teruggaan. Het gerinkel van kopjes op een dienblad. Ergens in de verte hoor ik het slaan van deuren, het gebruikelijke geroezemoes.
Langzaam komt alles weer terug. Het waarom. Het hoe. Voorzichtig open ik mijn ogen en knijp ze meteen weer dicht. Het felle licht van de TL-buizen weerkaatst van de spierwitte muren en schijnt recht in mijn gezicht. Met mijn ogen tot spleetjes geknepen kijk ik om me heen. Ik wist het wel. Ik ben weer hier, in deze Kamer, voor de zoveelste keer deze week.
Het is nu precies een week geleden dat de dromen zijn begonnen. Elke nacht ging ik in mijn bed liggen en wachtte ik tot ik in slaap viel. Plotseling, halverwege de nacht, schrok ik wakker en stond er iemand aan mijn voeteneinde naar me te kijken. Verder niks, alleen maar te kijken. Het enige herkenbare waren de ogen, wit, zonder gekleurde irissen of pupillen.
Daarna achtervolgden die ogen me in alle dromen die ik had. Soms keken ze alleen maar, soms leken ze tot in het diepst van mijn ziel door te dringen.
Af en toe zag ik ze ook overdag. Dan draaide een van de medewerkers zich om, met die zielloze ogen. Gillend, vechtend, bijtend en krabbend moesten ze me naar de grond werken en me verdoven, om me vervolgens in De Kamer te gooien.
Vannacht heb ik voor het eerst geen dromen gehad. Ik ben de hele nacht wakker gebleven, stijf rechtop in mijn bed.
Ook bij het ontbijt was alles normaal geweest. Zelfs de begeleiders keken verbaasd op toen ik ging zitten en een boterham smeerde. Ze hadden ongetwijfeld weer een aanval verwacht.
Toen ik over de tafel naar het pak melk reikte, schrok iemand zo, dat ze haar glas liet vallen. Scherven.
Ongemerkt, in de chaos van haar geschreeuw dat ze het niet zo bedoelde en de rommelige basstemmen van de begeleiders die haar op haar gemak probeerden te stellen, nam ik een mooie weg, met scherpe randjes.
Ik keek om me heen en zag dat niemand het gemerkt had. Niemand die de moeite nam om te kijken of er geen ongelukken waren gebeurd.
Onderweg naar school zat ik er steeds mee te spelen. De scherf brandde in mijn zak, en steeds als ik daarna naar mijn hand keek, was het alsof zich daarin een echo van de figuur met de witte ogen bevond.
In de verte zag ik hem al staan. Kijkend. Niks anders. Zijn observerende blik pinde me vast op de stoep, totdat Shanna me een duw gaf.
"Doorlopen, idioot!" siste ze me toe.
Op school stond hij steeds net buiten mijn gezichtsbereik te kijken. Ik wist dat hij naar mij keek, ik wist dat hij knikte. Ik wist dat hij van de glasscherf in mijn zak wist.
De rest van de dag gedroeg ik me voorbeeldig. Geen uitbarstingen, geen geschreeuw, geen geklier. De begeleiders waren verbaasd, maar dankbaar.
Na het avondeten, liep ik naar de badkamer toe. Een kille, witte ruimte, net als De Kamer, met 5 wasbakken en 5 douches, waarvan er een kapot was.
In dat hokje ging ik zitten, met mijn rug tegen de koude muur aan. GElukkig konden de deurtjes op slot.
Ik haalde de glasscherf tevoorschijn, bekeek hem eens goed. Het leek alsof ik in de glinstering van het glas de witte ogen kon zien die me nu al een week in hun ban hielden.
Voordat ik het wist, spatte een rode druppel op de witte vloer uiteen, gevolgd door nog een, en nog een. Verbaasd keek ik naar mijn arm, alsof het een gedeelte van mij was dat er niet bijhoorde. Ik zag het bloed eruit vloeien, in golven, net alsof mijn bloed de zee was en mijn lichaam de duinen die de zee probeerden tegen te houden.
Het werd licht in mijn hoofd en eindelijk liet ik de scherf los. Ik zag de witte ogen goedkeurend kijken en ik zakte weg in de duisternis...
Ik kijk naar mijn pols, waar nu alleen nog een verband om zit. Ik probeer het los te peuteren, maar ze hebben het te stevig vastgemaakt en ik weet toch wel hoe het eruit ziet. Het is tenslotte niet de eerste keer dat dit gebeurd is.
De voetstappen die ik steeds heen en weer hoorde lopen, naderen de deur opnieuw. Deze keer blijven ze stilstaan en hoor ik de sleutel in het slot omgedraaid worden. Ik blijf op mijn plek zitten. Misschien dat ze me niet doorhebben, als ik doe alsof ik er niet meer ben.
Knak.
De knieën van de man knakken als hij op zijn hurken tegenover me gaat zitten. Ik voel zijn ogen over me heen gaan, maar deze kan ik aan. Deze zijn blauw, met grijze vlekken erin, omlijnd door een gezicht met te veel rimpels om te tellen en krullend wit haar.
"Gwyn, wat heb je jezelf toch aangedaan, meisje," zegt de man. Ik zou wel willen schreeuwen dat ik het niet gedaan heb, ik was het niet, het was de hand die niet van mij was. Maar dat zou een leugen zijn.
Ik zwijg. Hij krijgt geen woord uit me, neem ik me voor. Hij vraagt of ik mijn hand wil uitsteken.
"De andere, asjeblieft."
Nukkig draai ik me om naar de muur, daarbij mijn rechterkant naar hem toedraaiend. Als hij mijn arm wilt hebben, mag hij daar best moeite voor doen.
Ik voel hoe hij zacht, maar kordaat, mijn pols vastpakt en het verband er af haalt, terwijl hij ondertussen een melodietje neuriet en tegen me blijft praten. Onzin, om me aan het praten te krijgen. Maar ik zwijg.
Hij inspecteert de wond, die allang schoongemaakt is door het personeel en gehecht is door de arts in het ziekenhuis. Blijkbaar is alles in orde, want hij verbind de snee opnieuw met schoon verband en laat dan mijn arm weer rustig zakken.
Hij staat op, en kijkt nog even op me neer. Ik weet dat hij zijn hoofd schudt. Dat doet hij altijd bij ons.
Voor hij de deur dicht doet, blijft hij nog even staan.
"Meneer Berkelkamp, kunnen we haar alweer verplaatsen?" vraagt de begeleider van die ochtend. Hij moet het zijn geweest die me naar het ziekenhuis heeft gereden.
"Nee Wouter, laat haar nog maar even zitten. Ik neem aan dat jullie haar al geïnspecteerd hebben op voorwerpen?"
"Uiteraard, meneer. Afgezien van die glasscherf in de douche hebben we niks gevonden."
Ik voel de blik van beide mannen op me gericht en ik kruip verder tegen de muur aan. Ik begin te trillen.
"Vreemd, heel vreemd..." mompelt de man met het grijze haar, die nog steeds in de deuropening staat. "Wouter, vertel me eens... Waar zou jij een mes verstoppen als je dacht dat wij het konden vinden?"
"Meneer, daar in de douche is geen enkele manier om zoiets te verstoppen," antwoord hij.
"Dat is dan toch wel zeer merkwaardig, in aanmerking genomen dat er geen druppel bloed op die scherf van je zat."
Ze zwegen.
---
Moest er even uit, heel kort, ik weet het
Wat denken jullie ervan?
)
Of separeer, verschilt in verschillende instellingen.
}, en 'ze sis