
Ik loop naar buiten, mijn hond naast me. Het is weer tijd om met hem uit te gaan, dat kan je wel zien aan zijn houding. Ik doe de deur achter me dicht en draai de deur op slot. Hoe zou het met mijn vriend Erik gaan? Ik heb hem al zeker twee dagen niet meer gesproken. Met die gedachte loop ik op de stoep, op weg naar het park.
Ik ga door de openstaande hekken, die hekken die het park altijd na tien uur ’s avonds doet sluiten.
Op het bankje bij de oude eikenboom ga ik zitten en maak de riem los van mijn hond. Dit bankje is het plekje waar ik Erik ontmoet heb. Ik laat mijn hond zijn gang gaan in de bosjes en begin te mijmeren. Mijmeren over hoe lang Erik en ik nog verkering zouden hebben, mijmeren over de momenten dat onze liefde heel sterk was.
Ik hoor geritsel achter me en zie mijn hond de bosjes uitkomen. Hij begint aan mijn hand te likken, het teken dat hij klaar is met zijn behoeftes. Ik sta op en doe de riem weer vast. Ik begin te lopen, de hond loopt naast me.
Ik kom langs een oude vrouw dat op een bankje bij de ingang van het park zit. Ik groet haar, zij groet mij.
Ik loop het park uit en neem een andere weg naar mijn huis. Deze weg neem ik altijd op de terugweg, deze weg gaat langs het huis van Erik. Daar kijk ik altijd even of hij thuis is, wat meestal niet zo is.
Ik ben bijna bij zijn huis, nog dertig meter ben ik ervan verwijderd. Het buitenlicht is aan, dat kun je van ver al zien. Er staan twee mensen bij de deur, ze staan dicht tegen elkaar aan.
Ik loop wat sneller, ik ben nieuwsgierig. Ik geloof mijn ogen niet als ik zie wie het zijn. Het is Erik met een anders meisje. Erik met een ander meisje. Het spookt de hele tijd door mijn hoofd. Ik schud mijn hoofd van ongeloof, dit kan niet, dit kán niet! Erik en een ander meisje, zoenend in de deuropening. Het is niet te geloven! Erik kijkt op met een verschrikt gezicht. Hij roept naar me, maar ik wil het niet horen. Ik laat de riem van mijn hond los en ren weg. Ik ren naar huis, waar ik hijgend en huilend op de veranda ga zitten. Diezelfde woorden, Erik met een ander meisje, spoken nog steeds door mijn hoofd.
Ik begraaf mijn gezicht in mijn handen. Ik hoor voetstappen, ze komen steeds dichterbij. Ik kijk niet op, ik weet al wie het is. Pas als ik een lik aan mijn hand voel, kijk ik op. Mijn hond staat voor me. Ik aai hem, ondertussen kijk ik waar de riem, waar hij nog steeds aan vast zit, heen gaat. Hij gaat naar boven, naar een hand. Het is de hand van Erik. Erik kijkt me aan, met grote blauwe ogen.
Zij mond gaat open, hij wil iets zeggen. Dit is wat hij zegt: “Het spijt me, ik wilde je niet kwetsen. Het spijt me echt, Elize.” Hij pakt mijn hand, maar die trek ik gelijk weer los.
“Hoe kun je iemand nou niet kwetsen door vreemd te gaan?” vraag ik met een schokkende stem. Ik sta op en open de deur, de hond loopt al naar binnen. “Ik wil jou niet meer zien, Erik, het is over tussen ons.” Met die woorden sluit ik de deur en de relatie tussen Erik en mij.