Buiten is het koud. De lucht is grauw, de bomen zijn kaal en de wind waait veel te hard. Moeizaam blijf ik tegen de storm in trappen. Het gaat niet, het waait té hard. Steeds weer wil ik stoppen, stoppen om uit te rusten, om mijn gedachten op een rijtje te zetten en even na te denken. Maar zo kom ik toch nooit thuis?
Ik heb zin om het op te geven. Mijn fiets neer te gooien en me te laten vallen in de koude, natte berm naast het fietspad. Het uit schreeuwen, huilen, van me af slaan...
Ik weet nooit waaróm ik me zo voel, het overkomt me gewoon. Het overkomt me steeds vaker, steeds weer. Dat ik me enorm klote kan voelen om niks. Een soort van winterdip. Het begint meestal al in de zomer. Terwijl ik geniet van de hoge temperaturen en de vele uren zon op een dag, doet elke vallende regendruppen me denken aan de afgelopen winter, én de winter die nog gaat komen. Als de herfst begint word ik steeds banger en banger en zodra het officieel winter is komen de gevoelens pas écht aanzetten...
Ik heb een hekel aan de winter. De winter met haar kou en nattigheid. De bomen die steeds kaler worden in de herfst en die treurig in de wind staan te wiegen terwijl ik tegen me de tegen de wind in naar huis zwoeg. Die wind, die verotte klotewind die altijd maar de verkeerde kant op lijkt te waaien. Altijd en eeuwig wind tegen, zo hard mogelijk... Hoe moe ik me dan kan voelen als ik eenmaal thuis ben. Geen puf meer om ook maar íets te doen behalve uitgeput op de bank neer zakken.
'Gelukkig' is het nu zomer. Ik heb er nog maar weinig van gemerkt, al is het in ieder geval niet erg koud geweest. Ik probeer maar van elk zonnestraaltje te genieten en me zelf op te laden voor de winter. De tijd waarin de wekker gaat als het nog donker is, ik naar school fiets wanneer het weer donker is, en ik weer naar huis fiets wanneer het nog donker is. Ik zie er het positieve niet van in. Maar goed, het zal hopelijk een beetje meevallen deze winter...
Deels autobiografisch, maar beetje overdreven
