Het gaat over mijzelf, dus waar gebeurt

Het duurde niet lang totdat mijn oma rust vond, nadat de man met wie zij 75 jaar van haar leven deelde. Oma was een lieve vrouw. Een hele lieve vrouw. Net zoals mijn opa een lieve man was. Ik denk dat ik mijn liefde voor natuur en dier van hem heb. Samen wandelden ze graag door onze tuin, knuffelde ze met onze hond, en gaven ze de kinderen van de buren snoepjes.
Mijn oma leek net een Indisch vrouwtje toen ze in haar kist lag. Ze was zacht bruin van kleur, en had, als ik het me goed herinner, een bloemen jurkje aan.
Ik durfde wel te kijken. Te kijken naar de dood. Zo mag ik het eigenlijk niet noemen. De dood is een zwaar begrip, en ik wilde toen niet tegen de dood aan staren. Mijn oma leefde nog, vond ik. Ze lag gewoon te slapen. En ik durfde toe te kijken. Mijn broer niet. Ik denk dat hij wel bang was om oma te zien. Dat is niet erg, maar hij mag niet bang voor de dood zijn. Daar wordt je niet sterk van.
Mijn band met oma was niet heel erg sterk. Oma woonde toch wel een stuk verder weg. En ik had vaak geen zin om haar en de rest van mijn familie te bezoeken. Laf van mij, heel erg laf. Want ik had haar ook aan kunnen staren als ze in de bank zat, en niet wanneer ze in haar kist lag. Wat afschuwelijk van mij. Hoe kon ik nou geen zin hebben om mijn lieve oma te zien? Om haar een kus te geven, om haar alleen maar aan te staren. Ik zag haar slechts een paar keer in het jaar, op feestdagen.
Ik heb er spijt van. Daar kan ik om huilen. Ik wil nog één keer mijn pop laten zien, die ik voor mijn derde verjaardag kreeg, met een trotse blik in mijn ogen hou ik de pop voor haar neus, en hoor ik haar zeggen dat ze de pop prachtig vind.
Voor mijn oma schreef ik een gedicht, die ik op haar begrafenis voordroeg aan familie, vrienden en kennissen.
Mijn gedicht luidde zo:
Diep in mijn hoofd schuilt de gedachte.
De gedachte van pijn, en machteloos wachten.
Je laatste adem klonk als een zucht.
Dit was de toegang tot vrede en rust.
Eén zin klopt echter niet. Namelijk de eerste. De gedachte schuilde niet diep in mijn hoofd, maar hij was duidelijk aanwezig, en klaar om eruit te springen.
Oma mocht niet lijden, ze moest beter worden. Maar voor oma was een leven zonder haar opa niet voor te stellen, en leefde ze op steun van haar familie, om ze een plezier te doen. Dat was namelijk mijn lieve oma, ze leefde voor andere, ze leefde voor mij. En ik heb niet haar daar niet eens voor bedankt. Ik heb niet eens gezegd ‘Dank u wel, lieve oma’.
En waarom heb ik dat niet gedaan? Omdat ik het niet besefte. Besef kwam veel te laat. Besef komt nu, terwijl ik deze brief schrijf. Tranen komen nu.
Lieve oma, bedankt.