Alles.
Wij in het park, hand in hand. Het was echt zo’n cliché; een warme heldere zomeravond, honderdduizend sterren, volle maan. Het was stil in het park, lachend liepen we langs het water. Je begon me te kietelen, en van schrik verloor ik mijn evenwicht en trok je mee. Stoeiend lagen we op de grond, tot we helemaal uitgeput waren. Ik ging naast je liggen, mijn hoofd op je borst, armen om je heen. Bij jou voelde ik me veilig, kon ik mezelf zijn.
Wij in het park, hand in hand. Het was koud, en het regende een beetje. Op wat mensen die snel hun hond uitlieten na, was het stil. Je hield mijn hand stevig vast, alsof je bang was dat ik wegliep. Ik was vrolijk, ik had net m’n eerste rapport gehad, geen enkele onvoldoende. Jij was stil, alsof je ergens mee zat. Toen ik je vroeg wat er was, zweeg je en zoende me. Het voelde anders, het waren niet de lieve zoenen die ik kende. Het was ruwer.
Wij op jouw kamer, huilend. Je had me net alles verteld. Over je vader, die jou als een stuk vuil behandelde. Over je verleden, hoe je van de ene naar de andere enge tante gegaan bent, zonder een echt eigen huis. Over nu. Je sneed, in jezelf. Zodat je de pijn van binnen even kon vergeten, zodat je even kon zien dat je echt leefde. Je hebt het me laten zien, de littekens op je polsen en je armen. Ik was stil, heb m’n armen om je heen geslagen en je een halfuur vastgehouden.
Ik in het uitvaartcentrum, stil. Je vader heeft je 4 dagen geleden gevonden, badend in het bloed. Je had je polsen doorgesneden. Het hoefde niet meer. Het was genoeg. En gek genoeg, heb ik er vrede mee. Het was jouw keuze, jij wilde het zo.
In mij een totale stilte, geen tranen, geen woede. Niks. Numb.
Ben niet tevreden, vooral niet over het einde
