Ik ben bezig met een YA boek te schrijven.
Het gaat over drie meiden (vriendinnen), die alle drie op een ander moment, op een andere manier ontvoerd worden. Op de plek waar ze naartoe gebracht worden, worden ze misbruikt en gebruikt. Komen ze ooit nog vrij?
Hoe ik het exact wil schrijven, weet ik niet. Ik heb alleen de grote lijn in mijn hoofd en de manier waarop de ontvoeringen plaatsvinden. Verder wil ik graag schrijvend ontdekken. Dus voor mij is het ook een verrassing hoe het af gaat lopen haha

Ik ben niet van plan om alles te delen, ik wil hem namelijk heel graag ook uiteindelijk laten uitgeven, maar ik plaats hier de proloog die ik nu al heb. Wellicht dat ik deze proloog wat uitgebreider ga schrijven en het misschien niet als proloog gebruik, maar dat het dan gewoon hoofdstuk 1 wordt (ik denk dat ik daar pas uit ben als het hele verhaal af is). Het moet een soort novelle worden, dus een niet al te dik boek. Dus ik moet ook niet te lang wachten met spanning opbouwen. Maar voor nu is het een proloog
Natuurlijk zal ik nog een paar keer moeten herschrijven, zeker qua zinsopbouw en misschien ook spelling, toch ben ik echt mega tevreden met wat ik nu al heb.
Hieronder kunnen jullie de proloog lezen, hierna weet ik niet wat voor stukken ik wel/niet zal plaatsen, maar ik zal jullie wel op de hoogte houden hoe mijn schrijfproces gaat, bijvoorbeeld hoeveel woorden ik geschreven heb etc. En natuurlijk vermeld ik het als ik mijn verhaal ga opsturen naar de uitgever!
Nou hier komt ie:
Met mijn hockeystick in mijn hand loop ik het veld af, richting de kleedkamers. Het was een pittige training vanavond, we zijn echt afgemat gewoon. Ik zweet behoorlijk en ik ben moe. Snel kleed ik mij om en ik ben dan ook als eerste klaar. Ik zeg tegen mijn vriendinnen dat ik alvast naar buiten loop, terwijl ik mijn sporttas over mijn rechterschouder hang.
Als ik buiten kom bij mijn fiets, merk ik dat het al een stuk frisser is geworden. Of het lijkt zo, omdat ik nu alweer een aantal minuten niet meer fanatiek aan het bewegen ben. Ik haal mijn fleecevest uit mijn sporttas en trek hem aan.
Ik kijk naar de deur van de kleedkamer maar die is nog steeds dicht. Als het nog veel langer duurt voordat Amber en Tess naar buiten komen, dan ga ik naar huis, denk ik. Ik moet wel op tijd zijn voor mijn date straks.
Plotseling krijg ik trek in een sigaret, terwijl ik eigenlijk al een hele tijd ben gestopt. Ik vraag mij af waarom ik er nu weer trek in krijg, terwijl ik er eigenlijk na het stoppen geen behoefte aan heb gehad. Is het omdat de training zo vreselijk pittig was, of omdat ik zenuwachtig ben voor mijn date van vanavond? Misschien is het wel een combinatie van beide, denk ik en ik zoek haastig in mijn zakken naar een sigaret. Ik heb dit vest al bijna een jaar niet aan gehad, dus misschien vind ik nog een verdwaalde zitten. Ik heb geluk. Meteen haal ik de sigaret uit mijn zak en stop hem in mijn mond. Dan bedenk ik mij dat ik nog een aansteker nodig heb. Ik voelde hem niet in mijn zakken zitten, dus zoek gefrustreerd in mijn sporttas. Ook niet! Ik kijk om mij heen en zie dan in de verte wat glinsterends liggen, een meter of twintig bij mij vandaan. Het lijkt op een aansteker als de laagstaande zon er zo op schijnt. Nieuwsgierig loop ik er naartoe. Als ik dichterbij kom, zie ik dat ik gelijk heb. Mijn hart begint te kloppen van opwinding en mijn laatste passen loop ik wat sneller.
Ik pak de aansteker op en schud er voorzichtig mee, maar hij blijkt leeg. Ik vloek binnensmonds , waarna ik hem woedend meters ver van mij af gooi. De sigaret, die nog steeds uit mijn mond bungelt, breek ik doormidden, waarna ik hem fijnstamp op de grond. Ik weet dat ik daar spijt van ga krijgen de komende paar uur. Gefrustreerd en chagrijnig loop ik terug naar mijn fiets, terwijl ik de deur van de kleedkamer in de gaten hou. De deur is nog steeds dicht. Ik besluit Tess een appje te sturen en ik zeg dat ik ga, omdat ik vanavond nog een afspraak heb. Zonder op een appje terug te wachten, stap ik op mijn fiets en vertrek naar huis.
Anderhalf uur later zit ik helemaal klaar om naar café De Appelboom te vertrekken. Eigenlijk hoef ik over tien minuten pas weg, maar ik ben zo gespannen, dat ik niet meer kan wachten. Ik ga maar, denk ik. Misschien is Floris ook wel te vroeg. Ik pak mijn sleutels van het rek en ik stap de deur uit. Hoe dichterbij ik bij het café kom, hoe zenuwachtiger ik word.
Als ik na een kwartier fietsen bij De Appelboom aankom, zie ik hem al zitten. Het café zit helemaal vol, maar Floris valt gewoon op. Hem kan je gewoon niet over het hoofd zien. Ik zag hem ook als eerste, daarna zag ik pas dat het café vol zat.
Ik duw de deur open en hij kijkt direct op. Als hij mij ziet, staat hij op en komt naar mij toe. Ik begin nog zenuwachtiger te worden en denk dat hij mij gat zoenen. Dat hoop ik.
Maar dat gebeurt niet. Hij zegt dat hij het hier te druk vindt en vraagt of ik met hem mee ga naar zijn huis.
Ik kijk hem verward, en ook een beetje angstig, aan. Er gaat van alles door mij heen. Kan ik hem vertrouwen? Ik ken hem nog helemaal niet zo goed. Hij hangt altijd rond voor de school, maar ik heb nog nooit echt met hem gepraat, alleen oogcontact gehad. Heel vaak oogcontact. Ik vind hem al heel lang knap. En gister vroeg hij mij plotseling mee op date! Ik stond vlak voor hem en stotterde dat ik heel graag wilde.
Blijkbaar was ik te lang in gedachten. Hij keek mij vragend aan of ik nog met hem mee wilde. Anders zou hij alleen naar huis gaan, zonder mij en dan zou het ook klaar zijn met de date. Beduusd van zijn plotselinge reactie, stemde ik ermee in om mee te gaan.
We liepen naar zijn auto en toen we waren ingestapt, hoorde ik hem de autodeuren op slot doen. Tenminste, dat dacht ik te horen, maar ik dacht er verder niet over na. Ik hoor wel vaker geluiden die er niet zijn.
De autorit duurt langer dan ik voor ogen had. We zitten al bijna een uur in de auto. We hadden toch al lang bij zijn huis kunnen zijn? Hij woonde toch niet zo ver weg?
Woont hij dan helemaal hier? Of was zijn aanbod van net een valstrik? Ineens word ik heel bang. Floris stuurt de auto een verlaten terrein op. Dat maakt mij nog angstiger. Ik zie in de hoek van het terrein een gebouw staan, zwak verlicht door twee lantaarnpalen. Ik kan niet geloven dat hij hier woont, in dat krot, en begin steeds meer de gedachte te geloven dat het een valstrik is geweest.
Zodra Floris zijn auto tot stilstand brengt, probeer ik uit zijn auto te ontsnappen. Maar de deuren zitten op slot. Ik kan er dus écht niet meer uit. Ik wil gaan gillen, maar er komt geen geluid uit mijn strot. Dan word de autodeur aan mijn kant vanaf de buitenkant van het slot gehaald. De deur wordt opengetrokken en ik zie twee mannen met bivakmutsen op. Ik knijp mijn ogen dicht, bang voor wat er gaat gebeuren. Ik voel dat ik ruw uit de auto wordt getrokken. Ik wordt meters ver meegesleurd. Ik denk dat ze mij naar het gebouw brengen die ik net heb gezien. Ik doe mijn ogen open, omdat ik stiekem hoop dat dit maar één grote nare droom is. Maar helaas is dit echt. Als ik nog eens beter kijk, zie ik dat Floris met zijn auto is verdwenen. En dan begin ik te vrezen voor mijn leven….
Ik hoop dat ik jullie een beetje vermaakt heb. Mochten jullie tips hebben of een ernstig foutje spotten qua spelling oid, hoor ik het graag!