Ik vind het vooral heel belangrijk om tips te krijgen (en wat aanmoediging zou het makkelijker maken om sneller door te schrijven

Jinera ontdekte al heel jong dat ze lucide kon dromen, het was iets wat haar altijd angst aanjaagde. Het besef hebben dat je droomt terwijl je droomde, het besef hebben dat je een nachtmerrie hebt terwijl je de nachtmerrie zelf hebt. Soms werd ze dan wakker, om vervolgens niet meer te kunnen bewegen en zweerde ze schaduwachtige figuren aan de rand van haar bed te zien staan.
Maar hoe ouder ze werd, hoe meer controle ze begon te krijgen op de dromen die ze had. Ze kon de wereld laten doen wat zij wilde, ze kon voor enkele uren per nacht letterlijk haar wildste dromen doen uitkomen.
Als het buitenbeentje dat ze altijd al was geweest, waren haar dromen een toevluchtsoord van de nachtmerrie die de wakende wereld voor haar was. Als ze verliefd wordt op een persoon in haar droom begint ze de realiteit te verliezen.
###
Vanuit de achterbank van de auto keek ik het raam uit, waar een troebele zon doorheen scheen, die dreigde onder te gaan. De lucht was oranje en roze gekleurd, kleuren die langzaam in elkaar overgingen, met hier en daar een wolk die helder wit was. Door de radio galmde een liedje, mijn zus neuriede zachtjes mee met de melodie en tikte zonder dat ze zich er bewust van leek te zijn met haar vingers tegen haar bovenbeen aan. Mijn vader praatte op een gedempte toon tegen mijn moeder, die de auto bestuurde. Ik keek naar het spiegeltje en zag dat mijn moeder mijn blik ving en me een kleine glimlach schonk.
Met mijn hoofd leunde in tegen het raam aan. Elke auto die voorbij reed werd steeds vager. Het waren eerst voertuigen, maar na een paar minuten waren het slechts gekleurde vlekken die voorbij flitsten. Het liedje was veranderd en mijn zus was gestopt met neuriën. Langzaam vielen mijn ogen dicht en het gefluister van mijn ouders werd één grote woordenbrij, die ik niet kon onderscheiden van elkaar. Met gesloten ogen staarde ik naar de kleurrijke vlekken die de duisternis sierde, gefascineerd door de vormen. Ik luisterde naar het zachte gezoem en genoot van de gevoelloosheid in mijn lichaam. Ik stond mezelf toe om weg te zakken in slaap en liet me wegvoeren door de wolk waar ik me op leek te bevinden.
Toen ik mijn ogen weer opende was het donker. En koud. Ik was niet meer in de auto.
Er was geen gefluister meer van mijn ouders die zo rustgevend werkte. Het was vervangen door een zacht gepiep. Er was geen geneurie of getik meer van mijn zus, alleen een vreemde doordringende geur die ik zo goed kende, maar toch niet kon - durfde - plaatsen. Ik zat niet meer met mijn hoofd tegen het raam aan, maar lag op een zacht bed, met een dunne deken om me heen geslagen.
Ik sloot mijn ogen weer. Helaas controleerde ik mijn dromen goed genoeg om te weten dat ik nu niet sliep. Helaas was ik slim genoeg om precies te weten wat eraan de hand was. Er was geen weg terug naar die onwetendheid, zoals toen ik in de auto in slaap was gevallen. Ik besefte me de volle werkelijkheid van waar ik me bevond en nog nooit had ik zo erg gewenst dat ik slechts een nachtmerrie had.
De kleine resten slaap die me tot nu toe zo kalm hadden gehouden, sijpelde weg. Ik zag de lichten op de gang. Het waren geen felle lichten, maar deden toch pijn in mijn ogen omdat mijn kamer verduisterd was. Na een paar seconden begon ik geluiden te horen die niet uit mijn kamer kwamen. Het waren stemmen, besefte ik me. En voetstappen. Mensen die voorbij mijn kamer liepen. Heen en weer, heen en weer. Zodat ik nooit kon opmaken waar ze het nou precies over hadden.
Toen kwam de pijn. En ik begon te rillen. Steken, zo scherp als een mes, maar ondanks dat voelde ze ontzettend dof. Ik voelde hoe tranen mijn zicht vulde en mijn ogen verlieten om hun pad over mijn wangen te bewandelen.
Laat ze nog leven. Laat ze nog leven. Laat ze nog-
Niet aan denken. Ik beet hard op mijn lip en sloot mijn ogen. Alles was goed, dat moest wel. Na een paar seconden kreeg ik mijn ademhaling onder controle en wist ik mezelf net in te houden om mijn tranen af te vegen. Alleen al kijken naar mijn arm deed pijn. Dus liet ik mijn tranen hun gang gaan en probeerde krampachtig mijn hoofd leeg te maken.
In, uit, in, uit. Zolang ik me maar op mijn ademhaling concentreerde. Ik was kalm. Langzaam opende ik mijn ogen, erop vertrouwend dat ik rustig zou blijven en zou wachten tot er iemand kwam.
Maar het was nog steeds donker.
Er kwam niemand.
En ik was bang. Ik wilde mama- ik wilde dat er iemand was om me te vertellen dat alles goed was met mijn familie. Nu.
Tranen liepen nog steeds oncontroleerbaar over mijn wangen toen een in wit geklede vrouw naar binnenkwam. Ze opende haar mond om wat te zeggen, maar zodra ze mijn schokkende gedaante zag had ze zich naar me toe gehaast. Heel voorzichtig had ze haar hand op mijn rug gelegd, en ondanks de bonzende pijn in mijn lichaam stond ik mezelf niet toe om weg te trekken.
Met rood doorlopen ogen keek ik op naar haar, ik voelde één traan mijn ogen ontsnappen voor ik mijn controle hervond. Het zachte gezicht van de vrouw straalde medelijden uit, en ondanks dat ik al wist wat het antwoordt zou zijn, vroeg ik: 'Er is iets ergs gebeurt, hè?'
Het was mijn zus die een uur later naast mijn bed stond. Ze had haar hand op mijn schouder gelegd terwijl ze afwezig voor zich uit staarde. Alsof ze niet meer in haar lichaam was, dat haar gedachtes zich erbuiten bevonden en haar lichaam slechts een verpakking was. Ze leek zo kalm. Zo beheerst . Het enige wat haar angst verraden waren de onregelmatige schokken naar adem die een geluid voortbrachten dat tussen een bijna onhoorbare gil of gesnik in zat.
Ik schoof mijn lichaam met moeite naar de rechterkant van het ziekenhuisbed. Toen ik opkeek naar de vragende blik van mijn zus klopte ik zachtjes op de lege plek naast me.
'Je bedoelt-?'
Langzaam knikte ik en voelde hoe mijn zus neerzakte op bed naast me. Ze schopte haar schoenen uit en ging voorzichtig liggen. 'We kunnen dit wel.' De woorden waren bedoeld om me te verzekeren. Om te laten zien dat zij nog steeds mijn oudere zus was en dat we er wel doorheen konden komen. Maar zelfs ik kon de vragende toon horen die verborgen zat in haar stem.
Toen ze haar hoofd op mijn schouder liet leunen en vragend naar me opkeek, vermeed ik haar blik. Nee, ik kan het niet, waren de woorden die in mijn keel vast zaten, maar ik niet durfde uit te spreken.
---