De schommels bij het bos
“Naar de schommels bij het bos, we gaan naar de schommels bij het bos, toch?” Haar stem klonk bijna hoopvol, maar met een vlaag paniek, terwijl ze naast hem schuifelde. Haar hand had ze stevig om de zijne geklemd, en hoewel ze vastberaden was om zonder hulp te lopen, gaf het een geruststellend gevoel dat ze op hem zou kunnen leunen. De man naast haar knikte en draaide zijn hoofd naar haar toe. Hij las de verwarring in haar grijze ogen. Zijn mondhoeken krulden op in een geruststellende glimlach terwijl hij een van haar zilveren haren achter haar oor veegde. De vijftig waren ze jaren geleden gepasseerd, en de zestig was hen ondertussen ook al in een waas voorbij gevlogen. De tijd bijna vergeten door hen beiden.
“Ja, we gaan naar de schommels, Astrid.” Hij draaide een kwartslag en gebaarde naar het paadje dat bijna verhuld ging onder de bomen. Lang geleden hadden er kinderen rennend en lachend over gerend, had zij hem ermee heen genomen op vergeten middagen. Nu was het vergeten door iedereen, behalve door hem. Behalve door Johan. “Dat paadje daar in, en dan zijn we er bijna.” Zijn toon was bijna sussend en ze pakte zijn hand iets steviger vast, gesterkt door zijn beloftes. “ Bij de schommels?” Herhaalde ze, haar ogen nu gericht op het paadje dat haar eerder nauwelijks was opgevallen.
Johan knikte opnieuw, maar keek haar deze keer niet aan. “Bij de schommels.” Bevestigde hij geduldig. Eens was hij ongeduldig geweest, gehaast, had hij geleefd zonder het echt door te hebben. Zij had hem geleerd dat een moment slechts kort duurt, maar een herinnering voor altijd. Of dat was in ieder geval wat ze dachten.
“Hij wacht op mij daar, weet je.” Begon Astrid plotseling, en ze keek naar hem. De eerdere afwezige, bijna verwarde blik was verdwenen uit haar ogen, en een bijna kinderlijk enthousiasme vulde haar ogen. Plotseling keek ze omhoog van haar voeten en haar ogen vulden zich met verwondering terwijl ze rond keek. Haar pas bijna onwaarneembaar versnellend. Johan keek naar haar en probeerde een glimlach te forceren. Hij wilde dit moment niet voor haar vernietigen, daarvoor hield hij te veel van haar. Hij gunde haar deze momenten, deze momenten dat hij de blijdschap en het enthousiasme terug zag in haar ogen, niet de leegte en verwarring waar ze steeds mee gevuld leken te zijn.
“Hij wacht bij de schommels.” Verduidelijkte ze en ze knikte met haar hoofd. Johan knikte ook en forceerde zijn blik op haar gericht te houden. Hij wist wat ze zou gaan zeggen, hij wist het beter dan zijzelf. Sinds wanneer was het zo geworden dat hij haar beter kende dan zij hem? Sinds wanneer was ze gestopt met alle details over zijn leven en zijn jeugd herinneren? Sinds wanneer leek de liefde die eens wederzijds tussen hen was gegroeid, aan haar kant vergeten te zijn?
Zinloze vragen, want natuurlijk wist hij het antwoord. Was de eerste keer dat hij het zag, hoorde, voor altijd in zijn geheugen gebrand. Het enige was dat hij het niet wilde weten. Dat hij, hoe ironisch dat ook mocht klinken in zijn situatie, alles mocht vergeten.
“Peter van Hoff.” Zei ze plotseling, als een antwoord op een vraag die hij niet gesteld had. Nochtans wist hij, indien hij de vraag wel gesteld had, al wat ze zou antwoorden. Hij knikte opnieuw, het enige antwoord dat hij kon verzinnen. Hij kon het haar niet kwalijk nemen, ze had geen idee wat ze met haar woorden aanrichtte, maar hij wenste dat hij zou vertellen over het verleden van Astrid en Johan, niet dat van Astrid en Peter. “Peter van Hoff wacht bij de schommels op mij.” Zei ze opnieuw, en keek op naar hem. “Bij de schommels.” Verduidelijkte ze en ze keek hem in haar ogen met een plotselinge urgentie. Hij zag de paniek in haar ogen staan en legde zijn hand zachtjes op haar wang.
“Ik weet het, we zijn er bijna.” Antwoordde hij opnieuw sussend en bleef in haar ogen staren totdat de paniek uit haar ogen verdween. Hij hoopte een flik ker van herkenning te zien, maar het bleef uit. Ze glimlachte naar hem.
“We moeten opschieten. Peter van Hoff wacht bij de schommels.” Ze draaide een slag en begon te lopen. Hij merkte echter dat ze na een paar passen begon te twijfelen en toeliet dat zij hem opnieuw de weg leidde.
Ze kwamen niet snel vooruit. Met de leeftijd was hun vermogen om zich met een kinderlijke snelheid en souplesse te verplaatsen verdwenen, maar het maakte niet uit, ze hadden alle tijd. Een lange tijd zwegen ze beide, totdat Astrid plotseling weer begon te praten. “Peter van Hoff is verliefd op mij, weet je.” Ze giechelde. Giechelde? Het was een geluid dat hem vreemd in de oren klonk. Een geluid dat hij haar al jaren niet meer had horen maken.
“En ik…” Ze keek naar hem met een bijna samenzweerderige blik in haar ogen. “Beloof je het niet te vertellen?” Zei ze op gedempte toon. Johan wendde zijn ogen af en staarde recht vooruit. Hij knikte niet, antwoordde niet, maar dat leek Astrid niet te kunnen schelen. Blijkbaar vatte ze zijn zwijgen op als een instemmen. “Misschien ik ook wel een beetje op hem.” Ze knikte en hij forceerde een glimlach. “Maar niet vertellen hoor!” Herhaalde ze, urgentie in haar gedempte toon. “Je weet hoeveel ze praten in het dorp.”
Johan knikte. In de verte zag hij de schommels, en hij wilde niets liever dan omdraaien, omdat hij wist wat er nu zou gaan gebeuren, maar hij kon het niet. Hij wist niet wat beter voor haar was: terugkeren en haar in haar dromen laten verdrinken, of verder gaan en haar dromen vernietigen. Hij wist het niet meer, en dus liepen zijn voeten bijna uit zichzelf vooruit. Er was geen goede keuze, niet eens een minst slechte. Er was niets, niets dat hij kon doen, behalve haar zeldzame momenten van hervonden jeugd en vreugde herinneren, en hopen dat deze herinneringen voor altijd bij hem zouden blijven.
Aangekomen bij de schommels was hij er niet. Natuurlijk was hij er niet, hij was er nooit. Astrid verstijfde en haar ogen schoten van de ene naar de andere schommel. Hij wist precies wat er ging gebeuren, en wist dat hij moedeloos moest toekijken. Astrid draaide om haar as heen, haar ogen schoten van links naar rechts. Hij wist dat hij de paniek, verwarring en teleurstelling in haar ogen zou lezen wanneer hij ze zou kunnen zien, en dus ontweek hij ze. “Dit is niet de goede plek!” Jammerde ze en hij hoorde haar naar hem toe stappen. “Dit is niet de goede plek.” Herhaalde ze. “Ik moet naar de schommels bij het bos.” Ze smeekte het bijna, en het brak zijn hart.
“Astrid.” Zei hij geduldig, hij had dit eerder meegemaakt, en hoe moeilijk het ook was, hij kon zich niet door zijn emoties mee laten slepen. “Astrid, dit is de goede plek.” Verzekerde hij haar. “Kijk naar de schommels, de bomen. Dit is de goede plek.” Ze keek op naar hem, en een kort moment van herkenning flitste in haar ogen. Ze draaide zich om en keek opnieuw rond, voordat ze zich terug richtte tot hem.
“Waarom is hij er niet?” Ze fluisterde het, en haar stem klonk zo gebroken, zo teleurgesteld dat het zijn hart brak. Johan zuchtte en pakte haar hand. “Misschien is hij het vergeten.” Stelde hij voor.
Astrid schudde haar hoofd resoluut. “Nee, hij is mij niet vergeten. Hij is verliefd op mij.” Verduidelijkte ze. Johan zuchtte en knikte. Hij ging niet met haar in discussie, het was toch zinloos. Het zou niet eerlijk zijn ook, en hij wilde niets liever dan haar eerlijk behandelen, ook al betekende dat tegen haar liegen.
“Misschien heb je je vergist in de datum. Misschien is het morgen.” Hij haatte zichzelf voor het geven van valse hoop, maar hij kon haar niet de waarheid vertellen. één van hen ging er al onder gebukt, en dat was meer dan genoeg.
Ze keek peinzend op naar hem, maar scheen zijn antwoord te accepteren. “Peter was wel een beetje onduidelijk.” Mompelde ze tegen zichzelf. Toen keek ze op naar hem. “Het is vast morgen, gaan we morgen weer?” Vroeg ze, en haar toon was zo hoopvol dat hij niets anders kon dan knikken.
“Morgen gaan we weer.” Antwoordde hij sussend, en hij forceerde zichzelf haar glimlach te beantwoorden met een glimlach van zichzelf.
“In het bos bij de schommels.” Zei ze tegen hem, alsof ze bang was dat hij het zou vergeten.
Hij knikte. “In het bos bij de schommels.”
De volgende dag begonnen ze opnieuw hun zoektocht, liepen ze opnieuw het bekende pad.
En ze bleven lopen, alle dagen die nog mochten komen.
Ze bleven lopen tot het bittere eind.
deze materie ligt mij ook wel ja.