
Until lambs become lions
“Het is niet hun fout,” zegt ze geduldig terwijl ze haar hand op mijn schouder legt. Ik heb het afgelopen uur voorovergebogen gezeten en geen woord gesproken, maar ze weet wat ik vind, wat ik denk. Misschien denkt ze het zelf ook, maar ik weet dat zij het nooit zou uitspreken. Zij niet. Ik sla haar hand weg en wend mijn blik af. Mijn verdriet maakt plaats voor een woede. Woede is makkelijker, woede is iets wat ik ken.
“Wiens fout is het dan wel? De mijne?” snuif ik en ik sla mijn armen over elkaar. Ik kan haar aanwezigheid niet aan, ze is alles wat ik had kunnen zijn. Zij heeft waar ik naar verlang en ze heeft het zomaar in haar schoot geworpen gekregen. Ik voel haar aanraking opnieuw en ik draai me fel om. Ik wil haar aanrakingen niet, genegenheid, vriendschap, familie, allen worden ze betekenisloos in dit licht. Nee, in deze duisternis.
“Hoe kan het niet hun fout zijn?! Ze hebben het godve rdomme besloten!” Ik boor mijn nagels in mijn handpalmen. Ik wil de wereld compleet verrot schelden, een mes in haar hart boren en niet wegkijken wanneer ze aan mijn voeten ligt te creperen.
“Ze hebben het niet besloten. Ze hebben het simpelweg uitgerekend. Sinds het moment dat je bent …”
“Houd je kop toch een keer.” Snauw ik haar toe en voordat ik het weet hoor ik een klap door de ruimte galmen. Mijn handen trillen, mijn stem trilt, mijn hele lichaam trilt van deze woede. Deze onmacht. Ik forceer mijn hand terug maar stap naar haar toe. “Je gelooft het toch niet. Je gelooft toch niet voor een moment dat dit alles willekeurig is? Dat niet ieder moment van ons leven uitgeplant is voordat we het leven? Geloof je echt dat we ook maar enige vorm van vrijheid hebben?" Ik verhef mijn stem bij ieder woord, voel mijn nagels met ieder woord dieper in mijn hand boren. “We worden geboren wanneer het ze uitkomt, we werken waar het ze uitkomt, we trouwen met wie het ze uitkomt en worden geslacht als varkens wanneer ze nieuw vlees nodig hebben! En jij, jij accepteert het nog ook, als het varken, het makke schaap, nee het hulpeloze lam…”
Ze slaat me. Hard.
Ze heeft me nooit eerder geslagen. Ik weet dat ze nooit van me heeft gehouden, ik heb ook nooit van haar gehouden, maar we hebben altijd gedaan alsof omdat dat nou eenmaal zo hoorde. Ze heeft altijd gedaan alsof ze voor mij gekozen had. Ze heeft me getolereerd, zoals een goed burger zou doen. Ze heeft me opgevoed, maar mijn moeder is ze nooit geweest. En nu, nu is alle schijn gebroken, nu is alle geveinsde genegenheid in ijle lucht opgegaan. Nu zien we de waarheid.
“En wat zou je eraan doen? Protesteren?” Haar stem is schamper, bijna hatelijk en ik realiseer me dat ze wroeging die ze tegen mij koestert dieper zit dan ik verwacht had. Het toneelstukje van moeder en dochter dat wij enkele minuten geleden nog ophielden is aan diggelen aan onze voeten gevallen. Ze pakt mijn hand en schuift mijn shirt naar achteren. Ik probeer mijn arm los te trekken, probeer het aanzicht te ontwijken van de nog verse datum op mijn pols.
“Je hebt tot je twintigste gekregen, dat is langer dan veel andere kinderen. Je zou geluk moeten hebben.”
Ik lach sarcastisch en trek mijn hand terug. “Geluk?! Ik zal mezelf aan hun voeten werpen en ze bedanken dat ze me niet meteen in zee hebben gesmeten.”
“Dat zou misschien best een goed idee zijn geweest. Je hebt geen rol in het geheel, je kost meer dan je oplevert.”
Haar ogen vernauwen en in een reflex grijp ik naar haar keel. Ik zou haar kunnen doden, ze is bereid zichzelf neer te leggen bij haar dood. Mijn kaken zijn zo strak op elkaar geklemd dat ik nauwelijks woorden uit mijn keel krijg. “Je bent een lam, je wacht tot je geslacht wordt en weet je wat ik denk? Ik denk dat je ervan geniet om vet gemest te worden.”
Ik zou haar kunnen doden, maar ik doe het niet. In plaats daarvan laat ik haar los en kijk hoe ze aan mijn voeten naar adem hapt. Dan kijkt ze omhoog en ze lijkt niet eens boos meer. Ze lacht schamper en schudt haar hoofd. “Een lam? En wat mag jij dan zijn? De schaapsherder?”
Ik reageer niet. Ik kijk alleen naar haar, mijn lichaam trilt, maar mijn woede ebt langzaam weg. Ik probeer het terug te krijgen, ik wil het vuur weer door mijn lichaam voelen branden. In plaats daarvan maken verdriet en woede plaats voor een kil gevoel van leegheid. Het enige wat ik kan doen is haar aanstaren en de woorden spreken die eerder in mijn hoofd nog zo vol van betekenis hadden geklonken.
“Ik ben geen lam, ik volg niet, ik accepteer niet. Ik vecht. Ik ben de leeuw.”
Ze lacht opnieuw en slaat haar armen over elkaar heen. “De leeuw? Is dat hoe ze het tegenwoordig noemen? Klinkt dat beter dan rebel, dan moordenaar, dan terrorist?” Ze stapt naar me toe. Zo dichtbij dat ik het venijn van haar woorden voel branden op mijn lippen. “Je bent niet de held van dit verhaal en je zult het ook nooit worden.”
Ik blijf in haar ogen staren, ik weiger om me ook maar één moment aan haar woorden over te geven. En bovenal weiger ik om ook maar iets van deze wereld te accepteren. Ik zorg wel voor mijn eigen geluk. “Ik weiger te sterven omdat ze toevallig een datum op mijn pols hebben gebrand!”
Ik pak haar hand en kijk naar de datum op haar pols. Dan schud ik mijn hoofd en glimlach spottend. “Je mag tot je zevenenvijftigste leven, wat een geluk zeg. Het vetgemeste pronk lam dat glimlachend het slachthuis ingaat. Je bent vast trots op jezelf. Op jezelf en op je wereld van lammeren. Je bent vast…”
Mijn woorden blijven in mijn keel steken wanneer ik een felle pijn in mijn zij voel. Ik hoef niet te kijken om te weten wat ze gedaan heeft, maar het schokt me toch wanneer ik het bloed zie dat op de grond een plas vormt. Ze slaat haar armen om mij heen en legt me bijna zacht neer op de grond. Als een moeder die haar kind voor de laatste keer in de kribbe legt. Dan staat ze op en loopt weg. Net voordat ze uit mijn zicht verdwijnt en alles zwart wordt draait ze zich nog eenmaal om naar mij en lacht ze.
“In een wereld van lammeren is geen plaats voor leeuwen.”