Citaat:
Het is 6 uur ’s ochtends als ik wakker schrik van de wekker. Ik doe een poging om hem uit te slaan zonder onder mijn dekbed uit te hoeven want dat is koud. Helaas valt het ding met een klap van mijn nachtkastje af waar hij gewoon door loeit, dus nu moet ik mijn bed wel uit.
Mokkend sla ik mijn dekbed van me af, slechter beginnen dan dít kan niet.
Ik kijk om me heen en ben totaal verbijsterd, ik weet zeker dat mijn mond zojuist open viel. Dit is mijn kamer niet, Waar ben ik!? Het kost even tijd voordat ik alles in me op heb genomen. Mijn nachtkastje is geen nachtkastje maar een richel in een muur.. Eigenlijk kun je het niet eens een muur noemen, het ziet eruit als droge klei. Mijn mooie, groene dekbed is vervangen door een dierenvacht en van mijn mooie kamer is ook niks over. Het is leeg, en een stuk kleiner. Hoe ben ik hier nou weer beland? Naast het bed liggen kleren dus die trek ik maar snel aan.
Ik loop snel de kamer uit, misschien is het gewoon een rare droom en word ik dan wakker.
Het tegendeel is waar, als ik de kamer uit loop kom ik in een net zo’n kleine woonkamer die zo te zien ook dienst doet als keuken en slaapkamer.. Wat is dit?
Ik loop snel naar de deur naar buiten die los in zijn scharnieren hangt, ik stap eroverheen en wordt verblind door de zon. Zon? Het zou de hele week regenen!
Maar meer tijd om na te denken heb ik niet. En jongen met een geweer komt aanrennen ‘Ren! Ren!!’, schreeuwt hij naar me. Ontdaan blijf ik stil staan, hem aanstarend. ‘Kom op, je moet hier weg’, zegt hij op een iets normalere toon. Hij kijkt me kort aan en lijkt door te krijgen dat ik op dit moment doodsangsten uit sta, hij pakt mijn pols vast, ‘alles komt goed, vertrouw daar maar op. Maar je moet hier nu echt weg’, zegt hij op een nu vriendelijke, maar dringende toon. Eindelijk kom ik weer in beweging, ik loop achter hem aan. Een stuk achter ons, vast nog in een andere straat klinken schoten. ‘Kom op’, sist hij, ‘we moeten rennen.’ Dus ik ren maar achter hem aan, komt die conditie toch nog een keer van pas. Terwijl we zo snel rennen als ik kan vraag ik me steeds maar af wat dit nou is, hoe ik hier kom, ‘wie ben jij en hoe kom ik hier?’, vraag ik hem hijgend. ‘Ik leg het je zo op de basis uit’, zegt hij, aan zijn stem hoor je niet eens dat we rennen, misschien heb ik toch niet zo’n top conditie als ik dacht. ‘En ik heet Jace, jij?’, vraagt hij. ‘Jill’, antwoord ik.
Rennend kijkt hij achterom, ‘oliebol, duiken!’, roept hij. Net optijd want achter ons klinkt een schot en ik lig maar net op tijd op de grond om de kogel te ontwijken. Jace draait zich om en begint te schieten. ‘Ga naar die bosrand, daar omlaag zit je veilig!’, roept Jace over zijn schouder. Ik kruip naar de bosrand, als ik nu ga rennen ben ik bang dat ze me toch raken. De rand van het bos ziet er normaal uit, maar meteen waar de eerste boom begint zit ineens een rand die 1 meter omlaag gaat. Angstvallig kijk ik over de rand heen. In de verte zie ik een van de schutters op straat liggen, dood. Jace komt langzaam achteruit ook naar de bosrand, er zijn geen schutters meer te zien maar omdraaien kun je moeilijk riskeren, ze kunnen zich overal verstoppen zo te zien. Nu ik hier zit zie ik beter in wat voor omgeving ik ben. De huizen, zijn allemaal van dat klei spul. Ongelooflijk dat er nog hoge gebouwen bij staan ook, het zal toch steviger zijn dan het lijkt.
Jace springt van de rand af en land recht naast me, ‘op naar de basis’, grijnst hij. Hoe kun je dit nou niet eng vinden! Er werd op ons geschoten en hij lacht gewoon, ‘is dit normaal hier?’, vraag ik, ‘ja’, antwoord hij. Ik kijk hem verschrikt aan, ‘wil je alsjeblieft uitleggen wat dit is?’, vraag ik, met moeite om niet te gaan huilen.
‘Oke kom’, zegt hij, ‘ik vertel het wel terwijl we lopen.’
Ik loop dus maar met hem mee, verder het bos in. ‘We zijn allemaal gestuurd voor een missie, er zijn er meerdere.’, hij stopt even met praten en kijkt achterom. Ik volg zijn blik, bang dat er weer schutters komen maar er is nog steeds niemand. ‘Iedereen heeft bijzondere kwaliteiten, daarom ben jij ook hier. Wanneer je nodig bent wordt je uit je normale leven gehaald, dan wordt je dus hier wakker’, zegt hij. Het wordt alleen maar steeds vreemder zo, ik, kwaliteiten, een missie? Ik ben niet eens stoer, wat doe ik hier joh. Ze hebben vast de verkeerde. ‘Hoeveel zijn er?’, vraag ik. ‘Missioners, rond de 80 nu. Wanneer je missie klaar is keer je weer terug naar huis en tijdens een missie komen er steeds Missioners bij’, zegt hij. Langzaamaan begin ik het een beetje te begrijpen, ‘Missioners zijn dus degene die hier zomaar wakker worden? En wat zijn de missies? Is iedereen van onze leeftijd?’, vraag ik. ‘Dat klopt, de missies zijn niet allemaal bekend en je mag er niet over praten buiten je groep. Daar kan ik dus helaas niks over zeggen. Tot nu toe zijn de leeftijden van 16 tot en met 22’, antwoord hij. Ik neem zijn antwoord langzaam in me op… missie’s, net alsof ik ineens in het leger zit. ‘Hoe weet je dan bij welke missie je hoort?’, vraag ik, ‘dat wordt zo op de basis getest’, zegt hij, ‘we zijn er bijna’, zegt hij.
We lopen een bocht om en komen bij een grote tunnel, ‘hier is het al’, zegt hij. ‘Komen die schutters nooit hierheen?’, vraag ik, ‘nee, het is zwaar bewaakt en dit is de enige ingang aan deze kant dus dat kan niet’, zegt hij. Ik knik en bijt op mijn lip, wat zal me hier binnen te wachten staan?
We lopen de tunnel in en komen bij een glazen deur, dat is wel het laatste wat ik hier verwacht had. Jace houdt zijn hand boven iets wat met een blauw licht op zijn hand schijnt en de deur gaat open.
Als we naar binnen lopen verbaas ik me alleen nog maar meer, we lopen door een open stuk waar gewoon daglicht naar binnen schijnt, er groeit zelfs gras en er ligt een meer. Op het gras en ik het water zie ik allemaal gewoon normale jongeren, geen geweren. Blijkbaar is de verbazing van mijn gezicht af te lezen, ‘zij hebben een andere missie dan ik’, zegt hij. ‘Ik weet natuurlijk niet precies wat, maar het lijkt erop dat ze allemaal spiritueel zijn en daar ook iets mee doen’, zegt hij. We lopen door een stuk wat op een grotgang lijkt, misschien is het dat ook wel. De gang wordt verlicht door fakkels maar niet veel verder is al weer een opening met feller licht te zien. ‘Hier zitten de slimmeriken’, zegt Jace met een grijns, ‘ook niks heldhaftigs, dat valt allemaal best mee. Deze doen iets met onderzoeken’, zegt hij.
We lopen door hun deel heen, overal staan computers zijn jongeren, vooral jongens bezig met proefjes terwijl ze in zo’n modieuze witte labjas rondlopen. Tot nu toe begrijp ik nog steeds niet wat ik hier doe, ik ben niet stoer, spiritueel of slim.. Ik ben benieuwd wat de andere groepen.
We lopen weer een stuk gang door en komen dan weer een nieuw stuk in, ‘mijn deel’, zegt Jace. Eigenlijk iedereen hier heeft zwarte kleding aan, soms gemixt met wat bruin. Het ziet er allemaal maar eng en duister uit zo. ‘iets met verdediging enzo’, zegt hij. Ik zie om ons heen een paar jongens opkijken, ‘Hee Jace!’, roept hij, ‘wat heb je daar?’
‘Nieuwe, verzamel maar’, antwoord Jace. ‘Het is een gewoonte dat iedereen bij de missiebepaling is’, zegt hij terwijl hij opzij kijkt naar mij.
We lopen door en komen in een grote hal uit, ‘zijn er niet meer groepen?’, vraag ik. ‘Nee, binnen de meeste groepen zijn wel meerdere missies’, zegt hij, ‘op het moment lopen er 12, dat is extreem veel dus we verwachtte al nieuwe’, zegt hij. ‘Ik snap het niet, het past alle 3 niet bij mij’, zeg ik.
Jace lacht, ‘dat dacht ik ook, maar die tests weten meer dan jij weet’, zegt hij.
Nou ik ben benieuwd, zenuwachtig ben ik in ieder geval wel.
Ondertussen druipt de grote hal langzaam vol, uit een andere gang die ook aan de hal grenst komen drie mannen en twee vrouwen gelopen met outfits die ik hier nog niet gezien had, strakke blauwe pakken met een los groen jasje. Ze lijken allemaal 22, eigenlijk een paar jaar ouder maar dat zal dus niet kunnen. Ze zien eruit alsof ze erg hoog in rang staan, met behoorlijk arrogante blikken.
Ik voel dat Jace naar me staat te kijken en kijk opzij, ‘sorry’, zeg ik terwijl ik voel dat ik rood wordt. Hij lacht, ‘zo kijkt iedereen de eerste keer, zij gaan je testen’, zegt hij, ‘ze vallen best mee.’
De vijf sluiten een geluidssysteem aan waarop iedereen stil wordt. ‘Ik moet nu bij mijn groep gaan staan’, zegt Jace, ‘blijf maar gewoon rustig, straks weet je waar je bij hoort dan is het allemaal wat minder hectisch en vaag’, zegt hij. Voordat ik kan antwoorden loopt hij snel naar de zwarte groep, zo noem ik ze maar even. Ik kijk in de richting van de vijf en schrik me rot als eentje al bijna bij mij blijkt te staan, daarop liep Jace dus ineens zo snel weg. ‘Kom maar mee’, zegt ze. Ze draait om en beent terug naar de rest, ik loop er maar snel achteraan. In het midden van de hal is ineens een soort glazen kooi naar binnen gekomen, alles lijkt hier mogelijk te zijn. Naast de kooi staan de vijf, ik blijf aarzelend voor ze staan. ‘We moeten even wat dingen op je plakken, dan kunnen we testen’, zegt het meisje dat me net kwam halen. Voordat dat goed en wel door is gedrongen staan ze al met 3 man op me heen. Op mijn nek, hals en slapen worden stickers geplakt. ‘Het duurt maar 5 minuten’, zegt iemand in mijn oor. Daarna voel ik een steek in mijn nek en wordt er wat vloeistof in mijn nek gespoten. Langzaam stort ik in elkaar.
Als ik wakker wordt kijk ik verdwaasd rond. Voor mij staat zwart, de labjassen en de spirituele. Wanneer ik beter kijk zie ik pas dat ik in de glazen kooi lig. De deur gaat open en een van de vijf komt naar binnen, ‘dit is omdat er gevallen zijn die niet tegen de injectie kunnen’, zegt hij. ‘Dan kun je beter niet los rondlopen’, zegt hij met een enge grijns.
Ik krabbel overeind en loop aarzelend mee naar buiten. Iedereen uit de groepen kijkt naar iets naast me, ik kijk om en zie een bord waarop allerlei cijfers en kleuren door elkaar te zien zijn, ‘de berekeningen zijn nu bezig’, zegt degene die me net uit de kooi haalde.
Voordat ik daar verder bij na kan denken begint zwart te klappen en te juichen. Ik kijk weer om naar het bord en daar staat nu ‘Dark’ op. Mijn mond valt open, zit ik echt in die vechtgroep? Dat kan niet!
Ze stormen op me af en springen blij om me heen. Blijkbaar zijn ze niet allemaal zo nuchter als Jace, dat scheelt al.