
Ik heb vandaag twee tussenuren en verveelde me, dus waarom niet?
Ik ben tot hier, en veel leesplezier toegewenst! Ik ga nu gelijk door met schrijven haha
Citaat:Het moment dat je weg loopt van huis, van het dorpje waar je altijd veilig was, de geur van brandende fakkels in de nacht en het gekraak van het stro. Het zachte gehinnik van de paarden, het mekkeren van lammetjes en het ademen van je medemensen.
Niks is als dat moment – galopperend met de wind in de manen, vluchtend van je stad, hetgene waar je hart lag. Het enigste wat je mee hebt is een rugzakje met een oud dekentje, een paar oude gescheurde kleren, een knuffel, een dolk en het geheim, hetgene waar iedereen naar op zoek is, en jij precies in je rugzak hebt. Te paard met een emmer en een touw aan het zadel hangend, alles wat je mee hebt, alles om het geheim te bewaren. Het zou niet lang meer duren voor je dorpsgenoten met fakkels en hooivorken achter je aan zullen komen, maar om daar over na te denken, daar is geen tijd voor.
‘Harder Dojo, harder!’, op volle snelheid gingen we verder van huis, het bos kwam in zicht net als de opkomende zon. Het zand stoof omhoog, graspollen staken uit het wat nu oranje gekleurd was dor de zon grote vlakte. Weg van de prairie, op naar het bos.
‘Goedzo jochie, we zijn er bijna… Nog even en we komen bij de beek waar jij mag rusten en ik ga op zoek naar eten voor ons.’
We kwamen bij de bosrand aan en gingen op zoek naar de beek. Ik zette Dojo daar neer en ging op zoek naar eten. Ik ging steeds verder het bos in en opeens schoot er iets achter me langs. Mijn hard bonsde als de vleugels van een kolibrie, ik keerde me razend snel om maar zag niks behalve de diepte in het bos, hier was het nog donker en een onheilspellend licht viel tussen de takken van de metershoge bomen. De bomen maakte mij slechts een miertje en ze kwamen over als reusachtige geesten, donkere schimmen, langzaam heen en weer gaand door de lucht, alsof ze me probeerden te waarschuwen. De wind maakte angstaanjagende geluiden en ik stond daar nog steeds stokstil, terwijl gekraak dichterbij kwam, het geluid van reusachtige poten, op zoek naar iets om te grijpen kwamen stapje voor stapje dichter bij.
Ik trok mijn dolk te voorschijn, hij glinsterde in het laatste beetje maanlicht.
‘Waag het niet om dichterbij te komen, waag het of…’
Wolvengejank klonk, een massaal aantal poten stoofde op mij af, gejank terug, gegrom, gehijg. Reusachtige tanden blonken, ogen weerkaatste licht en leken rood, bloedrood. Het was een hele roedel, ik moest hier weg, ze kwamen er aan…
mooi hoor 