Na héél lang twijfelen heb ik toch besloten dit verhaal eens op bokt uit te testen.
Een aantal jaar terug ben ik hier een ander verhaal begonnen dat ik nooit heb afgemaakt aangezien ik vast liep. Nu, heel wat vreselijk slechte verhalen verder, ben ik al een tijdje bezig met dit verhaal. Het zit ook echt al voor een groot deel in mijn hoofd waardoor ik hoop het eindelijk eens af te krijgen.
Ik schrijf aan dit verhaal tijdens mijn lessen op school dus het kan af en toe even duren, maar ik probeer elke week een update te plaatsen (als het bevalt ten minste....
)Het verhaal is een beetje apart, cryptisch en onduidelijk dus om het goed te begrijpen is het wel nodig een beetje aandacht er bij te houden vrees ik.
Anyways, dit is het begin. Nog niet zo veel actie, maar wel een hoop openingen.
Ik hoop dat het een beetje in de smaak valt.
ps. Het is wel science fiction, dus als je daar niet van houdt...

Citaat:Vervloekt
Sjokkend verlaat ik het lokaal, mijn ogen op de rond gericht. Mijn tas hangt slap aan mijn schouder. Zodra ik het lokaal uit ben haast ik me naar de wc’s. Ik werp een vluchtige blik in de spiegel en duik dan een wc hokje in. In mijn gedachte zie ik mijn gezicht nog. Een bleek ingevallen gezicht met grote zwarte ogen een dikke opgezwollen wang. Dik vettig zwart haar dat in wilde krullen over mijn rug valt. Ik veeg het uit mijn gezicht terwijl ik op de wc ga zitten.
Ik tel de secondes. Hoe lang is het normaal om op de wc te zitten? Tijdvulling, dat is wat dit is. Alles om door die gruwelijk saaie pauzes te komen. De aula is geen optie voor mij. Ik kom uit mijn schuilplaats en was langzaam mijn handen. De ruimte is inmiddels gevuld met giechelende meisjes. Het wordt stiller als ik tevoorschijn kom. Ik trek mijn tas weer op mijn schouder en loop naar de kluisjes. Achter me hoor ik het geklets weer aanzwellen.
Voor mij in de rij voor het pinautomaat staat een oude vrouw. Ze twijfelt een halve minuut over elk knopje en ik kijk nerveus op de grote klok boven het apparaat terwijl ik wacht. Het wordt al laat.
Als het eindelijk mijn beurt is duw ik het oranje kaartje in het apparaat. Haastig tik ik mijn pincode in en druk ik op het tien euro knopje. Tegoed ontoereikend. Ik bevries, in mijn hoofd probeer ik terug te tellen. Waar is het geld gebleven? Wanneer heb ik te veel uitgegeven? Dan herinner ik het me weer. Die heerlijke zachte, warme, dikke, wollen deken die toch niet in de aanbieding bleek te zijn. Ik herinner me nog precies hoe ik maar gewoon heb afgerekend omdat ik geen scène wou schoppen in de winkel. Ik haal mijn pasje weer uit het apparaat en haast me naar het park. Daar plof ik neer op de deken in kwestie. Terwijl ik mijn handen over de stof laat glijden schieten er tranen in mijn ogen. Wat moet ik nu? Ik moet nog een week overbruggen tot ik weer zakgeld krijg. Met een zucht sta ik op. Ik heb geen keus. Langzaam sjok ik naar huis. Zodra ik de straat inloop zie ik mijn broertjes fiets al staan. Ik haal opgelucht adem, dat scheelt. Toch duurt het een tijd voordat ik naar binnen durf. Minutenlang sta ik tegenover het huis te twijfelen. Ik wil niet naar binnen, maar ik zal wel moeten. Ik haal diep adem en loop naar de voordeur. Opnieuw twijfel ik, maar voordat ik me kan bedenken gaat de voordeur open.
In de deuropening staat mijn moeder, een vrouw met witblond krullend haar in een strakke paardenstaart en heldere lichtblauwe ogen. Ze kijkt met een beleefde glimlach de straat in. Tot ze mij ziet staan. Onmiddellijk verstart haar gezicht tot een strakke grimas. ‘Kom hier,’ sist ze en ze trekt me aan mijn arm naar binnen. ‘Wat wil je?’ vraagt ze, terwijl ze zonder me aan te kijken naar de eetkamer loopt en verder gaat met het poetsen van de spierwitte tafel die als pronkstuk midden in de kamer staat.
‘Ik ben blut,’ fluister ik hees. Ik durf haar niet aan te kijken. Ze stopt even met boenen, maar gaat dan met langzame bewegingen weer verder.
‘Ik heb je al geld gegeven.’
Ze klinkt boos, maar ik hoor de angst achter haar poging tot dapperheid. Ik slik.
‘Ik moest een deken kopen,’ begin ik, ‘het is koud buiten.’
Het blijft stil, ze weet niet wat ze moet doen. Ik probeer rustig te ademen maar de angst die nu duidelijk zichtbaar is in mijn moeders houding maakt me onrustig en ik voel mijn ademhaling moeilijker worden.
Op de trap hoor ik gestommel, mijn broertje komt naar beneden gerend. Mijn moeder kijkt met een scherpe beweging naar de deur. Dan kijkt ze mij voor het eerst aan.
‘Ik moet Joey naar voetbal brengen.’
Ze haalt even diep adem.
‘Haal maar een brood uit de kast. Niet meer pakken en wacht tot ik en Joey weg zijn.’
Ik knik gedwee en blijf naar mijn voeten kijken tot ze de deur uit is. Ze verdwijnt en ik wacht tot ik haar het huis hoor verlaten.
Ik zit weer op mijn deken met mijn armen om mezelf heen geslagen. Ik ril en denk aan mijn moeder. Mijn moeder is lief en zacht. Mijn moeder heeft een glimlach voor iedereen. Ze is zorgzaam en vriendelijk. Met het geld dat mijn vader verdient steunt ze goede doelen. Ze doet elke week vrijwilligerswerk. De rest van haar tijd zorgt ze voor mijn broertje en. Vader. Verder poetst poetst poetst ze. Mijn moeder is naïef. Mijn moeder is verwend. Mijn moeder heeft niks van het leven gezien. Ze is bang voor het onbekende, voor het vreemde, voor het abnormale. Mijn moeder is kwetsbaar en gevoelig. Mijn moeder houdt van alles en iedereen behalve die dingen waar ze niet van houdt.
Ik zucht. Ik moet maar eens gaan slapen, het is al weer veel te laat.
Ik sta op en ren ren ren weg. Ik ren ren ren naar de sportschool en ga naar binnen. De lichten zijn uit. Natuurlijk. Ik loop naar een boksbal en stomp stomp stomp tot ik niet meer kan. Ik stomp nog een keer en val in slaap. Hoe zag ik die niet aankomen? Ik wacht, wacht tot ik wakker wordt. Een stem wekt me, eindelijk.
‘Wat doe jij nou hier?’
Ik sta op en rek me traag uit.
‘Slapen.’
Ik kijk de andere kant op. Steve glimlacht. Ik kijk hem verveeld aan, zijn gezicht is een pokerface.
‘Hoe laat is het?’ vraag ik. Ik pak mijn bokshandschoenen en doe alsof ik ze schoonmaak. Ze zijn roze, afschuwelijk.
‘Tien uur.’ Zegt Steve, hij is op één van de toestellen gaan zitten en lift nu met lui gemak honderd kilo.
Ik frons, ik ben weer te laat. Gadver. Ik loop weg, de sportschool uit. Steve kijkt me na, hij denkt dat ik moet huilen. Sukkel. Of moet ik zeggen; Hij denkt vast dat ik moet huilen. Ik rol met mijn ogen en loop naar huis. Het is bijna grappig.
Ik ga niet meer naar school, ik ben toch al te laat. Ik zit op mijn deken en kijk naar het water. Het is koud, maar mijn deken houdt me warm. Ik heb geluk dat het eindelijk winter begint te worden. Nu is het tenminste rustig hier. Normaal kan ik hier overdag niet zitten. Dat zou te veel vragen opwekken. Ik maak een kommetje van mijn handen en drink het ijskoude water uit de rivier.
Mijn telefoon gaat. Het is Luke. Ik pak mijn telefoon en kijk uit reflex toch op het scherm. Luke. Ik neem op.
‘Waar ben je?’ vraagt hij verveeld.
Niet eens een begroeting. Ik grinnik. ‘Thuis.’
Het blijft stil, hij is vast aan het overleggen met de rest. ‘Ik kom je ophalen.’ Zegt hij dan. Ik zucht. ‘Bij het park, zoals altijd.’ Grom ik in de telefoon. Ik haat het als hij zo onduidelijk is. ‘Hij zucht en hangt op. Ik stop mijn deken in mijn grote winkeltas en schuif die onder een dikke struik.
‘Waarom moet ik je altijd hier ophalen?’ Hij kijkt me nieuwsgierig aan terwijl ik plaats neem op de passagiersstoel. Ik haal mijn schouders op. Hij begrijpt het niet en zucht opnieuw. ‘Waarom haal je me op?’ vraag ik om hem af te leiden. Hij haalt zijn schouders op en glimlacht zelfingenomen. Ik zucht, maar lach toch.
‘Dus,’ ik kijk met grote ogen de kring rond, ‘Dit is een interventie?’ Hoe zag ik dít niet aankomen. Ik weet het antwoord op mijn vraag al maar schiet toch in de lach als ik ze allemaal serieus zie knikken.
‘Serieus?’
Niemand antwoord.
Ik zucht. ‘Kom maar op.’ Dit moet wel leuk worden. Ik kijk ze zo serieus mogelijk aan.
‘We maken ons zorgen om je,’ zegt Sara zachtjes. Ze kijkt me voorzichtig aan. Ik schiet weer in de lach. Proestend schud ik mijn wilde haren uit mijn gezicht. Ik probeer mijn gezicht in bedwang te houden en faal onmiddellijk.
‘Oke,’ probeer ik met een plechtig gezicht.
Sara werpt een hulpeloze blik op de rest, die mij onmiddellijk weer laat gieren van het lachen.
‘Kom nou jongens, ik kan dit toch veel beter?’ Ik lach even zachtjes, dan kijk ik ze één voor één aan.
‘Zal ik het rijtje af gaan?’ Ik glimlach neerbuigend. ‘Sara, jij maakt je zorgen om mijn mentale gesteldheid. Ik heb amper sociale contacten en zelfs met jullie praat ik weinig.’ Ik kijk haar even medelevend aan en knipper sentimenteel. ‘Moet ik niet eens professionele hulp gaan zoeken?’ eindig ik met een dramatische snik.
Luke snuift geïrriteerd. Sara kijkt nerveus naar haar voeten, haar wangen zijn vuurrood. Steve lacht zachtjes en Koen zit te gapen. ‘Moet ik de rest van het rijtje nog doen of snappen jullie mijn punt?’ Ik lach lach lach niet meer.
Luke staat abrupt op en loopt naar de tafel in de hoek. Hij pakt iets van de tafel af en ik houdt mijn handen op om het te vangen wanneer hij het gooit. Het is een ketting met een hangertje. In de hanger zit een foto. Ik open het hangertje niet. Ik vraag niet hoe ze aan het hangertje komen. Ik knijpt het hangertje in mijn hand fijn en gooi het overblijfsel op de vloer samen met het verhaal. Ik loop het lokaal uit. Niemand denkt. Niemand weet. Niemand voelt. Vooral ik niet.

