Ik heb deze keer geprobeerd een verhaal + personage te maken wat helemaal bij mij past, dus ik ben benieuwd of het goed gaat lopen.
Dit is eigenlijk mijn vorige verhaal(die niet op bokt staat) maar dan anders
Eerst was mijn hoofdpersoon ook een jongen ipv een meisje, dus misschien staan er nog wat foutjes in de proloog....
Proloog
Drie jaar eerder
Roze, sappige frambozen blinkten in haar mandje. Haar handen jeukte. Vluchtig keek ze om zich heen, maar niemand keek haar kant op. Snel graaide ze met haar handje wat frambozen uit haar mandje en propte ze in haar mond. Ze waren verrukkelijk. Even twijfelde ze, toen pakte ze nog wat. De heerlijke zoete smaak vulde haar mond. Ze sloot haar ogen en zuchtte. Zachtjes ging ze op het gras zitten. De zon scheen warm op haar gezicht. Vogeltjes tjilpten, takken zwaaide zachtjes in de wind. Ze glimlachte vredig in zichzelf. Wat was het heerlijk hier. Langzaam doezelde ze weg.
Ze werd wakker van de stem van Kiélos. “Siel, Sieyela! Waar zit je? We gaan!”
Siel kreunde. Langzaam stond ze op. “Ik ben hier! Maar ik wil nog niet gaan.”
“Kom op Siel, niet vervelend doen.”
Siel ging rechtop staan, met haar handjes in haar zij. “Ik blijf hier.” Zei ze resoluut.
Kiélos haalde hopeloos zijn schouders op. “Goed, wat jij wilt. Maar zorg dat je op tijd thuis bent! Ik wil geen problemen met moeder.”
Siel knikte. “ja, ik ben op tijd, voordat het donker word.” Herhaalde ze met een zeurderig stemmetje.
Kiélos zuchtte, en rende toen snel achter de andere jongens aan die al over het hek geklommen waren.
Siel glimlachte en rekte zich uit. Nu had ze nog eventjes voor zichzelf. Ze wist wel dat haar moeder dat, in tegenstelling tot de andere vrouwen in het dorp, niet erg vond. Ze keek naar de zon. Het was al laat in de middag. Maar niet laat genoeg, besloot ze. Genietend keek ze om zich heen. Hier was ze het liefst, buiten de drukte van het dorp. Ze geeuwde. Toen zag ze het mandje frambozen staan. Ze schrok. Het was bijna leeg! Hoe kon dat nou weer? Zo kon ze niet naar huis komen. Snel begon ze het mandje aan te vullen. Nu de andere jongens weg waren, kon zij veilig naar haar geheime plek gaan. Daar groeide veel meer frambozen dan hier. En bramen, en heel af en toe vond ze ook wat kruisbessen tussen de andere struikjes door. Snel glipte ze onder de laaghangende boom door, die haar geheime plek verborgen. Ze rook de bessen al. Vrolijk huppelde ze verder. Ze kroop tussen een paar takken door en toen was ze er. Snel begon ze te plukken. De frambozen waren hier veel groter dan waar ze net was. Ze likte haar mond af en gooide alle frambozen in haar mandje. Daar werden ze wel een beetje beurs van, maar dat maakte haar niet uit. Vrolijk plukkend werd de berg bessen hoger en hoger. Toen ze moe werd ging ze voldaan op de grond zitten en at een paar bramen.
Ver weg hoorde ze iets vreemds. Een zacht, schor gepiep. Nieuwsgierig liep ze op geluid af. Het klonk zacht en smekend. Alsof het om hulp vroeg. Het geluid werd steeds harder. Voorzichtig liep ze verder. Ze duwde wat takken aan de kant en stapte in een struik. Ze hoorde iets ritselen. Links van haar bewogen een paar blaadjes. Ze kon het geluid nu beter horen. Het klonk piepend, als dat van een pup. Maar dan dieper, en minder speels. Bezorgd kroop Siel het laatste stukje. Met haar hand tastte ze tussen de takken door. Toen voelde ze iets. Haar vingers raakten een zachte, warme vacht aan. Ze schrok even, maar voelde toen met bevende vingers verder. Het diertje liet het toe. Nu kwam Siel dichterbij zitten, en hij schoof de bladeren aan de kant. Ze kon het dier nu beter zien. Het was zwart, een zwart hoopje wol. Het leek op een puppy. Maar dan groter, en op een vreemde manier veel volwassener een mysterieuzer. Het diertje was mager, dof en duidelijk in moeilijkheden. Hij probeerde op te staan, maar daar was hij te zwak voor. Siel had meteen een zwak voor het dier. Voorzichtig pakte ze hem op en legde hem op haar schoot. Hij voelde koud aan. Zachtjes aaide Siel hem. Ze blies haar warme adem in de vacht van het koude diertje. Met een hand begon ze hem langzaam warm te wrijven, terwijl ze hem een framboos probeerde te voeren. Ze merkte hoe het beestje zich iets ontspannen, en voor het eerst keek hij haar aan. Twee diepe, groenbruine ogen keken in de hare. De kleur was heel apart, maar toch heel vertrouwd. Ze straalde rust uit, en diepe kennis. Siel voelde zich veilig, met dat vreemde wezen in haar armen. Zachtjes schommelde ze heen en weer. Ze warmde het diertje op, en haar hart warmde zich aan het dier. Ze voelde de liefde en rust over haar heen komen. Ze wist dat dit dier bijzonder was, en dat het bij haar hoorde.
Zachtjes bracht ze haar mond bij het oor van het beestje. Teder fluisterde ze: “Ik noem je Lumo.”
De zon zakte, het werd al laat. Siel moest naar huis. Voorzichtig legde ze Lumo op een matje van bladeren. Haar jasje liet ze bij hem achter. Ze keek nog een keer achterom, nam de mand met bessen en rende snel naar huis toe. Maar in de dagen en jaren daarna kwam ze nog vaak terug, met wat melk en vlees voor Lumo. Lumo groeide op tot een grote, zwarte hond. Bijna wolfachtig. Hij werd gespierd, sterk en lenig. Niets was nog te zien van dat zielige hoopje pup. Maar zijn ogen, die waren nog altijd dezelfde. Vaak speelde ze met hem, en vaak zag ze dat hij haar stiekem gadesloeg vanuit de struiken. Soms kwam hij bij haar zitten, en soms ging zij op zoek naar hem. Als ze verdrietig was, zocht ze hem op. Als ze blij was, speelde ze samen. Soms, als het mooi weer was, rende ze samen over de heuvels of sprongen ze in het water. Of ze keken samen naar de maan. Nog nooit had ze zo’n sterke band met een dier gehad, nog nooit had ze zo’n liefde gevoeld.
H1: De voorbereiding
Voor de zoveelste keer blies Sieyela een lok haar uit haar gezicht. Dat had ze beter niet kunnen doen. Een wolk van wit meel stoof op. Ze grinnikte, terwijl ze zachtjes verder ging met kneden. Haar handen knepen het deeg samen, ontspanden, pakte opnieuw de zachte massa vast en liet dit tussen hun vingers door glijden. En weer opnieuw. Steeds weer herhaalde ze de handeling, tot dat ze er nauwelijks meer bij nadacht. Haar gedachten vlogen weg. Ze dacht aan de afgelopen dag, hoe ze samen met haar broertje naar de markt was gegaan. Hoe ze de appels, suiker en meel in de mand hadden gestopt, en die vervolgens hadden laten staan. Ze waren halsoverkop teruggerend, maar de mand stond er nog. Natuurlijk, want in haar dorp stal bijna niemand.
Ze dacht aan hoe ze die vorige avond met de kano naar het rode eiland was gegaan. Daar, in de stille nacht, kon ze echt tot rust komen. Ze was naar de kleine beek gegaan, waar ze haar voetjes in het water liet bungelen. Om haar heen schemerde het, de wereld was stil en verlaten. Ze genoot van de koele lucht die haar hoofd rustig maakte. Ze genoot van het zachte water, de kabbelende golfjes. Op een gegeven moment was Lumo naast haar komen zitten. En samen hadden ze naar de maan gekeken, tot het helemaal donker was.
Terwijl ze eraan terugdacht moest ze weer glimlachen. Ze had maar geluk met Lumo, haar trouwe vriend. En weer voelde ze dat fijne, warme gevoel.
Kiélos, haar oudere broer, kwam aanlopen. Hij glimlachte toen hij haar zag. “Hé Siel! Waar denk je aan? Je ziet er goed uit.”
Ze glimlachte terug, terwijl ze de nog verse melk met het deeg mengde. Ze was ook zo’n dromer. Ze kon helemaal in haar eigen gedachten opgaan. Alles om haar heen vergeten.
Kiélos wachtte niet op antwoord.“Kom je straks mee naar de beek? Ik wil wat visjes vangen, voor vrijdag.”
Siel knikte driftig. “Natuurlijk wil ik dat!” En ze voelde hoe ze weer opgewonden begon te worden. Ze keek al weken uit naar vrijdag. Want vrijdag was het zo ver, vrijdag was de grote dag…
Vrijdag was het limhín-feest, het begin van de jaarlijkse “limhín-week”. Limhín was een oude, wijze raadsheer van de vroegere koning Frhytòn, nu twee eeuwen terug. Hij was het, die het landelijke systeem had ingesteld zoals die er nu nog steeds uitzag. Een maal per jaar, kamen er zeven dagen lang meesters van elk vak naar alle dorpen toe, die daar onder de kinderen van tien of ouder kinderen konden uitzoeken die zij wilden aannemen als hun leerlingen. En andersom: De kinderen konden zich inschrijven voor een bepaald vak. Dan werden zij de volgende vijf dagen lang op de proef gesteld, en bij goede samenwerking konden zij dan met hun meester meereizen. Ze werden onderwezen, en konden nu zelf meester worden. Het geld dat ze verdienden zou deels naar hun ouders gaan. En wanneer zij zelf ouder werden, keerden ze terug naar hun dorp en voedde hun eigen kinderen op. Zo was het voor iedereen mogelijk het vak dat hij of zij liefhad te volgen, onafhankelijk van afkomst.
Siel was afgelopen zomer tien jaar geworden, en nu was ook zij geschikt als kandidaat. In tegenstelling tot haar broer wilde zij wel weg uit het dorp. Ze kon zich nog goed herinneren hoe het vorig jaar geweest was. Overal was feest, vrolijkheid. Ze had met bewondering gekeken naar al die verschillende meesters, al die verschillende mogelijkheden. Wat zij zelf wilde worden wist ze nog niet, maar het avontuur stond haar wel aan.
En nu, nu was het tijd voor haar. Het zou een spannende tijd worden, maar ze wist zeker dat het fantastisch zou zijn. Zij ging avonturen memaken, zij ging dingen beleven. De wereld verkennen.
Siel was zo in haar gedachten verzonken, dat ze de tijd helemaal vergeten was. Haar broer wachtte op haar! Snel trok ze haar jas aan en rende naar buiten. Het was al middag, en de zon stond op zijn hoogst. Ze rende door de achtertuin naar de kano’s toe, waar hij al stond te wachten. Hijgend bleef ze voor hem staan en mompelde een kort excuus.
Hij lachte breed naar haar. “Tijd vergeten?”
“sorry” mompelde Siel.
“Het geeft niet, de vissen wachten wel. Maar kom, stap snel in, dan kunnen we gaan.”
Samen duwden ze de boot van de kant. Siel ging als eerste zitten, en al snel plofte ook Kiélos naast haar neer. Ze pakte de ruwe peddel die zij laatst nog had gesneden, en begon het water langzaam weg te duwen. Ritmisch sneden de peddels door het water. Geruisloos gingen ze vooruit. De rieten oever zoefde voorbij. Bij elke keer dat Siel de peddel omhoog haalde spetterde kleine kristallen waterdruppeltjes naar beneden, die haar hoof verkoelden. De wind blies haar haren naar achter en de zon verwarmde haar rug. Ze genoot van de tocht, en vergat even de verlangens en zorgen voor Limhín.
Aan de oever zag ze vaag iets bewegen door het riet. Het volgde de boot. Siel glimlachte. “Hallo Lumo” fluisterde ze, en ze sloot haar ogen.
Wat gaat ze doen met Lumo als ze verkozen wordt??
haha. Kan weer mooi leren van het verhaal
Spannend!