
Ik ben bezig met een verhaal schrijven. Ik ben hier al langere tijd mee bezig, maar heb vandaag besloten dat ik er ook echt een lang verhaal van wil gaan maken en eventueel ook wil laten uitgeven, als ik goede reacties ontvang. Daarom zou ik heel graag tips willen horen en/of inspiratie

In het kort: Het gaat over een meisje, Hanna, die erg gepest wordt op school. Ze woont op het platteland en heeft een hekel aan de stad en haar school. Op een dag op school krijgt ze een vreemd soort visioen. Vanaf die dag staat haar leven op z'n kop en vinden er veel veranderingen plaats

Nouja, veel leesplezier en ik zou het heeeel erg waarderen als jullie tips/tops zouden willen geven!

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Hoofdstuk 1
Ik snak naar adem, terwijl ik door het bos ren. Het regent pijpenstelen en de lucht is donkergrijs, de wolken hangen als een onheilspellende deken over het landschap. Ik volg de vogels, die weten vast waar ze naar toe moeten om deze plenzende regen te ontwijken. Het lijkt wel alsof het er steeds meer worden. Meer vogels. En de regen blijft erger worden.
Waarom ben ik dan ook zo stom om met dit weer naar buiten te gaan? Ik wist dat het zou gaan regenen. Maar ik moest er even uit, anders zou ik gek worden in ons huis. Mijn vader is op zakenreis. Niet dat ik dat erg vind, ik vind het juist heerlijk om alleen thuis te zijn. Het is alleen zo jammer dat ik verder niemand heb: mijn moeder is vorig jaar omgekomen bij een ongeluk op haar werk in de fabriek. Vanaf die dag verafschuw ik alles wat ook maar met machines te maken heeft. Het beeld van haar half verbrande lijf wat stil, koud en stijf in de kist lag staat op mijn netvlies gebrand. Het komt nog regelmatig terug in mijn dromen, waarna ik met een schreeuw wakker schrik.
Dan doemt er op precies het goede moment een stenen huisje tussen de bomen op. Ik ren er zo snel als ik kan heen en rammel aan de deur. Godzijdank, hij zit niet op slot. Ik ben net op tijd binnen: een bliksemflits slaat zo’n 25 meter verder in een boom.
Ik controleer mijn voorraad. Ook al leven we in de 21e eeuw, ik verzamel liever mijn eigen eten in de natuur dan dat ik het in de supermarkt koop, waar er allemaal chemische goedjes doorheen zijn gemengd. Geleerd van mijn moeder. Ze was echt zo’n stoer vechterstype, waar je niet mee moest spotten. Maar ze had wel een gouden hart en was de liefste moeder die ik me kon wensen. Ze had me al van jongs af aan geleerd om goed voor mezelf te zorgen. Nu zij er niet meer is komt dat goed van pas. Het scheelt ook wel dat we op het platteland wonen, waar niemand op ons let. Geen boswachters die zeggen dat je niet mag jagen of paardrijden in dit gebied. Alleen mijn vader, mijn zusje Lize, een paar andere gezinnen en ik. Voor de rest woont iedereen verderop in het dorp.
Wij wonen in een groot huis met een aantal weilanden en we hebben drie paarden, twee van mij en één van mijn zusje. Mijn ene paard, Chester, is een echte wildebras. Het lijkt wel alsof hij longen heeft zo groot als een huis, zo lang en hard kan hij galopperen. We maken vaak lange ritten door het bos, soms samen met mijn zusje op haar pony Mia. Dan is er nog de kleine Polly, een echte diva. Ze dient eigenlijk vooral als gezelschapspony. We hebben haar al sinds ze een veulentje was, en ze is nu 15 jaar oud. Zelf ben ik ook 15, dus ze kwam tegelijk met mij. Verder hebben we een aantal geiten, heel veel kippen en een drie katten. Al met al een gezellige boel bij ons thuis, behalve dus dat mijn vader alles in zijn eentje moet zien te regelen.
De regen begint minder te worden. Ik denk dat het de beste keus is om nu terug naar huis te gaan, voordat het zo meteen wéér losbarst. Ik pak mijn rugzak en open de deur van het huisje. Terwijl ik kijk of de kust veilig is, loop ik behoedzaam het huisje uit. Ineens hoor ik hard gekraak in het bosje naast me. Ik draai me met een ruk om. Nadat ik een paar stappen achteruit heb gedaan zie ik dat het maar een vos is. Niets om me zorgen over te maken. Het wemelt in dit bos van de vossen. Ik loop verder, in een hoog tempo maar wel op mijn hoede. Er zitten niet alleen onschuldige dieren in het bos. Zoals het grote zwijn dat ik een keer bijna te pakken had, maar zich opeens tegen me keerde. Ik had geluk dat ik dicht bij huis zat, anders had het heel anders af kunnen lopen.
‘Psst!’
Wat hoorde ik daar? Het klonk niet als een dier.
‘Psssst! Hanna! Kom eens!’
Nu hoor ik het, het is gewoon Sep, de jongen van de buren. Het is een echte mafkees en hij duikt overal op. ‘Hey Sep, wat doe je hier? Zit je niet liever thuis met dit noodweer?’ vraag ik, terwijl ik naar de boom loop waar hij zich achter verschuilt. ‘Nee, mijn ouders hebben ruzie. Had ik geen zin in. Maar iets heel anders: ik hoorde mensen op straat smoezen, alsof ze een geheim bespraken. Ik kon het niet zo goed horen, maar volgens mij ging het over een nieuwe burgemeester. Weet jij daar misschien iets van?’
Ik schud mijn hoofd. Als het waar is, is het geen goed nieuws. De huidige burgemeester laat ons zo vrij als een vogel en heeft nergens bezwaar tegen. Helaas is de beste man al 60 jaar, en niet zo gezond meer. Als er een nieuwe burgemeester komt, gaat alles beslist veranderen. Maar waarom zou burgemeester Van Haren het dorp verlaten? Zou er iets zijn wat wij niet weten?
‘Hmm. Misschien is er wel iets met zijn familie, of wil hij gewoon een ander beroep. Of er is iets met zijn gezondheid. We zullen het vast wel te weten komen als het echt zo is,’ zeg ik, ‘maar vind je het heel erg als ik nu naar huis ga? Ik moet nog een aantal dingetjes doen, en ik wil niet nog een keer in zo’n plensbui terechtkomen.’
Sep kijkt een beetje teleurgesteld, maar stemt in en loopt mee richting de huizen. Onderweg kletsen we nog wat over koetjes en kalfjes, tot we aankomen bij mijn huis. Het huis waar Sep woont staat 50 meter verderop, zo gaat dat op het platteland. Ik zwaai hem uit en loop naar binnen.
De regendruppels druipen op de vloer, maar ik let er niet op. Ik ren meteen naar de woonkamer om het nieuws van Sep aan mijn vader te vertellen, tot ik me bedenk dat hij op zakenreis is. Dat is nou elke keer zo vervelend, ik heb niet echt iemand om mee te praten. Natuurlijk heb ik mijn zusje, maar die is pas 9 jaar oud en dus te jong om de meeste dingen te begrijpen.
Plots zie ik dat ik bruine voetstappen heb achtergelaten in de woonkamer. oliebol! Snel pak ik een dweil en maak ik de vloer schoon. Als mijn vader dit zou zien, zou hij razend worden.
Ik grijp naar de telefoon en tik het nummer van de tweeling in. Noor en Feline Hoogvliet, de zusjes die bij mij in de klas zitten en tevens mijn beste vriendinnen zijn. Ze zijn superslim en beeldschoon, en af en toe ben ik best jaloers op ze. Maar ik mag niet klagen.
‘Hallo, met Noor Hoogvliet,’ hoor ik aan de andere kant van de lijn.
‘Hee Noor! Met Hanna, ik moet je wat vragen!’
‘Oké dan, kom maar op. Wacht even, ik zet de telefoon op luidspreker, dan kan Fee ook meeluisteren.’ Ik wacht een paar tellen en haal dan diep adem.
‘Goed, ik liep net in het bos en daar kwam ik Sep tegen. Hij vertelde dat hij een aantal buurtbewoners hoorde praten over een nieuwe burgemeester, weet jij daar meer over? Het zou wel heel raar zijn toch? Ik hoop echt niet dat het waar is, het zou vreselijk zijn! Zie je het al gebeuren?’
Ik hoor Feline wat mompelen.
‘Fee zegt dat ze ook wat gehoord heeft. Ze ving op school een gesprek op tussen Max en Lucas, die hadden het ook al daarover. Ze kon alleen niet zo goed verstaan wat ze zeiden.’, zegt Noor.
Ik zucht. Dan wordt het helaas wachten tot het nieuws bekend wordt gemaakt, maar dan is het dus al te laat.
Hoofdstuk 2
‘Goedemorgen, het is dinsdagochtend 23 november 2012. Het wordt vandaag bewolkt met af en toe een regenbui. Vanavond en vannacht is het droog en er is weinig bewolking. De temperatuur daalt naar een graad of 2. Aan het begin van de middag…’
Ik geef een klap op mijn wekker. Jeetje, het is alweer 23 november, wat gaat de tijd snel. Over een week is het een jaar geleden dat mijn moeder om het leven kwam. Lize en ik hebben het idee om een schilderij te maken om in huis op te hangen. Het moet een bijzonder schilderij worden, waarin de schoonheid van haar leven terugkomt. Hopelijk helpt dat om het verlies te verwerken, want ik heb het er nog vaak moeilijk mee. Als ik mijn vriendinnen zie met hun moeder moet ik toch altijd nog even slikken.
Snel stap ik mijn bed uit, doe mijn pantoffels aan en loop duffig naar beneden, waar mijn vader aan de eettafel zit. Hij leest de krant van vandaag en naast hem staat een dampende kop koffie. ‘Pap! Je bent terug!’ roep ik, en ik vlieg hem om de hals. ‘Au!’ Ik voel een hete plens koffie over me heen komen. Goed gedaan Hanna! Je ziet je vader een tijdje niet en bij de eerste ontmoeting zorg je meteen alweer voor problemen. ‘Au, pap, help me!’ Mijn vader schrikt op en haalt een kan water uit de keuken, die hij over mijn been leegschenkt. ‘Goed bezig, je mag wel wat beter uitkijken! Volgende keer niet zo uitbundig op me af springen… Je bezorgt me nog eens een hartaanval.’ zegt hij chagrijnig, en hij gaat weer verder met lezen.
Pff, zo bedoelde ik het toch niet. Ik pak een nat doekje uit de keuken en houd hem op mijn been, terwijl ik de trap op loop naar mijn kamer. Hoe kan hij zich nou zo gedragen? Is hij niet blij dat hij me weer ziet? Wat is er toch met hem aan de hand de laatste tijd, hij gedraagt zich zo raar en afstandelijk…
Op mijn kamer barst ik in huilen uit. Ik ben echt een emotioneel wrak de laatste tijd. Misschien komt dat omdat mama bijna een jaar dood is, of omdat ik gewoon niet lekker in mijn vel zit. Na 10 minuten schrik ik op: ik moet naar school! Snel gris ik mijn schooltas van de grond, ren de trap af en gooi een appel en een krentenbol in mijn tas. Voor ik het weet zit ik op de fiets. Als ik nou maar doorfiets, dan ben ik hopelijk nog op tijd.
Na drie kwartier fietsen ben ik eindelijk bij mijn school. Ik kom aan bij mijn kluisje en gooi mijn jas erin. Zo snel als ik kan moet ik naar lokaal 30, waar ik biologie heb. Ik wurm mezelf door de mensenmassa op de trap en ren de gang door. Precies tegelijk met de bel stap ik het lokaal binnen. Gehaald! Wat een opluchting.
‘Hee puistenkop, waarom ben je zo laat? Heb je onderweg stiekem een zak chips weggevreten ofzo?’
O ja. Bijna vergeten. De grootste pester van allemaal zit aan de tafel bij de deur en zorgt zoals altijd weer voor een warm welkom. ‘Hou je kop, Roy!’ roept Noor, die aan de andere kant van de klas zit. Stilletjes loop ik naar mijn tafel, vlak voor het bureau van meneer Hoeks. Ik ga zitten en pak snel mijn boeken uit mijn tas. Wat haat ik die jongen toch. Ik haat school. Ik haat de stad. Het liefst ben ik gewoon de hele dag aan het ronddwalen in het bos.
Eigenlijk haat ik de hele klas, behalve Noor en Feline. De enige vriendinnen die ik heb. En daar ben ik blij mee. Maar op de momenten dat ze niet bij me zijn, voel ik me zo klein. De pesters maken me het leven zuur op school. Ik probeer me er niet al te veel van aan te trekken omdat ik weet dat ze dat alleen maar leuk vinden, maar toch is dat moeilijk. Soms is de maat gewoon vol. Dan schreeuw ik of vecht ik en wordt het uiteindelijk alleen maar erger. Het is een vicieuze cirkel en ik weet niet hoe ik eruit moet komen.
Plotseling wordt het zwart voor mijn ogen, ik denk dat ik op het punt sta flauw te vallen. Ik wacht, omdat ik er toch niks aan kan doen. Maar ik val niet. Ik zit nog steeds. Hoe kan dat? Ineens wordt het fel en helder wit voor mijn ogen. Cijfers vliegen mijn gezichtsveld in en dansen voor mijn ogen. Groene, blauwe, rode, oranje cijfers. Ze draaien rond en komen dichterbij. Waar ben ik in beland? Een droom? Nee, dat kan niet, ik zit op school. Ik probeer mezelf terug te halen naar de werkelijkheid maar mijn hersenen slaan op hol. De cijfers draaien steeds sneller, ik krijg er hevige hoofdpijn van. Ze vormen uiteindelijk het cijfer 34. Dan verdwijnen ze.
Ik kan ineens alles weer zien en horen. Wat had dat te betekenen? Veel tijd om er over na te denken heb ik niet, want de bel gaat en de klas verzamelt zich bij de deur om het lokaal te verlaten. Ik schrik op en pak snel mijn spullen in. Noor en Feline komen bij mijn tafel staan. ‘Waarom was je zo laat,’ vraagt Feline, ‘We dachten dat er iets ergs met je was gebeurd!’
Ik glimlach. ‘Tuurlijk niet, ik had gewoon wat vertraging. Niks aan het handje’. Ze hoeven niet te weten dat ik vanochtend weer een huilbui heb gehad. Ik wil me geen aansteller voelen. ‘Gelukkig maar.’ zegt Noor met een lach, en we lopen met zijn drieën naar de kantine. Daar staat een groepje jongens in zwarte kleding. Wie zijn dat? Ik heb ze nooit eerder gezien. Ze zien er nogal ruig uit, niet mijn type in ieder geval.
Ik dwaal weer af naar de situatie die zich in de les afspeelde. Al die cijfers, 34… 34… Waarom 34?
Plots hoor ik Noor een beetje geïrriteerd mijn naam zeggen. ‘Hanna? Hanna! Kom je mee? We moeten naar natuurkunde, anders komen we te laat.
‘Oja, sorry. Gaan jullie maar alvast, ik moet nog even langs het toilet. Tot zo.’
Terwijl ik naar de deur van de kantine loop, moet ik langs de prullenbak om mijn plastic zakje weg te gooien. Ik loop erheen, en als ik er bijna ben zie ik vanuit mijn ooghoek iets op me af komen. Een boterham. Voor ik het weet ben ik geraakt en zit er pindakaas op mijn gezicht en in mijn haar. Snel gooi ik mijn zakje in de prullenbak en loop weg. De tranen prikken in mijn ooghoeken. Ik neem niet eens de moeite om te kijken wie de boterham heeft gegooid.
Hoofdstuk 3
Ik loop lokaal 03 binnen, waar ik natuurkunde heb. De hele klas zit er al en staart me aan. Noor en Feline kijken me niet-begrijpend aan. Ik leg snel het briefje van de conciërge op het bureau van meneer de Haan en loop naar mijn tafel. Weer zit ik alleen.
Het duurde lang voordat ik de pindakaas uit mijn haar had gekregen. Ik heb een hele wc-rol gebruikt om mijn gezicht en haren schoon te maken, en mijn tranen zo goed mogelijk weg te vegen. Hopelijk is het niet aan me te zien dat ik gehuild heb. Meneer de Haan leest het briefje en kijkt me vol medelijden aan. Juist hierom ga ik eigenlijk nooit naar de conciërge als zoiets gebeurt, maar dit keer kon ik het niet laten. Ik wíl niet dat mensen medelijden met me hebben, en docenten al helemaal niet.
Ik zit verdiept in de opdrachten over elektriciteit als ik plotseling een hand op mijn schouder voel. Ik schrik op en kijk achterom. Het is meneer de Haan. Snel kijk ik weer naar de opdrachten en hoop ik dat hij me loslaat. Het lijkt erop dat hij de boodschap begrijpt, en haalt zijn hand van mijn schouder.
Verder ben ik nog niet, ik wil eerst graag horen wat jullie er van vinden
