
Ik hoop dat jullie het toch een beetje leuk vinden.
Ik ben na de eerste alinea omgeschakeld van "zij" naar "ik" omdat dat beter klonk. Het was oorspronkelijk een foutje maar ik heb het maar even laten zitten omdat anders het verhaal niet goed uit kwam.
Hoofdstuk 1
Langzaam opent ze haar ogen, niet dat het veel verschil maakt, de duisternis is verstikkend. Even moet ze nadenken, waar is ze ook alweer? Dan weet ze het weer. Hier. Van angst begint ze onbedwingbaar te snikken. Nee. Ze moet zich beheersen, ze moet hier weg zien te komen. Het moet haar lukken. Ze is hier al zolang. Wanneer is het haar tijd om zich te bevrijden? Of zou die tijd nooit meer komen. Zou ze hier doodgaan? Alleen. Zonder iemand om haar te helpen. In de kamer naast de ruimte waar zij ligt hoort ze stemmen, het lijkt alsof ze ruzie aan het maken zijn. Plotseling wordt het stil, ‘ze is wakker..’ de manier waarop hij dit zegt voorspelt niet veel goeds, alsof dat iets heel interessants is. Even blijft het weer stil terwijl ze nadenken, dan hoort ze een andere stem, ‘nee, dit kan niet langer zo doorgaan. We moeten iets doen’, hij aarzelt even, ‘we moeten er een einde aan maken’.
Verschrikt krimpt ze ineen tegen de koude grond. Nee. Haar tijd komt dus niet. Nooit meer zou ze haar familie zien. Nooit meer de zon op haar gezicht. Nooit meer mokken om de regen. Nooit meer huilen om simpele tienerproblemen. Helemaal alleen. Even later gaat de deur open en komen er twee mannen de kamer inlopen. Met angstige ogen ziet ze hoe de mannen haar naderen, een doffe klap op haar hoofd en alles wordt wazig, vaag voelt ze hoe één van de mannen haar over zijn schouder gooit. Even wordt het zwart voor haar ogen dan opent ze haar ogen weer. Ze ligt in een kleine ruimte, een kofferbak? Waarschijnlijk. Het hobbelt een beetje en ze hoort het gebrom van dezelfde motor als waarmee ze hier naartoe is gebracht. Het lijkt zo lang geleden, toen had ze gedacht pijn te kennen, angst te kennen. Ze was depressief, ze had medelijden met zichzelf. Maar dat alles was niets vergeleken met wat ze nu voelde. Ze was blij dat ze er eindelijk een einde aan gingen maken. Naar aanleiding van gesprekken tussen haar ontvoerders was het 2,5 jaar geleden dat ze met haar ogen vol tranen langs de weg had gelopen, vol van zelfmedelijden en zogenaamde pijn. Ze weet nog dat ze een beetje was geschrokken toen een auto plotseling afremde naast haar. Ze weet nog hoe bang ze was toen één man uitstapte en haar de auto in sleurde. Dat was niets, niets vergeleken met de angst die ze in die 2,5 jaar daarna had gevoeld.
Ze was meegenomen naar het huis waar ze nu in een hoogtempo van wegreden, daar was ze opgesloten in die kamer waar ze zolang had doorgebracht. Mishandeling, pijn, angst, herinneringen die zoveel pijn deden, waar ze zich zo voor schaamde dat ze het liefst dood was. Was het maar zo. Was ze maar doodgegaan in één van die periodes waarin ze haar met rust hadden gelaten, was ze maar doodgegaan aan de honger die haar toen overviel. Aan het eind kon ze niet veel meer hebben, ze viel vaak flauw, voelde sommige dingen niet meer, miste grote stukken uit haar geheugen, alles deed continue zo veel pijn dat ze uiteindelijk de pijn niet meer voelde. Ze was dood van binnen, gebroken, kapot. Deze mannen hadden haar kapot gemaakt en nu gingen ze hun werk afmaken, nu gingen ze haar fysiek dood maken zoals ze haar van binnen dood hadden gemaakt. Tijd betekende niks meer voor haar, eerst had ze nog gelet op dagen, op seconden, in de hoop dat ze haar kwamen redden. Maar die hoop was langzaam weggevaagd, tot er alleen nog die wanhopige pijn was. Ze had al 2,5 jaar geen spiegel gezien en wist dat ze daar blij mee moest zijn. Ze zou zichzelf nooit meer herkennen. Ze voelde zich verknipt, verminkt, misvormd, en waarschijnlijk zag ze er ook zo uit. De herinneringen deden zoveel pijn dat ze wou schreeuwen, ze wou gillen, ze wou zichzelf openkrabben tot de fysieke pijn alle andere zou overstemmen. Maar ze had een plan, dat alleen zou werken als ze die aanpak ging gebruiken die ze eerder hadden besproken, en het was van levensbelang dat ze niet gilde. Dat ze zich stil hield.
Al 2,5 jaar heb ik geen straal zonlicht gezien, niet eens een glimp van de natuur, de bomen, het gras, de schapenwolkjes in de lucht. Ik heb 2,5 jaar geen regen gevoeld, geen warmte, geen kou. Alleen dat ene kale hok met één gesloten deur.
Het kost me moeite mijn ogen niet open te doen als de mannen me weer uit de auto sleuren, om nog één keer te genieten van de zon op mijn gezicht. Ik wordt weer over de schouder van de man gegooid en zwijgend loopt de man weg. Naast hem hoor ik de voetstappen van zijn bondgenoot. ‘Hier?’ vraagt de man die mij tilt. ‘Ja, is goed’, antwoord een stem naast ons, ‘leeft ze nog?’.
Een hand langs mijn hals, ik probeer mijn hartslag rustig te houden. Ik kan mijn oren niet geloven (zou ik echt zoveel geluk hebben?) als de man rustig zegt, ‘ja, maar niet lang meer, als we haar hier dumpen is ze binnen een uur dood schat ik. We hebben haar al heel lang niets te drinken gegeven’.
Hij gooit me onmiddellijk ruw op de grond en even lijken ze te twijfelen. Daarna beginnen ze me te bedekken met bladeren, takken, zand, grond. Ik blijf doodstil liggen en wacht. Opeens voel ik een vreselijke pijn in mijn arm. Ze hebben in mijn arm gesneden! ‘Zo, nu weten we zeker dat ze binnen korte tijd dood is, nu snel weg hier’, Ik hoor ze weglopen maar blij nog steeds doodstil liggen. Bang. Pas nadat de voetstappen allang zijn weggestorven kom ik overeind. Ik ben zwak. Het kost me vreselijk veel moeite om overeind te komen. De pijn in mijn pols steekt vreselijk als ik mezelf overeind hijs. Ik ben vrij! Maar nog niet veilig. Nee. Grote kans dat ik sterf in mijn poging hier weg te komen. Diep ademhalen en focussen op de ontsnapping. Ik open mijn ogen. Fel zonlicht schijnt in mijn gezicht en een zwakke glimlach verschijnt op mijn gezicht. Ik heb zin om te dansen maar het vasthouden van die glimlach kost zoveel moeite dat ik mezelf amper overeind kan houden. Hoe kan ik deze tocht ooit overleven? Langzaam strompel ik richting de weg. Het doet me denken aan de dag dat ik werd ontvoerd. Die nacht. Op dat moment had ik alleen maar kunnen denken: dit is de ergste nacht van mijn leven, zonder te weten dat het nog vele malen erger zou worden. Zonder te weten dat die nacht eeuwig ging duren. Ik had ruzie gemaakt met mijn vader. Mijn moeder was precies een jaar daarvoor gestorven, een ongeluk. Mijn zus was alles wat ik nog had. Mijn vader was na de dood van mijn moeder letterlijk gek geworden, hij sloeg, mishandelde ons en kwetste ons keer op keer. Op die dag hadden we naar het graf van mijn moeder willen gaan maar hij had ons opgesloten in huis. ’S Avonds was hij doorgedraaid, zogenaamd gek van ons gejank had hij ons in de auto gegooid. Mijn zus was zo geschrokken geweest dat ze doodstil voor zich uit had zitten kijken, had ik dat ook maar gedaan! Ik had gehuild en halverwege de rit was mijn vader opnieuw doorgedraaid. Hij had me de auto uitgesmeten en was weggescheurd. Ik had eenzaam langs de weg gelopen. Pijn.
Niet veel later merkte ik dat ik bijna te slap was om nog vooruit te komen. Ik viel neer op mijn knieën en greep mijn pols beet. Het bloed stroomde nog steeds bijna net zo hard als de tranen die over mijn wangen bleven vloeien. Ik keek rond vanaf de plek waar ik was ingestort. Kende ik het hier? Ja! Nee, dat kon niet. Had ik echt zoveel geluk? Alweer? Ja.
Dit was de plek waar haar ex-verzorgpaard heen was gebracht! Het was een maand voor haar ontvoering dat haar hele leven tot een abrupte stilstand werd gebracht door de verkoop van Felix. Ze was wezen kijken bij hem. Hier! Ze keek rond. Als ze nog even doorliep kwam ze bij zijn wei. Daar was water, vies water, maar toch, er was water. Verder kon ze heel misschien een stukje mee liften op de rug van Felix. Ze vertrouwde hem volledig en dan hoefde ze alleen bij bewustzijn te blijven om hem de goede kant op te leiden. Even werd ze weer hoopvol, maar die hoop doofde onmiddellijk. Waarschijnlijk stond Felix hier helemaal niet meer. Waarschijnlijk kende hij haar niet meer. Waarschijnlijk kwam ze er niet eens op. Toch raapte ze zichzelf weer op en liep met dat ene vleugje hoop als brandstof weer verder.
Na wat uren lijkt kom ik aan bij het weiland. Mijn ogen lichten op als ik in het weiland en maar al te bekend wit paard zie staan. Het liefst zou ik beginnen te rennen maar opnieuw hield mijn fysieke toestand me tegen. Maar op het moment dat ik dicht genoeg was gebeurde er iets magisch. Iets leek op zijn plek te vallen. Felix draaide zijn hoofd naar mijn toe om te kijken wie er in zijn wei stond. Op het moment dat ik hem zag kijken wist ik het zeker. Alles zou goed komen. Zijn hele hoofd leek op te lichten, zijn vacht leek een stralender wit te worden, zijn ogen een dieper bruin, zijn oren naar voren, een hoog gehinnik ontsnapte hem en in een volle sprint rende hij op me af. Ik was niet bang dat hij, net als vroeger, vrolijk tegen me aan zou beuken. Het leek niet meer dan normaal dat hij voorzichtig voor mijn neus remde en met zijn zachte neus tegen me aan drukte. Ik liep naar het hek toe en hees me omhoog, Felix volgde me en voorzichtig hees ik me op zijn rug. Deze beweging koste me zo veel moeite dat mijn ogen half dicht vielen, mijn lichaam protesteerde, mijn hart ging razendsnel, mijn adem versnelde. Langzaam drukte ik met al mijn kracht mijn kuiten in zijn flanken. Langzaam en voorzichtig stapte mijn allerbeste vriend richting het hek wat ik open had gelaten. We gingen niet snel maar vorderde wel en langzaam maar zeker kwamen we dichter mijn verlossing.
Ik zie de stad naderen en kan het niet laten om hoop te voelen. Zou alles dan toch nog goed komen? Zou ze haar zus weer kunnen zien? Zou ze het eindelijk goed kunnen maken met haar beste vriendin?
Dát is een pijnlijk verhaal. Ze waren vriendinnen geweest vanaf de kleuterschool. Ze vertrouwde elkaar alles toe en konden alles bij elkaar kwijt. Bella had haar erg geholpen toen haar moeder stierf maar toen Felix verkocht werd knapte er iets, ze reageerde alles af op de buitenwereld. Op Bella. Haar vriendin had veel verdragen maar dit hield ze niet meer uit en ze had het contact verbroken. De tranen begonnen sneller te stromen en een harde snik schudde haar lichaam. Het deed pijn om te huilen, zo zwak was ze nu. Ze reden langs een afslag en met een schok besefte ze dat als ze deze afslag nam ze richting haar huis reed. Ze nam de afslag en trilde licht terwijl ze langs een paar huisjes reed.
Iemand keek voorzichtig langs de gordijnen, met grote ogen van verbazing. Op het moment dat ik deze huizen passeerde besefte ik. Ik was vrij. Ik ging het halen.
