De resultaten van deel II:
Tekst 1:
* De wilde merries van Diomedes.*
De reus Diomedes, koning van het barbaarse Thracië, bezat vier paarden die zo ongelofelijk wild en ontembaar waren dat hij ze geketend met ijzeren kettingen aan metalen kribben had vastgelegd. Hun voer bestond uit ongelukkige vreemdelingen, die de koning doodde en aan de paarden als voedsel voorgeworpen werden.
Herakles had al zeven van de twaalf werken voltooid om vergiffenis aan de goden te vragen voor zijn misdaden. Als zijn achtste werk eiste Eurystheus dat Herakles de paarden van Diomedes zou stelen. Toen Herakles bij koning Diomedes aankwam bood hij aan de stallen van de merries schoon te maken. Nadat hij dit voltooid had, vertelde hij de koning dat hij zijn merries mee zou nemen. Diomedes weigerde zijn vleesetende paarden af te staan. Daarop wierp Herakles de onmenselijke vorst zelf aan de merries voor. Nadat zij hun meester verslonden hadden, verloren de merries hun wildheid en kon Herakles ze zonder problemen wegvoeren…
Eurystheus nam de paarden in ontvangst van Herakles en wilde ze offeren aan de god Zeus, ter ere van zijn vrouw Hera. Zeus weigerde de paarden echter tot ontsteltenis van Eurystheus en zond een troep roofdieren naar de vier paarden: bloeddorstige wolven, beren en leeuwen.
De paarden vochten voor hun leven in een ongelijke strijd. Ze werden allen gedood door de roofdieren op gruwelijke wijze. De paarden werden daarna nog eeuwenlang vereerd door de Grieken en met de komst van Alexander de Grote naar Griekenland waren de veroverde Griekse volken ervan overtuigd dat zijn vurige strijdros Bucephalus een afstammeling was van de merries van Diomedes.
Janique:

Fnanne:

Lest:

Tekst 2
* Alexander de Grote en Bucephalus *
Philonicus van Thessalië was geroemd om zijn paarden. Zijn beste paarden bezaten een groot uithoudingsvermogen en waren bovenal erg trots. Koning Philippus van Macedonië was op zoek naar een geschikt oorlogspaard voor zijn oudste zoon. Philonicus had zijn beste hengst meegebracht, en bood aan hem te verkopen voor dertien talenten. Echter, toen ze het paard in het veld wilden testen, merkten ze dat hij zo woest en onhandelbaar was, dat hij steigerde wanneer ze probeerden hem te bestijgen, en dat hij niet eens de stemmen kon verdragen van de helpers die Philippus had meegenomen.
‘Weg met dat vervloekte paard!’ brulde Philippus boos. ‘Hij is waardeloos!’
Alexander, de jongste zoon van Philippus, zei op dat moment: ‘Wat een uitmuntend paard verliest u bij gebrek aan kunde en moed om hem aan te kunnen.’
Zijn vader negeerde hem.
Alexander hield echter vol en herhaalde zijn woorden tot het moment dat de koning zo geïrriteerd was om het paard te zien vertrekken dat hij zich tot de jongen wendde.
‘Berisp jij hen die ouder zijn dan jou alsof jij het beter zou weten en hem beter aan zou kunnen?’ zei zijn vader verbolgen.
‘Ik zou dit paard aankunnen,’ antwoordde hij. ‘Beter dan de anderen.’
‘En als dat niet zo is,’ zei Philippus, ‘zul je dan boete doen voor je onbezonnenheid?’
‘In dat geval zal ik de gehele prijs voor dit paard betalen,’ verzekerde Alexander zijn vader.
Het gehele gezelschap dat zich verzameld had rond het paard barstte in lachen uit; en zo gauw als ze hun weddenschappen gesloten hadden, rende Alexander naar het paard, nam de teugels in zijn hand en wende hem in de richting van de zon. Alexander had gezien dat de hengst verontrust werd en bang was voor zijn eigen schaduw. Hij aaide hem om hem te kalmeren en vierde de teugels wanneer nodig. Niet voordat hij wist dat het paard zover was, besteeg hij de hengst en hij temde hem zonder hem aan te hoeven sporen of te slaan.
Toen de hengst eenmaal rustig was, en aangaf te willen galopperen, liet Alexander de teugels vieren en zei hij hem te gaan als de wind, waarna de hengst ervandoor ging. Philippus en zijn vrienden keken verbaasd en in stilte toe hoe Alexander het paard wendde en triomfantelijk terugkwam. Op dat ogenblik, barstte een geweldig applaus los. Het verhaal gaat dat koning Philippus zo verrukt was om het kunnen van zijn zoon dat hij in tranen op hem toeliep, hem kuste bij het afstijgen en zei: ‘O mijn zoon, zoekt een koninkrijk dat gelijk en waardig is aan jijzelf, want Macedonië is te klein voor jou.’
Alexander noemde het machtige paard Bucephalus, of Ossenkop. Het machtige strijdros zou hem begeleiden op zijn grootste veldtochten, van Griekenland tot India. Toen Bucephalus twintig jaar later aan oorlogswonden en uitputting overleed, was Alexander zo ontdaan van verdriet dat hij een machtige stad stichtte ter ere van Bucephalus: Bucaphala in de Indusvallei en tweelingstad van het naastgelegen Nicaea dat hij stichtte, de overwinningsstad. Alexander de Grote, zoals hij genoemd werd, rouwde om zijn paard als ware hij een goede vriend.
Edda:


JENNx:

Jasmijn_:

Balli:



Iedereen bedankt voor jullie inzet
Deeltje III: viewtopic.php?f=149&t=821693&hilit=