Citaat:Okee! bedankt!!!!![]()
![]()
![]()
![]()
Moderators: Essie73, NadjaNadja, Muiz, Telpeva, ynskek, Ladybird, Polly
Citaat:‘Kom maar!’ Schreeuwde een stem vanuit het donker. Gidion stond op en knikte dat ik mee kon komen. Mijn benen waren verkrampt van het zitten dus hield ik me vast aan een boomstam links van me. Verwonderd vroeg ik me af hoe Desh los gekomen was.Tijd om er over na te denken had ik niet, Gidion liep zo hard dat ik bijna moest rennen om hem bij te houden. Nog steeds op mijn hoede keek ik om me heen, maar de duisternis had al het licht opgeslokt waardoor ik met geen mogelijkheid iets kon zien. Zou het thuis licht zijn op dit moment? Voor me hield Gidion even halt terwijl hij de omgeving kalm in zich op nam. Ik kon nog net voorkomen dat ik vol tegen hem op knalde en baalde ervan dat ik niet wat alerter was. Daar moest ik echt wat meer op gaan letten, ik wist immers maar nooit wat er wel niet allemaal op de loer lag. Boven me strekte te sterrenhemel zich uit, verleidde me met zijn schittering. Een paar meter van ons af bewoog iets en ineens voelde ik een hand op mijn arm. Desh. ‘Boe.’ Fluisterde hij met een glimlach, maar zijn ogen keken bezorgd. Ik voelde me ongemakkelijk onder zijn blik en zijn goddelijke lichaam nog geen meter van me af. Snel wendde ik mijn blik af terwijl ik hoopte dat het donker mijn rode wangen zou verhullen. In mijn ooghoek zag ik hoe de twee jongens elkaar vluchtig aan keken en knikten. ‘Zullen we gaan?’ Vroeg Gidion, het ongeduld in zijn stem deed me denken aan mijn zusje. Ik drukte de gedachte weg en knikte. Desh haalde zijn hand van mijn arm, opgelucht ademde ik in en liep voor ons uit door het struikgewas waar ik hem net had horen schreeuwen.
Er groeiden bijzondere planten. Ze straalden een zacht blauw licht uit, als waterplanten in een aquarium, maar dan met kleine bloemetjes. De toppen ervan stapen net iets boven het lange droge gras uit. Het gaf een magisch effect, even leek het alsof ik droomde. Half struikelend werd ik weer uit mijn droomwereld getrokken. Ik voelde hoe het bloed langzaam uit mijn gezicht weg trok toen ik zag waarover. Geschrokken stapte ik achteruit terwijl ik nog eens beter keek. Mijn knieën, die net waren gestopt, trilden hevig. En dit keer probeerde ik ze niet eens tot stilstand te brengen. Mijn aandacht lag volledig bij de man voor me in het gras. Het blauwe licht dat net nog zo vredig geleken had gaf alles nu een grimmig gezicht, want hij was dood, geen twijfel mogelijk. Het hoofd werd zwak verlicht door de plantjes, die hier overal groeiden, maar de duisternis had ook zijn deel opgeëist, beschilderde zijn gezicht met schaduwen die zijn gelaatstrekken nog scherper deden lijken. Deze man leek niet op de dode mensen die ik gezien had, waarbij het leek alsof ze sliepen. Zijn open ogen staarden glazig naar de hemel, die zoveel kilometers boven hem lag, zijn mond was vertrokken in een beangstigende grimas. Ik besefte dat dit de mannen die Desh tegen kwam geweest moesten zijn. Achter deze man lag namelijk nog andere man. Zelfs met weinig licht stak zijn haar oranje af tegen het gras. Toen ik hem beter bekeek dacht ik zijn brede borstkas even te zien bewegen, maar mijn aandacht lag bij zijn rode haar. Een vreemd gevoel van herkenning bekroop me, maar kon ze me niet meer voor de geest halen. Voorzichtig bekeek ik de man voor mijn voeten nog eens, eigenlijk was het niet echt een man, hij was hooguit enkele jaren ouder als ik. Ineens herkende ik hem, de naamloze jongen uit het witte kamertje waar ze me vast gehouden hadden. Hij zag er anders uit als vanmorgen, maar ik wist het zeker. De roodharige jongen was een van de soldaten die ik met een verdovingspistool neergeknald had. Blijkbaar was het dus echt een verdovingspistool, anders lagen ze hier niet. ‘Zijn ze-?’ Stamelde ik voorzichtig, al wist ik het antwoord eigenlijk al. Desh draaide zich naar me om. ‘Liever twee van hun, dan honderden van ons.’ Antwoordde hij. ‘Waarom vielen ze je aan?’ Wilde ik weten. ‘Avondklok?’ Hoorde ik Gidion voor me zeggen, alsof dat nog logischer was als het verschil tussen een appel en een peer. Ongeduldig keek hij me aan. ‘We moeten ze begraven.’ Zei ik zacht. Desh keek even bedachtzaam maar knikte toen. ‘Jij neemt die rooie.’ Riep hij naar Gidion die inmiddels al weer verder gelopen was. ‘Wat?’ Vroeg hij geïrriteerd terwijl hij zich omdraaide. ‘Dat gaan jullie niet menen, ze verdienen geen begravenis. Gevonden worden ze toch wel hoor.’ Verzuchtte hij. ‘Toch doen we het.’ Antwoordde Desh terwijl hij bukte om de voeten van de laberatorium jongen die me ooit zo aantrok - misschien door een of ander middeltje - te pakken. ‘Neem jij zijn schouders?’ Vroeg hij me zacht. Ik wilde niets liever als zo hard mogelijk wegrennen, maar ik had er immers zelf om gevraagd, dus zakte ik door mijn knieën en hurkte naast zijn hoofd om zijn schouders te vast te pakken. Starend naar de grond tilde ik hem op toen Desh af telde van drie naar een. Maar iemand optillen zonder te kijken gaat nogal moelijk, dus keek ik toch maar.
Zijn dode ogen staarden me priemend aan, zagen alles en toch niets. Alsof ze schreeuwden dat dit mijn schuld was en misschien was dat ook wel zo. Vanmorgen had hij al pijn moeten lijden door mij, en nu was hij dood, hoogstwaarschijnlijk ook door mij. Maar ze hadden Desh proberen te doden, ook al was dat misschien hun plicht. Toch zat het me dwars. De jongen was zwaarder als ik gedacht had. ‘Laten we hem daaronder leggen.’ Knikte ik naar een puntige, half overhellende steen, omringd door bosjes. De plek was omring met dezelfde lichtgevende planten als een stukje terug en het leek me best een waardig begraafplaats. Desh knikte instemmend. Gidion sleepte vlak achter ons de rooie achter zich mee. Het lichaam onder mijn vingers voelde nog warm aan en ergens verwachtte ik dat hij ineens uit onze armen zou springen, ons aan zou vallen. Maar toen we hem achter de steen neer legden en ik mijn vingers tegen de slagader in zijn nek legde was er geen hartslag meer te bekennen. Stilletjes vroeg ik me af, hoe Desh hem om het leven gebracht had, er was geen spetter bloed te bekennen. Waarschijnlijk wilde ik het ook niet weten. Het beeld van mijn stervende zusje stond nog altijd op mijn netvlied gebrand, en daar wilde ik het eigenlijk bij houden, al vreesde ik dat niet zo zou blijven.
Gidion smeet het lijk van de roodharige jongen onder de steen en sloeg zijn armen over elkaar. Ik hurktte snel neer en sloot hun ogen, omdat ik al voor me zag hoe de vogels hier ze eruit zouden pikken. ‘Nu klaar? Of willen jullie graag gepakt worden terwijl jullie een begravenis houden voor jullie slachtoffers?’ Vroeg Gidion sarcastisch. Desh knikt. ‘Laten we gaan.’ Zijn haar bewoog door de zachte wind. In de verte weerkaatste het maalicht in het stilstaande water, ik kon zeker honderd meter kijken. Dat zou voor anderen het zelfde zijn, Gidion had gelijk, we waren kwetsbaar hier. Zwijgend liepen we verder, totdat er nergens meer lichtgevende planten groeiden en het volkomen donker was. Ik zag niet eens meer waar mijn eigen lichaam begon en het voelde alsof ik opging in de nacht. Voor me klonken Gidions voetstappen en af en toe voelde ik Desh adem langs mijn nek strelen. ‘Alles goed?’ Fluisterde hij bijna onhoorbaar. Zijn stem werd mee genomen door de wind, eigenlijk was wind best brutaal, paktte alles zonder te vragen en nam het zwijgend mee, maar ik verstond hem nog net. Ik knikte als antwoord en besefte me pas daar na dat het zo donker was dat hij dat niet eens kon zien. Op het moment dat ik alsnog ja wilde antwoorden hoorde ik hem zacht ‘’mooi’ fluisteren. Twijfelend vroeg ik me af hoe hij dat kon zien, ik zag mijn eigen handen niet eens en ik was zeker niet nachtblind, hoe kon hij mij dan ooit zien knikken. Die speciale oogoperaties of wat het ook waren was het eerste wat me te binnenschoot. ‘Zien jullie in het donker?’ Vroeg ik. ‘Ja. Natuurlijk.’ Hoorde ik Gidion voor me zeggen met zijn jij-bent-achtelijk-stem die hij op een of andere manier graag op me gebruikte. Ach ja, misschien was ik ook wel achtelijk. Verder gaf hij geen uitleg, dus ik besloot niet verder te vragen. ‘Hier links.’ Zei hij achteloos. Ik was blij dat hij uberhaudt wat zei, anders was ik vast en zeker weer bovenop hem geknald. Het was echt heel donker, de bomen die hier groeiden hielden al het maanlicht tegen. Niemand zal het zien als hier wat gebeurd, spookte het door mij hoofd. Ze zijn met zijn tweeën, ik zal net zo eindigend als die jongens. Misschien zou ik kunnen vluchten, bedacht ik me, maar voor ik er verder over na kon denken drukte ik het plan weer weg. Ze stonden voor en achter me en bovendien hadden ze net verteld dat ze konden zien in het donker. We sloegen af naar links en het gras leek korter te worden. ‘Pas op. Gat.’ Hoorde ik Gidion voor me zeggen. Nog net op tijd stapte ik op zij. ‘Waar gaan we nu eigenlijk heen?’ Vroeg ik, en ik betrapte me zelf op ongeduld. ‘We zijn er bijna.’ Gaf Desh als antwoord. Dat was niet mijn vraag. Ergens ver hoorde ik een zacht borrelend geluid. ‘Water?’ Vroeg ik me hartop af. ‘Verdomme, je moet niet zo veel vragen.’ Zuchtte Gidion luid. Zoveel vragen waar ik nog antwoord op wilde, maar nooit een antwoord.
We liepen verder en verder, tot ik inderdaad water zag. Een beekje rolde zacht over keien, waarvan enkele koopig boven het water uitstaken. Ik voelde me nog steeds niet veilig. Normaal gesproken was ik niet bang in het donker, nooit geweest, maar op dit moment was ik wel bang voor de dingen die zich er mogelijk schuil hielden. Bomen strekten zich boven me uit, hun takken als grijpende vingers naar me uitgestrekt. Ze lieten enkele kleine gaten vrij tussen de hun bladeren, waardoor ik eindelijk weer iets kon zien. Mijn ogen waren inmiddels al een beetje gewend aan het donker, maar een beetje licht was toch een stuk fijner. Voor me zag ik hoe Gidion zijn schoenen uittrok en zijn sokken erin propte. Ze wilden er blijkbaar doorheen. Eigenlijk hield ik mijn schoenen liever aan, mijn vluchtplan zou zeker hopeloos verloren zijn zonder schoenen. Ik zag mezelf al rennen op blote voeten over de onregelmatige bosbodem. Maar eigenlijk was dat plan zoiezo al hopeloos en lopen natte schoenen leek me ook geen strak plan. Met tegenzin trok ik mijn veters los. Gidion stapte zonder om te kijken door het water en bleef pas aan de overkant wachten. Snel stapte ik achter hem aan. Mijn voet gleed weg over een van de met alg begroeide stenen. Maar voor ik kon vallen ving Desh me alweer op. Hij had mijn hand alvast voor ik zelf uberhaudt door had dat ik viel. Hij kneep er zacht ik voor hij hem los liet. Of misschien verbeelde ik me dat alleen maar. Vurig hoopte ik dat de vlammen die mijn wangen onder vuur zetten ook dit keer door het maanlicht geblust zouden worden. Op een of andere manier bleef ik me over hem verbazen, hoe zijn vingers de mijne zacht vast pakten, nog voor ik kon reageren, over hoe zijn bijna zwarte ogen straalden, zelfs in het donker.
Voorzichtig stapte ik verder door het koude water, het zocht zijn weg over mijn voeten, langs mijn benen. Puntige steentjes prikten venijnig in mijn voetzolen. Een krachtige stroming trok aan me, alsof het me mee wilde slepen in zijn baan, maar voorlopig won ik de strijd. Het water verkoelde mijn vermoeide enkels. Nog altijd op mijn hoede keek ik rond, maar het enige wat ik zag waren bomen, water en Gidion, die behendige over de losse stenen heen stapte. Hij leek hier vaker te komen. Achter me hoorde ik Desh door het water plonzen.
Toen ik de overkant bereikte, waren mijn broekspijpen tot aan mijn knieën kletsnat. Snel rolde ik ze op. Ik deed een poging om mijn schoenen weer aan te trekken, maar mijn voeten gleden met geen mogelijkheid in mijn sokken en Gidion was alweer door gelopen, dus liet ik ze uit. Desh stond een meter achter me te wachten. Zand plakte al snel aan mijn natte voeten. Gidion bleef staan - dit keer zag ik het wel op tijd - en sprijdde zijn armen. ‘Welkom op ons nederige plekje.’ Knikte hij, met ernstige nadruk op welkom. Mij mee nemen naar deze plek was vast niet zijn idee geweest. Nieuwsgierig keek ik rond. Op een klein grasveldje omringd door bomen lagen enkele boomstammen die moesten functioneren als banken en in het midden lag een nog smeulend hoopje as, waar ooit een vuur geweest moest zijn. Het was niet veel, maar het zag er behaaglijk uit en boven al deed het me denken aan onze hut thuis. Het moment dat ik die ketting vond, leek eeuwen geleden. En het ergste was dat dat theoretisch gezien nog best wel eens waar kunnen zijn. Desh plofte neer op een van de stammen. ‘Gaaf zeg!’ Zei ik zacht, en ik meende het. Mijn vingers zochtten in mijn zak naar het koude metaal van de ketting. Ik raakte even in paniek toen ik de stof aftaste en niks vond, maar op dat moment raakten mijn vingertoppen het koude metaal. ‘Ga zitten.’ Zei Desh zacht en ik wist dat dit was waar ik voor gekomen was. Ze wilden iets van me. Ik deed wat hij zei en liet me op het ruwe hout zakken.



Foutjes heeft roodvos al aangegeven, nu verder typen jij


Cyella schreef:Ik heb maar een klein deel gelezen omdat ik me nooit echt goed kan concentreren op het verhaal zelf maar juist wel op de kleine details. Dan is de lol er natuurlijk snel vanaf![]()
Misschien kan ik je toch even helpen. Ik wil allereerst zeggen dat ik je stijl mooi en vloeiend vind, maar wat ik soms storend vind is dat er vaak 'Ik' wordt gebruikt. Het is moeilijk om hier vanaf te wijken omdat je in dit perspectief bent begonnen, maar als je bijvoorbeeld 'ze' had gebruikt, dan had je ook als afwisseling haar naam kunnen gebruiken. Maar daar heb je nu niks meer aan.
Wat ik mooi vind is dat er kleine verwijzingen in staan, maar misschien kan je die soms wat meer uitweiden met behulp van bijvoorbeeld een flashback 'Doet me denken aan..'. Dan wordt de lezer automatisch meer betrokken!
Verder zie ik vrij veel kleine foutjes staan, maar ik denk dat dat de meeste mensen niet opvalt. Als je tijd hebt zou ik de stukken eens nalezen
Citaat:De woorden van de oude man die me geholpen leek te hebben echoden nog altijd na in mijn hoofd, ver weg. Nog verder weg hoorde ik mijn ouders tegen me praten, hoe ze me keer op keer zeiden dat ik niet met vreemden mee mocht gaan. Gidion boog voorover en graaide een aansteker uit zijn zak waarmee hij enkele nog niet opgebrandde takjes aanstak. Een klein vlammetje breidde zich al snel uit tot een woekerend vuur, het hulde de omgeving in een bewegend oranje licht. Desh keek hem even twijfelend aan. Hij knikte, bijna onzichtbaar. Mijn hart klopte zo snel, dat het bijna pijn deed. ‘Waarom-’ Probeerde ik zo rustig mogelijk uit mijn mond te krijgen, ‘-ben ik hier?’ De stilte die daarna volgde, hakte elke seconde meer op me in. ‘Dat, was precies de vraag die ik je wilde stellen.’ Zei Gidion. Wat moest ik daar nou weer op antwoorden, ik wist het zelf niet eens. Zwijgend staarde ik naar de grond voor me, die ineens wel heel erg interessant leek. Het zand was droog, veel droger als je zou verwachtten voor een plek zo dicht bij het water. Ik kon me niet voorstellen dat het water nooit over de rand ging, toch was het zand droog en stoffig als woestijn zand. ‘Is dat zo?’ Vroeg ik als tegen vraag op zijn vraag. Ze hadden me hier niet voor niks heen gehaald. ‘Dat zeg ik toch.’ Hij keek me geërgerd aan. ‘Je liep vanmiddag zo naar binnen.’ Kwam Desh tussen ons, de lichte verbazing in stem ontging me niet. ‘Nu ben je niet de eerste die dat doet, sterker nog dat gebeurd wel vaker.’ Ging hij verder. Dit gesprek beviel me nu al voor geen meter. Ik dacht me te herinneren dat hij het daar niet over wilde hebben, blijkbaar toch. ‘Maar meestal zijn dat nieuwsgierige mensen, of kerels die zichzelf nogal stoer vinden en zich aan willen melden bij het leger.’ Gidion gooide nog wat takken op het vuur waardoor het begon te knetteren. ‘En nu, kun je veel van jou zeggen, maar je pastte niet echt in dat plaatje.’ Zei hij, waarbij hij duidelijk maakte dat maar al te graag wat, gok ik niet al te positieve, dingen over mij wilde zeggen.
Rook van het kampvuurtje voor mijn neus priktte in mijn ogen. ‘Wie ben jij toch?’ Vroeg Desh zacht, terwijl hij me vragend aan keek. Mijn nieuwsgierigheid bracht me in een positie waar ik niet zo weer uit zou komen, Wat moest ik in hemelsnaam antwoorden? In een poging te doen alsof mijn neus bloedde noemde ik mijn naam. ‘Evan-’ Maar voor ik mijn zin af kon maken onderbrak Gidion me. We vroegen niet naar je naam.’ Verzuchtte hij. Nee, goh, dat had ik ook wel door, maar wat moest ik dan? Ik kon ze niet best vertellen dat ik vanmiddag wakker werd in een witte kamer in de toekomst nadat ik een ketting vond. Toch? ‘Wie of wat ben je Eva?’ Vroeg Gidion, zijn stem klonk anders als die van Desh net. Het klonk niet langer als een vraag, het was meer iets waar hij antwoord op eistte. Mijn gedachten sloegen op hol terwijl ik bedacht wat hij zou doen om dat antwoord ook te krijgen. Desh keek hem waarschuwend aan, maar Gidion nergeerde het. Zijn ogen stonden dreigend en het voelde alsof hij recht in mijn ziel kon kijken, enkel door me aan te staren. Ik hief mijn hoofd op en keek hem strak aan. ‘Waarom wil je dat zo graag weten? Ik weet net zo goed niet wie jij bent.’ Antwoordde ik uitdagend, hopend dat zijn antwoord me iets meer tijd zou verschaffen om een geschikte reactie te bedenken. ‘Nee. Maar wij hebben recht om hier te zijn, jij hoort hier niet!’ Hij had zijn armen over elkaar geslagen en keek me aan met een blik waar ik niet uit kon ontsnappen. ZIjn woorden drongen pijnlijk tot me door, om dat ze waar waren. Juist daarom. Maar het herinnerde me er ook aan dat ik er alles aan moest doen om terug te gaan naar de plek waar ik wel hoorde.
‘Geef gewoon antw-’ ‘Hou je mond!’ Zei Desh scherp voor Desh zijn zin af kon maken. Tot mijn verbazing hield hij zijn mond daarna ook echt. Desh keek me vragend aan, wat misschien nog wel vervelender was als Gidions kinderlijke gezeur om een antwoord te krijgen. Zijn ogen waren zo donker, dat ik vreesde dat de nacht ooit jaloers op hem zou worden. Ik beet op de binnenkant van mijn wang terwijl ik wanhopig zocht naar een antwoord, iets wat ze zouden accepteren zonder dat ik hun de waarheid hoefde te vertellen. ‘Luister-’ Zei ik, wat tamelijk overbodig was aangezien ze maar al te goed luisterden. ‘Ik kom niet van hier, er zitten mensen achter me aan. Dat is het enige wat ik jullie kan vertellen. Dat spijt me voor jullie, ik zou willen dat het anders was.’Zei ik zacht, mijn stem klonk verrassend vaster als ik me voelde. Het was eigenlijk niet eens helemaal gelogen, maar toch voelde het niet goed om niet gewoon de waarheid te kunnen. Iets vertelde me, dat dat de eerste tijd nog wel eens vaker zou gebeuren. Ik smeekte dat ze het hierbij zouden laten. Eigenlijk geloofde ik niet echt in een god, maar als ik het mis had, hoopte ik met heel mijn hart dat hij me bij wilde staan. Alsjeblieft, alsjeblieft, stop. Zweet liep over mijn rug. Ik telde om er zeker van te zijn dat mijn ademhaling niet te veel versnelde. Het liefst zou ik het ze gewoon vertellen, maar ze zouden me voor gek verklaren, als ze dat niet al deden natuurlijk. Bovendien stonden de waarschuwingen van de man nog vers in mijn geheugen gegrift. Tot mijn verbazing knikte Desh begrijpend. ‘Weet je wel waarbij je je hebt aangesloten dan?’ Vroeg hij. ‘Ik zou liegen als ik ja zei.’ Antwoordde ik. Zijn lippen vertrokken tot een humorloos glimlachje. Gidion zat nog altijd met zijn armen over elkaar geslagen naar me te staren. Enkele seconden lang staarde ik terug. Eigenlijk was hij best knap, niet in mijn smaak misschien, maar ik had thuis genoeg klasgenoten die in katzwijm voor hem op de grond waren gevallen, voor hij ook maar een woord uit had kun spreken. Misschien was dat ook maar goed uit, anders hadden ze er vast iets langer over nagedacht. Als hij hun net zo graag mocht tenminste. Desh keek me aan. ‘Dacht ik al-’ Voor hij door kon gaan onderbrak Gidion hem. Dit keer waren zijn woorden niet voor mij bedoeld. ‘Man, je bent gek. Je gaat haar dit toch niet echt vertellen? Als je je leven zat bent zijn er makkelijker manieren hoor. Spring van een rots, spuit een of ander goedje in je aderen tot je hart stopt met kloppen, weet ik het.’ Zuchtte hij boos. Desh draaide zich met een ruk om. Ik zag hoe de spieren in zijn rug zich aan spanden onder zijn t-shirt, hoe zijn vingers zich tot vuisten balden. ‘Even dacht ik dat je me kende.’ Hij praatte zacht, maar zijn stem trilde en klonk feller als ik tot nu toe gehoord had. ‘Jij vergist je wel vaker.’ Siste Gidion. ‘Rot toch op! Als je het er niet mee eens bent ben je vrij om te gaan.’ Desh ogen leken bijna vlam te vatten door het vuur wat er in brandde, wat ik erg opmerkelijk vond voor iemand met zulke donkere ogen. ‘O, dat is fijn, dat ik toestemming krijg om te gaan.’ Het sarcasme dat van Gidions stem afdroop was bijna tastbaar. ‘Ik schatte je slimmer, held. Of moet ik u zeggen?’ Hij stond op en schudde zijn hoofd. Enkele seconden later was hij verdwenen tussen de bomen. Desh staarde in de vlammen van het vuurtje voor ons, het was ongemakkelijk stil. ‘Sorry.’ Stamelde ik zacht, en ik meende het. ‘Je hoeft je niet te verontschuldigen.’ Fluisterde hij zacht, en hoe hij ook zijn best deed om het te verbergen, ik hoorde de pijn in zijn stem. ‘Waar was ik gebleven?’ Vroeg hij. ‘Je vroeg of ik wist waar ik me bij aansloot.’ Antwoordde ik. Hij knikte. ‘De buitenwereld denkt dat we soldaten zijn, of tenminste, dat is de bedoeling.’ Een seconde lang wendde hij zijn blik af van het vuur en keek me aan. Ik had geen idee wat er van me verwacht werd, dus knikte ik. ‘De laatste vijftig jaar worden er over in het land illegale onderzoeken gestart. Een geheime organisatie start over al proeven op mensen, op zich zou daar toestemming voor gegeven worden, tot bleek dat ze niet alleen gevangen wilden gebruiken-’ Toestemming van de regering voor proeven op gevangenen? Ik moest mijn best doen om hem niet met grote ogen aan te staren. ‘-maar ook mensen uit het verleden. ’ De afkeer in zijn stem deed zijn woorden nog eens extra tot me door dringen, lieten mijn adem stokken in mijn keel. Mensen uit het verleden. Ik. Mensen zoals ik.
IK HOUD VAN DIE ZIN
Heb je wat superlijm?
_roodvos_ schreef:*Zit voor puntje van stoel en dondert op de grond*
AU! Shjjjjfsh Hannah! Veel te spannend en leuk en en en IK WIL NU VERDER LEZEN! NU! NU! NU! NU! NU! NU! NU! *slaat met hand op de grond* NU! NU! NU! NU! NU!
Paar dingetjes:
veel droger als je zou verwachtten -> *kuch*
woestijn zand -> woestijnzand
‘Geef gewoon antw-’ ‘Hou je mond!’ Zei Desh scherp voor Desh zijn zin af kon maken. -> desh2 is Gideon?
vervelender was als Gidions kinderlijke gezeur ->![]()
Zijn ogen waren zo donker, dat ik vreesde dat de nacht ooit jaloers op hem zou worden. ->![]()
IK HOUD VAN DIE ZIN
verrassend vaster als ik me voelde. -> *hint hint*
maar toch voelde het niet goed om niet gewoon de waarheid te kunnen. -> kunnen zeggen?
maar ik had thuis genoeg klasgenoten die in katzwijm voor hem op de grond waren gevallen, voor hij ook maar een woord uit had kun spreken. Misschien was dat ook maar goed uit, anders hadden ze er vast iets langer over nagedacht. ->Heb je wat superlijm?


. Maar het stoorde toch wel bij het lezen.
).