De lucht is helder en honderden sterren schitteren aan de hemel. De duisternis om me heen is beangstigend en tegelijkertijd zo rust gevend. Ruben legt zijn arm om me heen en ik leun zacht tegen hem aan. Mijn hart gaat hard te keer, maar ik probeer het te nergeren. Ik kijk naar de zwart blauwe hemel die weerkaatst in het stilstaande water. Kleine beestjes kruipen overal om me heen. ‘Die jongen vanmorgen, wie was dat?’ Fluister ik, omdat het voelt alsof ik iemand wakker maak als ik harder praat. ‘Jay.’ Fluistert hij met een dromerige stem terug. Ik zucht gefrustreerd. ‘Mm-mm. Waar ken je hem van?’ Vraag ik nu iets harder. Het even stil, rustig wacht ik af. ‘’Wil je nog wat drinken?’ Vraagt hij me dan op normale toon terwijl hij me het flesje water aanreikt. Hij praat er omheen. ‘Nee dankje. Ruben?’ Hij wendt zijn blik af. ‘School.’ Zegt hij dan. ‘School?’ ‘Ja. Mijn vorige school.’ Maar het zit me nog niet lekker, er klopt iets niet. Ik twijfel of ik wel door moet vragen, maar precies op dat moment gaat hij verder. ‘Ik zat niet bij hem in de klas, maar hij had ook een paard. Hij heeft me in de steek gelaten.’ Schreeuwt hij nu boos. ‘Hij rende weg, terwijl hij wist dat, dat..’ Zijn stem slaat over en ik voel al zijn spieren aanspannen. ‘En zelfs zijn paard heeft hij in zijn stal laten staan, terwijl het de eerste stal bij de deur was. Hij hielp Helena altijd met Vìnur, en ik vind het wel héél verdacht dat hij hier loopt.’ Zegt hij bijna grommend van woede. ‘Helena met Vìnur?’ Vraag ik hem langzaam. ‘Hij was van haar.’ Dus toch. Het verbaast me eigenlijk niets, maar toch kijk ik gelijk op een andere manier naar de pony die een paar meter verderop staat te grazen. ‘Heb je wel eens naar de sterren gekeken?’ Vraagt hij me zacht. Ik haal mijn schouders op, ondanks dat hij het waarschijnlijk niet zal zien. Hij wijst naar het noorden ‘Zie je de poolster?’ ‘Welke?’ Ik hoor hem zacht grinniken. Hij laat het me zien en verteld verder.’Daaronder zie je meerdere sterren onder elkaar, dat is de kleine beer.’ Geinteresseerd staar ik naar boven. In het donker zie ik zijn handen vreemde bewegingen maken om aan te geven hoe het sterrenbeeld loopt. De hemel staat vol schitterende lichtpuntjes. Het duurt even voor ik de vorm ook daadwerkelijk zie. ‘Hoe weet je dat?’ Vraag ik hem zacht, maar hij hoort me toch omdat ik zo dicht tegen hem aan zit. ‘Van mijn moeder. ’‘Gaaf.’ Zucht ik met mijn hoofd leunend op zijn schouder. Ik zoen hem op zijn wang en ga dan uitgeput liggen. Al snel zakken mijn ogen dicht, waarna ik ze snel weer open doe. Ruben blijft nog even zitten maar laat zich dan ook zakken. Ik kruip dicht tegen hem aan, kan zijn hartslag bijna voelen. Hij legt zijn hand om me heen en ik sluit mijn ogen. ‘Slaaplekker.’ Fluister ik zacht voordat ik in slaap val.
Waar ben ik? Ik voel met met mijn vingers aan mijn natte shirt en dan herinner ik me alles weer. Ik open mijn ogen en adem de frisse lucht in. Het is al licht, maar zo te zien het niet later dan een uur of zeven. Ruben ligt nog te slapen, zijn borstkas gaat langzaam op en neer. Zelfs als hij slaapt is hij nog knap. Hij ziet er nog puurder uit als hij slaapt en blijf naar hem kijken. Vìnur staat wat ingedoezeld met zijn kont naar ons toe gekeerd. . Om me heen hoor ik vogels fluiten en zie ik beestjes lopen. Ik geniet van de rust om me heen. In het water drijft een grote bruine eend met allemaal kleine kuikentjes achter zich aan. De donzige beestjes kijken wat versuft om zich heen. Voor me land een klein vogeltje, zijn veertjes bewegen iets door de wind en zijn kleine heldere ogen kijken me bijna brutaal aan. Glimlachend bekijk ik het beestje, weer de zelfde soort als eergisteren. Hij draait zijn hoofdje even kort opzij en vliegt dan weg. Ik draai me om en zie hoe Ruben slaperig zijn ogen opendoet. ‘Hey.’ Zegt hij zacht terwijl hij zich uitstrekt. ‘Goeiemorgen!’ Zijn bruine ogen lijken nog stralender als gisteren. Ik pak een Flesje water uit de tas waar ik net bij kan zonder te gaan staan. Douw heeft er ervoor gezorgd dat alles nat is, maar onze spullen lijken aardig intact gebleven. Mijn hand raakt het mes kort aan, het koude metaal zorgt voor rillingen over mijn hele lichaam. Snel trek ik mijn hand terug en draai ik de dop van het waterflesje. Ik drink de inhoud in een teug op en gooi hem in de openstaande tas. Het inmiddels lauwe water smaakt bitter, maar helpt wel voor mijn droge keel. Slaperig sta ik op om bij Vìnur te gaan kijken. Mijn benen zijn stijf van het liggen op de harde grond en mijn broek is helemaal doorweekt door de ochtend dauw. Ik praat zacht tegen de pony om hem niet te laten schrikken, het dier draait zijn oor naar me toe en kijkt even om te zien waar dat geluid vandaan komt. Hij lijkt te beseffen dat ik het ben en graast rustig verder. Kalm aai ik over zijn glansende vacht. De haren onder mijn vingertoppen voelen zacht aan. Ik trek het touw waar het dier aan vast zit met een flinke ruk los en leid hem mee naar het meertje zodat hij wat kan drinken. Hij snuffelt even aan het koude water en laat zijn neus dan zakken. Ruben is intussen overeind gaan zitten en kijkt van een afstandje toe. Het is warm voor een voorjaarsochtend en de zon brand op mijn blote armen. Ik doe mijn schoenen en sokken uit en loop op mijn blote voeten een stukje het koude water in. De bodem van het ondiepe meertje voelt glibberig aan, en al gauw zit de modder tussen mijn tenen. Het voelt niet eens onprettig. Ik loop nog een stukje verder, stroop mijn pijpen op, totdat ik tot aan mijn knieen in het water sta. Vìnur doet een stapje mijn kant op omdat het touw aan de korte kant is. Daarom loop ik terug naar de kant. Mijn voeten zitten onder het zand wat gelijk aan mijn natte voeten plakt. ‘Heb je honger?’ Vraagt Ruben, zijn ogen zijn half dichtgeknepen tegen het felle zonlicht. Niet echt, maar ik moet nu wel wat eten anders heb ik straks wel honger. ‘Een beetje. Jij?’ Hij haalt zijn schouder op en gooit de de zak met het brood naar me toe. Voorzichtig probeer ik de knoop die erin gelegd is eruit te halen. Na even priegelen lukt het en ik pak een boterham uit de zak. Daarna gooi de zak terug naar Ruben. Het bruine brood ruikt goed, ik vouw het dubbel en eet het in een paar grote happen op. Ruben grist twee plakken brood uit de zak en slikte ze met duidelijke tegenzin door. Daarna pakt hij een flesje water uit de tas en neemt een paar grote slokken. Overal om ons heen is heide en droog gras. ‘Zullen we zo weer vertrekken?’ Vraagt hij me. Ik knik en gooi Vìnur een appel toe. ‘Zijn jou kleren ook zo nat?‘ Vraag ik als terwijl ik mijn doorweekte broek en shirt bekijk. ‘Nee? Maar ik lag op het kleed geloof ik.’ Ik werp een blik op zijn donkerblauwe shirt en het ding ziet er inderdaad best droog uit.‘Er zit nog wel een droog shirt in de tas, alleen dat is mijn maat.’ Zegt hij lachend. Jammer dan, alles beter als de hele dag met een nat shirt rondlopen. Ik zoek in de tas die nog aan het zadel vastzit, het duurt even, maar dan vis ik er een dunne, legergroene sweater uit. Ik kijk om me heen opzoek naar een boom om me achter om te kleden. Behalve de boom bij onze slaapplaats zijn ze allemaal te smal. En om nou achter die boom te gaan staan komt ook zo raar over. Eigenlijk maakt het me ook allemaal niks meer uit, dus draai ik me om en trek het natte shirt over mijn hoofd. De wind voelt koel aan op mijn blote rug en ik heb bijna zin om zo te blijven staan. Ik steek mijn handen in de mouwen van de sweater en trek hem vluchtig aan. Als ik over mijn schouder kijk zie ik Ruben blozend de andere kant op kijken. Het ziet er dom uit en gniffelend om zijn verlegenheid loop ik zijn kant op. De zachte stof voelt fijn aan, het ding is iets aan de grote kant, maar niet zoveel als ik verwacht had. Ik zie hoe hard hij zijn rode wangen probeert te verbergen en doe alsof ik het niet door heb. Ik streel met mijn hand over zijn wang en kus hem voorzichtig.
MET DANK AAN TAARTJEE'S STERRENKENNIS


er staat onder in totaal 1.000.000 keer bewerkt