Het was etenstijd en ik wandelde naar het winkelcentrum om met mijn zusje te gaan eten. Het zou nog de vraag worden of ik haar zou kunnen vinden. Ik had haar al een paar keer geprobeerd te bellen, maar haar telefoon ging gelijk naar voicemail. Ze zat vast weer te bellen met mijn moeder ofzo.
Tegen alle verwachtingen in had ik haar vrij snel gevonden. Ze was in tranen. Mijn zus probeerde altijd iedereen gelijk te behandelen en was in de bus naast een getinte man gaan zitten. Ze had niet heel angstvallig haar tas vastgehouden of haar telefoon opgeborgen en precies deze meneer had haar telefoon gestolen. “Hoe kan ik nou zo stom zijn? Hoe kan hij nou zo stom zijn?” Weer liepen de tranen over haar wangen.
Ik dacht precies hetzelfde en voelde dat ik boos werd. Hoe kan zij nou zo stom zijn en hetzelfde gold voor hem. Hij wist niet met wie hij te maken had. Of in ieder geval nu kreeg. Ik keek haar aan. “Goed, dit gaan we nu gelijk oplossen.” Ik keek de straat rond. “Hoe is het precies gebeurd?” Mijn zus haalde haar schouders op. “Ik ging gewoon langs hem zitten en hij stapte samen met me uit. Toen wilde ik je bellen en merkte ik dat mijn telefoon weg was.” Ik knikte, terwijl ik mijn woede over de situatie probeerde te verdrukken. “Hoe lang geleden?” Ze snikte. “Tien minuten denk ik. Ga je de politie bellen?” Vroeg ze toen. Ik schudde mijn hoofd. “Nope. Ik ga zorgen dat je je telefoon nu gelíjk terug krijgt.” Ik pakte haar arm en keek haar aan. Ik concentreerde me en bewoog mijn hand in een wegveeg beweging naar opzij. Ik grijnsde. “We gaan hem zoeken en hem geven wat hij verdiend.” Ik keek opnieuw de straat rond en ik zag een rode pijl voor mijn geestesoog verschijnen, die weer net zo snel verdween als dat hij gekomen was. “Die kant op.” En ik trok mijn zus mee.
We hadden vijf minuten gelopen toen ik een groep mensen zag staan. Ik stapte erop af. “Pardon.” Zei ik, terwijl ik een stuk of vier mensen opzij duwde en een weg baande naar het midden waar een getinte man op de grond, tegen een muur zat. Mijn zus stond achter me en stootte me aan. “Dat is hem.” Stotterde ze.
Dat had ik wel gedacht. Door mijn zusje vast te houden had ik gezocht naar haar DNA en zo haar telefoon. Ik had de persoon gevonden die de telefoon in zijn bezit had en met de handbeweging had ik zijn beide benen gebroken.
Ik stapte naar voren in het gezichtsveld van de man. “Hai,” zei ik tegen hem. “Ik kom een dealtje met u maken.” Hij keek me vuil aan. Duidelijk niet in de stemming voor een deal. Ik duwde mijn zus naar voren. “Herkent u haar nog?” Hij wende zijn blik af. Ik haalde diep adem. Ik vroeg toch geen gekke dingen? Mijn geduld was bijna op en hij probeerde me uit. Hij maakte de ene fout naar de andere. Ik gaf een schopje tegen zijn voet en hij schreeuwde het uit. “Sorry meneer, ik vroeg u wat.” Hij keek me heel boos aan, niet van plan om antwoord te geven. Ik lachte hem toe. “Ik zal u helpen. U heeft net haar telefoon gestolen en wij willen hem terug.” Nu had de man ineens zijn stem teruggevonden. “Ik heb helemaal geen telefoon gestolen.” “Nee?” Vroeg ik weer. “Weet u het zeker?” Hij spuugde op de grond als antwoord. Dat was mijn druppel. Ik bewoog mijn hand weer en het geschreeuw was niet van de lucht. “Herinnert u het zich nu weer?” Vroeg ik toen. Hij hield zijn tanden op elkaar. Ik ging naast hem op mijn hurken zitten. “Voordat je weer weigert antwoord te geven wil ik je even duidelijk maken dat je 206 botten in je lichaam hebt, waarvan ik er al vijf heb gebroken. Weet je zeker dat je niet gewoon liever de telefoon teruggeeft?” Ik zag één seconde twijfel op zijn gezicht. Maar toen greep hij me naar de keel. Heel even dacht ik dat hij misschien de goede keus zou maken, maar nee. Sommige mensen waren echt dom. Dachten ze echt dat ze konden winnen tegen telekinisten?
Ik haalde met één beweging zijn handen van me af en gooide hem tegen de muur. Hij zakte bewusteloos in elkaar. Ik zocht mentaal naar de telefoon en vond hem in zijn jaszak. Niet veel later landde die in mijn zus haar handen.
Toen draaide ik me om naar de groep mensen om ons heen. Een paar van hen hadden telefoons in hun handen die ze op me gericht hielden. Ik glimlachte. Hoeveel van deze mensen zouden net zo dom zijn als de man op de grond? “Hallo allemaal. Wat leuk dat jullie zijn blijven kijken.” Ik keek iedereen één voor één in de ogen. “Ik wil even iets zeggen tegen de mensen die dit gebeuren net gefilmd hebben. Ik wil jullie adviseren om jullie filmpjes te verwijderen. Helaas werkt mijn gave niet goed op film en het zal jullie telefoons, of elk ander apparaat waarmee jullie het filmpje hebben geschoten, laten ontploffen.” Ik zag sommige mensen angstig kijken terwijl andere mijn waarschuwing weglachen. “Mochten jullie het filmpje direct geüpload hebben naar social media, kan ik jullie adviseren om deze ook meteen te verwijderen. Het zal worden gezien als een ernstig virus dat computers hackt en als dreiging worden gezien voor de nationale veiligheid. Het filmpje bevat jullie IP adres, dus drie keer raden wie er gearresteerd zal worden.” Nogmaals keek ik de hele groep langs. “Had ik al gezegd dat de apparaten met het filmpje erop binnen 30 seconden zullen ontploffen?” Een paar mensen gingen druk in de weer met hun telefoon. Ik haakte mijn arm in die van mijn zus en samen liepen we weg. Precies 30 seconden later hoorden we kleine ontploffingen komen van de straat die we net verlaten hadden. Mijn zus en ik keken elkaar aan. Yup, sommige mensen waren zeker dom.
we zijn er bijna, we zijn er bijna, maar nog niet helemaal!
Iejoor!! Bedankt voor deze uitdaging