
In het donkere bos rijd een eenzame ruiter. Hij is niets meer dan een vage schim, het enige dat op zijn aanwezigheid wijst is het zachte geplof van paardenhoeven op de natte bladeren. Het dier briest luid en kauwt op het koude bit. De regen loopt over hun bezweten lichamen, en doet de tempratuur nog lager aanvoelen dan het al is. De onweervliegjes zoemen om hun heen en kriebelen in hun nek. Gerommel in de verte kondigt onweer aan. De ruiter spoort het paard aan, speurend door het duister naar een schuilplek. Onrustig schud het dier met zijn hoofd, uitgeput en geïrriteerd. Zachtjes spreekt de ruiter het paard toe, moedigt het hem aan. Een snik van wanhoop klinkt door het geruststellende gemurmel. Het gezicht van de man is verborgen in de schaduwen van de nacht, maar zelfs in alle chaos van de storm is het duidelijk dat hij met zijn hoofd ergens anders is, ergens anders wil zijn.
Een bliksemslicht schiet uit de hemel en voor één seconde is het koppel zichtbaar. Het gezicht van de man, waarvan de ogen die heen en weer schieten en zijn mond opengesperd staat van de schrik. De regendruppels die uit zijn donkere haargrens lopen, over zijn scherpe jukbeenderen, langs zijn brede kaaklijn, over zijn nek rollen, zijn leren jas in. Het paard, dat duidelijk de elegante bouw heeft van een merrie, schrikt van het geluid en het plotselinge licht en probeert er vandoor te gaan. De man in het zadel is gelijk wakker en rukt aan de teugels om het angstige paard tegen te houden. Paniekerig zet de merrie haar achterbenen onder haar lichaam en richt zich op. Haar voorhoeven maaien wild door de lucht, haar nek staat gespannen rechtop, vechtend tegen de druk op het metaal in haar mond. De ruiter klemt zich vast aan de nek, maar zijn vingers krijgen geen houvast op het doorweekte haar. Hij valt achterover, slechts zijn zadel houd zijn onderlichaam op zijn plaats.
Een tweede bliksemslicht. Het paard hinnikt hard, als een kreet om hulp. Gespannen neusgaten, grote ogen die rood staan van angst. Overal over het lichaam van het enorme wezen zijn adertjes van inspanning zichtbaar. De achterbenen stappen heen en weer, zoeken naar hou vast, maar de natte bladeren hadden net zo goed ijs kunnen zijn. Het paard doet nog een poging en gooit zichzelf met al zijn kracht naar voren. De ruiter word de lucht in geworpen en komt met een harde klap met zijn rug tegen een boom aan. Door het plotselinge gewichtverlies komt het paard harder naar voren dan de bedoeling was. De voorhoeven glijden weg over de gladde bodem en de voorlichaam van het wezen klapt hard tegen de grond. Het hoofd is naar links gedraaid, terwijl het lichaam de andere kant valt. De nek klapt in een onnatuurlijke bocht tegen de bodem. Botten kraken en de rest van het enorme lichaam valt neer. Dood.
Bezweet schiet ik overeind. Mijn borst gaat op en neer, mijn adem komt met horten en stoten. Ik klem het deken om me heen terwijl mijn ogen de omgeving aflopen. ‘Gaat het?’ Anna zit in een stoel tegenover de bank waar ik op lig met een warme kop thee in haar handen. Ze kijkt me bezorgt aan. Ik haal diep adem door mijn neus en probeer de paniek weg te laten vloeien. Wanneer ik weer rustig ben knik ik, en ga weer liggen. ‘Ja, prima,’ antwoord ik naar het plafond kijkend, ‘alleen een nachtmerrie, niks ernstigs.’ Ik wil haar niet in de ogen kijken, bang dat ze het restje paniek ziet in mijn blik. Het gaat helemaal niet. Ik mag van buiten dan wel rustig ogen, vanbinnen word ik verscheurd door bezorgdheid. Bang dat wat ik zag echt was. Dat Valko nu ergens in de bossen ligt kapot te gaan van de pijn.
Valko. Ineens realiseer ik me waar ik ben, wat er is gebeurd. Valko is vertrokken, voorgoed. En ik ben thuis. Ik voel me nu niet alleen bezorgt, maar ook schuldig. Ik heb hem alleen gelaten, dankzij mij is hij verongelukt. Doe normaal Gwen, het was maar een nachtmerrie. Ondanks dat ik weet dat het niet echt was wat ik zag, moet ik het zeker weten. Ik ga op mijn zij liggen en kijk naar Anna, die met haar gedachten zich heel ergens anders lijkt te bevinden. ‘Heeft het gestormd vannacht?’ vraag ik haar. Haar blik word weer helder. Ze trekt haar wenkbrauwen op en kijkt me vragend aan. ‘Heeft het gestormd vannacht?’ vraag ik weer. ‘Nee,’ antwoord ze met een vriendelijke, maar afstandelijke glimlach, ‘hoezo?’ Zie je wel Gwen, er is niks aan de hand. ‘O, nee, gewoon.’ Het voelt fout om tegen haar te liegen, om Valko voor haar achter te houden. Ze was mijn beste vriendin, die vertellen elkaar toch alles? Was. Ik slik de brok in mijn keel door. Ik heb haar bedrogen door weg te lopen en haar niks te vertellen. Ik ben een vriendin van niks. Ze verdient beter. Anna kantelt haar hoofd naar rechts en kijkt me vragend aan. Even ben ik bang dat ze door gaat vragen, maar ze houd haar mond.
‘Weetje,’ zegt ze na een tijdje. Ik knik naar haar, zodat ze weet dat ik luister. ‘In de tijd dat je weg was, is er zo veel veranderd. En dat bedoel ik niet negatief, maar juist positief. Er is zo veel gebeurd, dat het te veel is om op te noemen. Om zo maar te vertellen. Ik wil het zo graag vertellen, maar ik weet niet hoe ik het moet brengen, waar ik moet beginnen. Of ik het überhaupt wel moet vertellen.’ Haar woorden zijn als een klap in mijn gezicht. Ik weet dat ik het er zelf naar gemaakt heb, maar dan nog doet het pijn. En het doet me niet alleen pijn dat ze niet weet of ze me het wel moet vertellen, maar dat alles er beter op geworden is toen ik weg was. Had ik liever gewild dat ze me op mijn donder had gegeven? Dat ze had gezegd dat ze zich dood was geschrokken toen ze erachter kwam dat ik verdwenen was? Dat ze me zo gemist had, dat ze nachten niet heeft kunnen slapen? Had ik haar zo veel pijn en verdriet toe wensen? Hoe egoïstisch het ook klinkt, ja, ik had gewild dat ze me zo erg had gemist, dat ze zo’n verdriet om mij had gehad. Ik zou blij voor haar moeten zijn, dat alles voor haar beter is geworden, dat ze gelukkig was en is Maar dat ben ik niet. Dat wijst er maar weer is op wat voor een slechte vriendin ik ben. Ik staar naar de grond, niet in staat te antwoorden.
‘Gwen, ik bedoel het niet gemeen, ik bedoel dat je er zelf wel stapje voor stapje achterkomt wat je hebt gemist. En heel veel weet je natuurlijk al.’ Heel veel weet ik natuurlijk al? Ik moet de neiging onderdrukken om mijn oren uit te hollen. Heb ik dat goed gehoord? Nee. Ik ben vast moe. Of ze heeft zich versproken. Voor ik verder kan redeneren, maakt ze haar verhaal af. ‘Maar ik wil natuurlijk eerst jou verhaal horen, inclusief details.’ Ik richt mijn blik op en kijk haar diep in de ogen. Ze is zo wijs, zo volwassen en tegelijkertijd zo gezellig en vriendelijk. Ik voel me net een klein mokkend kind vergeleken haar. ‘Het is te lang om zo te vertellen, Anna. Te lang en te ingewikkeld. En te onwerkelijk,’ fluister ik. Ze schuift haar stoel dichter naar de bank waar ik op lig toe, en strekt haar hand uit. Ze laat hem rusten op mijn schouder en kijkt me met een glimlach aan. ‘Ik weet het, Gwen, dus begin maar meteen met de details,’ zegt ze. Verbaast kijk ik haar aan. Niemand weet wat er precies is gebeurd, alleen ik. Ik en Valko. En zelfs ik mis nog stukken uit het lange verhaal. ‘O,’ antwoord ik alleen maar. Ze kijkt me met een ondeugende lach aan. ‘Ik heb gehoord dat Russel Black je ’s nachts opgehaald heeft en dat jullie een romantische rit onder de volle maan hebben gemaakt. Daarna nam hij je mee naar zijn huis. Jullie hebben je officieel verloofd en daarna zijn jullie gaan reizen door het land. Er gingen geruchten dat je zwanger was. Volgende week zou de bruiloft zijn.’ Sprakeloos kijk ik haar aan, niet in staat ook maar één woord uit te brengen. ‘Ik was zo opgewonden toen ik het hoorde! Ik bedoel, mijn kleine vriendinnetje valt voor een rijke landheer en gaat trouwen met hem. En dan ook nog zwanger. Dat had ik echt niet verwacht van jou, Gwen. Zie je wel dat hij niet zo erg was als je in het begin dacht? Zo zie je maar dat je nooit vooroordelen moet hebben. Serieus, ik kon niet wachten tot ik...’ Alle kleur trekt uit mijn gezicht weg. ‘Hoe weet je dat?’ vraag ik zachtjes.
‘Wat? Gwen, weet ik wat? Gaat het?’ Bezorgt voelt ze mijn voorhoofd. ‘Je bent steenkoud!’ roept ze uit. Ik negeer haar bezorgdheid en herhaal mijn vraag. ‘Hoe weet je dat allemaal?’ Ze grinnikt alsof ik iets grappigs heb gezegd. ‘Je hebt me zelf brieven geschreven, gek kind.’ Brieven.. Iemand heeft haar brieven geschreven, en ik was het niet. Waarom? En wie was het? En waarom hebben mijn ouders haar niks verteld? Wat is er gebeurd met de waarheid? En zij heeft natuurlijk geantwoord met brieven. Waar zijn die brieven dan gebleven? Waarom heb ik ze nooit gezien? Wie heeft ze gelezen? Was het Russel? Waarom zou hij zo iets achterhouden? Alles om me heen tolt, het word me allemaal te veel. Ik duw haar hand van mijn schouder en ren zo snel ik kan langs haar heen, de kamer uit.
Ik moet lucht. Buitenlucht. Ik moet nadenken. Ik heb rust nodig. Ik wil alleen zijn, maar ook weer niet. Ik wil in ieder geval weg van Anna, weg van de leugens. Zonder er bij na te denken vind ik de weg naar de voordeur, ren de trap af, langs de fonteinen, de in vorm geknipte heggen, de marmeren standbeelden. Verblind door tranen ren ik naar de plek die me het meest vertrouwt is. De plek met de mooiste herinneringen. De plek waar ik bij kan nadenken, maar ook weer niet. De plek waar ik rust kan vinden van de chaos in mijn hoofd. De stallen zijn niks veranderd. De inhoud wel. Paardenneuzen reiken naar mij wanneer ik door het gangpad ren. Met maar één doel voor ogen: naar het weiland. Ik spring over het hek en laat me aan de andere kant tegen het hout aanzakken. Meteen voel ik de rustgevende wind door mijn haar strijken en vervliegen al mijn gedachten. Mijn mond vormt zich tot een trieste glimlach. Alec is hier. Ik voel zijn troostende aanwezigheid. Alec zal altijd bij me blijven. Opgesloten in mijn hart. Wat er ook gebeurd. Hij zal de waarheid altijd weten.