Moderators: Essie73, NadjaNadja, Muiz, Telpeva, ynskek, Ladybird, Polly
Citaat:Opgelucht zie ik dat het Tim is die kloppend op zijn autoruiten de oprijlaan op rijdt. Ik zwaai, hij zwaait terug. Het portier van zijn auto vliegt open, hij groet me. ‘Hoi! Leuk dat je mee gaat, ben je wel eens vaker bij wedstrijden geweest?’ Wat zal ik antwoorden? Zullen ze het raar vinden als ik nee zeg? ‘Nee.’ Antwoord ik toch maar eerlijk. ‘Je vind het vast erg leuk. Ga je mee naar de stallen? Ruben en Mieke zijn al bezig met de paarden.’ ‘Ja tuurlijk, graag!’ Mijn hart klopt nog steeds in mijn keel, ik ben bang. In de verte staat Mieke te zwaaien. Met ruime bewegingen borstelt ze haar schimmel. Het grote witte paard staat rustig aan zijn hooi te knabbelen. ‘Wat heb je hem schoon gekregen!’ Roep ik haar toe. Ze glimlacht ‘Dankje!’ ‘Finn staat in bak, Ruben is hem aan het vangen.’ Tussen de kleine boompjes door kan ik de bak net zien.
Met stevige passen loop ik in de richting van het hek. ‘Heey Lieke!’ Groet hij zonder om te kijken. Hij staart voor zich uit, zijn blik gevestigd op Vinùr. Bezweet stapt het dier door de bak. Ruben loopt er rustig naar toe, het touw achter zijn rug vast geklemd. Bijna kan hij het touw vastklikken als Vìnur er vandoor schiet. Ruben zucht. ‘Hoe lang sta je hier al?’ Vraag ik zacht. ‘Veel te lang.’ Antwoord hij nors. Ik plof neer op het houten hek. Hij kijkt me kort aan en gaat naast me zitten, zijn ogen glijden langs me heen. ‘Sorry.’ Stamel ik ‘Sorry dat ik er niet was eergister. Ik, ik.. Er kwam iets tussen.’ Zuchtend kijkt hij me aan. Tot mijn verbazing steekt hij zijn hand uit, er verschijnt er een flauw lachje op zijn gezicht. ‘Zand erover?’ Lijkt hij haast te fluisteren. Terwijl ik mijn mond open doe om ja te zeggen voel ik iets warm tegen mijn arm. Vìnur’s zachte neus port in mijn buik. Ik kriebel hem zacht over zijn neus en pak hem bij zijn halster. ‘Zand erover!’ Antwoord ik enthousiast. ‘Je hebt hem!’ Lacht Ruben verbaast. Hij klikt het touw vast en leidt hem de bak uit. ‘Ga je op Finn straks?’ Hij haalt zijn schouders op ‘Hij moet eerst de trailer nog in. Mieke gaat meedoen met Nappy en mijn moeder op Jip. Finn gaat gewoon mee om ervaring om te doen.’ Ik knik om te laten merken dat ik het begrijp. ‘Wil jij hem even borstelen? Dan kan ik het tuig even in de trailer leggen. Als er iets niet lukt moet je even roepen. Ik ben dichtbij.’ ‘Is goed. ’ Hij geeft met Vìnur over, ik klem het touw tussen mijn vingers, bang dat ik hem los zal laten. ‘Doe rustig joh, niet zo gespannen!’ Roept Ruben met nog na. Blijkbaar is het aan me te zien.
Ik knoop Vìnur stevig vast. Even bestudeer ik de borstels in de rode borstelbak voor ik besluit met de harde borstel te beginnen. Vaag herinner ik me zoiets. Met lange halen, zoals ik Mieke dat heb zien doen, borstel ik het vuil van zijn flanken. De aangekoekte modder gaat er lastig af. Zijn huid voelt nog steeds vochtig aan van het rennen. Ik streel hem zachtjes over zijn aardekleurige hals. De lange diepbruine manen vallen speels over zijn nek. Met mijn vingers haal ik wat kleine klitten uit de lange haren. Vìnur kijkt even achterom alsof hij wil zien waar ik mee bezig ben. De treurige wijze ogen van de pony kijken me gerustellend aan. Ineens voel ik iets hards onder mijn vingers, ik strijk de manen aan de kant om het te kunnen bekijken. Het is een klein hoekig plekje, waarschijnlijk een litteken. Mijn vingertoppen glijden langs de rand van het litteken. ‘Ruben? Wil je even komen?’ Binnen een paar seconden staat hij naast me, een hoofdstel dat hij waarschijnlijk in de trailer wou leggen hangt nog over zijn schouder. ‘Wat is er?’ Vraagt hij leunend met zijn elleboog op de rug van het paard. Ik wijs hem het litteken aan. Hij laat zijn hand er voorzichtig overheen glijden en bekijkt het zorgvuldig. ‘Geen idee hoe hij daar aan komt. Het zit er zoiezo al een tijdje, het is al helemaal geheeld.’ Zegt hij, mijn blik ontwijkend. Op een of andere manier komt het niet heel geloofwaardig over, maar ik knik toch maar. ‘Lukt het verder?’ ‘Ja, gaat goed!’ ‘Mooi zo.’ Zijn diep bruine ogen laten het vuur in mij weer vlammen. Ik probeer hem niet recht aan te kijken, om maar niks te hoeven voelen. Hij glimlacht flauwtjes en loopt vervolgens weer terug naar de trailer. Ik ruil mijn harde borstel voor een zachtere en beweeg hem over de glanzende vacht. Snel krab ik de hoeven uit, denkend aan wat zo’n grote voet kan aanbrengen, zet ik hem toch liever snel weer neer. Met een daarvoor bedoelde borstel borstel ik de rossige manen en staart. Het kost me moeite om door de knoperige haren heen te komen. Ik pluk een aantal kleine takjes uit de dikke staart. Vìnur draait zijn hoofd naar me toe, misschien vraagt hij zich af wat ik aan het doen ben? Glimlachend wrijf ik hem over zijn zachte neus. Het doet me denken aan de fluwelen gordijnen die ik vroeger had. Het gevoel brengt mijn gedachten terug in de tijd. Kippenvel op mijn armen als ik er aan denk. Zuchtend ga ik weer verder met Vìnur. Vluchtig doe ik de benen, het hoofd maak ik voorzichtig schoon met een doekje. De pony knippert even als ik in de richting van zijn linkeroog kom. Zorgvuldig maak ik zijn ooghoeken schoon met een nieuw doekje. Daarna is het andere oog aan de buurt, tot mijn verbazing lijkt hij het niet eens door te hebben als ik dit oog schoon maak. Ik doe een stap naar achter om mijn poetskunsten te bekijken. Het ziet er best oké uit, niet zo als bij Mieke misschien, maar beter als het was. Met een ruk trek ik de knoop in het touw los. ‘Kom maar mee!’ Lijkt mijn stem tegen het Vìnur te fluisteren. Zelfverzekerd zijn! Hoor ik Ruben nog zeggen. Ik doe mijn best om er zo zelfverzekerd mogelijk uit te zien en loop vastberaden naar voren.
Zacht neurie ik een liedje. Rustig sloft Vìnur achter mij aan. Een gevoel van blijheid dringt mijn lijf binnen. Samen met Vìnur loop ik het hoekje om. Ineens springt Mieke tevoorschijn uit een deur opening. Geschrokken spring op zij, tegen Vìnur aan. Zijn voorbenen komen los van de grond, het touw staat strak. Mijn vingers klemmen hem stevig vast. Ik spring achteruit om te voorkomen dat hij me zal raken. Ik mijn ooghoek zie ik hoe ook Mieke geschrokken achteruit springt. De pony lijkt ineens nog groter, zij hoeven maaien door de lucht. ‘Kalm aan jongen!’ De woorden rollen uit mijn mond, het helpt niks. Met korte rukjes aan het touw probeer ik hem op de grond te krijgen. Het wit van zijn ogen is te zien, al zijn spieren spannen, klaar om te vluchten. Zijn voeten landen op de grond om vervolgens voor uit te springen. ‘Laat hem los!’ Hoor ik Mieke achter me schreeuwen, met een ruk word ik mee getrokken. Net op tijd dringen Mieke’s woorden tot me door. Snel laat ik het touw los. Vìnur vliegt er vandoor, zijn hoeven kletteren over Het harde pad langs het land. ‘Crâp..’ Zegt Mieke duidelijk geschrokken. Ruben die blijkbaar al die tijd achter Mieke heeft gestaan komt gelijk ik in actie. ‘Kom op, er achteraan. Dat pad eindigt in een drukke weg.’ We lopen de schuur waar Mieke en Ruben net uit kwamen weer in. Aan de wand staan twee fietsen. Ruben rolt ze snel de schuur uit en gebaart dat ik achterop moet. ‘Met iemand achterop ga je veel langzamer hè?’ Vraag ik hem om zeker te weten dat het de bedoeling is dat ik achterop spring. ‘Dat zien we dan wel weer, spring erop!’ Hij fiets zachtjes weg, ik neem een kort aanloopje en spring achterop.
Citaat:Ik grijp me aan hem vast, om te voorkomen dat ik mijn evenwicht verlies. Gelukkig lijkt hij het niet erg te vinden. Mieke stapt snel op de andere fiets, staand op haar trappers belt ze haar vader. Ik kan het gesprek niet verstaan, maar het zal wel over Vìnur gaan. Ik leg mijn hoofd tegen Rubens rug, ik kan de geur van zijn deo ruiken. Bij elke hobbel voelt het alsof ik een halve meter de lucht in gestuiterd word. Vìnur galoppeert de hoek om, ik kan hem niet meer zien. Ruben trapt zo hard hij kan, ik voel zijn borstkas op en neergaan. Vurig hoop ik dat Vìnur op tijd zal stoppen, het is duidelijk dat Ruben dit tempo niet lang meer vol houdt. ‘Pas op!’ Hoor ik mezelf gillen als hij recht op een hardloper af rijdt. De hardloper springt geschrokken opzij bij het horen van mijn stem. Mijn wangen zijn gloeiend heet, mijn handen koud. Het T-shirt dat ik aan heb plakt tegen mijn rug van het zweet. Het voelt alsof ik droom, geen fijne droom. Ik knijp, maar helaas. Kom op Ruben, fiets door. Zegt een stemmetje in mijn hoofd. Mieke fiets een paar meter achter ons, haar wangen zijn vuurrood van het trappen. De bocht nadert, hij minder vaart. Niet genoeg, het achterwiel glijdt weg in het mulle zand. Enkele seconden later liggen we op de grond. Mieke kan nog net op tijd remmen, haar voorwiel eindigt een meter voor mijn hoofd. Gelukkig is het zand vrij zacht ‘Gaat het wel?’ vraagt Ruben me. Snel knik ik, we stappen weer op. Mijn blauwe plekken steken akelig, maar we kunnen geen tijd verliezen. Met krachtige halen trapt hij door het mulle zand. Takjes slaan in mijn gezicht. Mieke fiets vlak achterons. Ze kan het maar net bijhouden. Vìnurs hoeven hebben venijnige gaten in het zand achtergelaten.. Ik druk me tegen Ruben aan om maar te kunnen blijven zitten. ‘Hou je stevig vast!’ Schreeuwt Ruben. Mijn vingers vinden grip op de ijzeren zijkanten van de bagagedrager. Ik stuiter bijna van de bagagedrager, we gaan door een kuil. Nog net kan ik mijn evenwicht terug vinden. In de verte zie ik iets bewegen, dat moet Vìnur wel zijn. Het stipje in de verte verdwijnen, de bomen razen langs ons heen. We volgen de hoefsporen, ze gaan naar links. Deze bocht lukt beter als de vorige. ‘Lukt het Mieke?’ Roep ik naar achteren. De wind lijkt maakt mijn stem bijna onverstaanbaar. Mieke heeft het blijkbaar toch gehoord, ik hoor iets wat op een ja lijkt. Ik hoor Ruben hijgen, zijn uithoudingsvermogen begint op te raken. De fiets gaat langzaam langzamer, het liefst zou ik willen schreeuwen dat hij door moet fietsen, maar ik weet dat als hij dat zal kunnen, hij het gedaan had. Het zweet loopt tegen mijn rug omhoog. Ik kan alleen maar hopen dat Vìnur het tempo ook niet heeft kunnen volhouden. Dan zie ik tot mijn verbazing in de verte iets wat op een paard lijkt. Het rent niet meer, hij staat stil.
Ruben heeft het ook gezien, ik zie hoe hij weer harder begint te trappen. Mijn vingers verkrampen van het vast klemmen. We komen steeds dichterbij, er staat iemand naast Vìnur. Aan het postuur te zien een vrouw. Ik val bijna van de fiets als Ruben op het laatste moment op zij moet voor een tak. Het is nog zo’n 100 meter naar Vìnur toe, hij lijkt stil te staan. Gelukkig heeft iemand hem kunnen vangen, ik moet er niet aan denken wat er anders gebeurt was. Ruben mindert vaart, mijn hart klopt in mijn keel, hopend dat het goed met hem gaat. Ik draai me om en zie Mieke naar me lachen. We komen dichter en dichterbij. ‘Ruben, alsje blieft keer om!’ Komt er gesmoord uit mijn mond. Mijn ademhaling versnelt, ik herken dat gezicht! ‘Waarom?’ Vraagt Ruben half lachend, ik wil hem wel slaan. ‘Dat is, dat is..’ Krijg ik alleen nog maar naar buiten. Ineens herkent Ruben haar ook, ik hoor hem vloeken. Ze kijkt mee aan, haar ogen maken contact met de mijne. Het is al te laat. ‘Helena.’ Maak ik mijn zin trillend af. Vìnur staat ontspannen naast haar, haar hand omklemt het halster. Even vraag ik me af hoe ze hem rustig heeft gekregen, maar tijd om er over na te denken heb ik niet. Haar ogen lijken vuur te spuwen.
Mieke heeft niks door, ze loopt rustig naar Helena toe. ‘Wat goed dat u hem gevangen hebt!’ Zegt ze beleefd, haar handen glijden over de zachte neus. Helena staart haar aan, het is maar goed dat je met blikken niet kan doden, anders was ze nu dood geweest. Ik grijp Rubens hand vast, hij knijpt zacht. Mieke gaat gewoon door ‘Wat knap, het is niet de makkelijkste!’ Wit van woede staart ze haar aan. Haar blik glijdt van Mieke naar mij, haar felblauwe ogen kijken me aan. Seconden lang staat ze me aan te staren. In mijn ooghoek zie ik Ruben bezorgd toe kijken. Langzaam veranderd haar gezicht in een valse grijns. De zon schijnt door die door de bomen schijnt creëert licht vlekken op het pad. De wind laat de kleine blaadjes aan de bomen ritselen. Mieke lijkt door te hebben dat er iets niet klopt, ze wisselt een blik met Ruben. ‘Mevrouw? Mag ik ons paard misschien terug?’ Vraagt ze angstig en zacht. Eindelijk maakt Helena haar blik los van mij. ‘Nee’ Is het antwoord kort maar vastberaden. ‘Lieke?’ Fluistert Ruben zacht ‘We moeten hier weg, dit komt niet goed.’ ‘Maar Finn dan?’ Voor hij antwoord kan geven, komt Helena op me af lopen. Mijn hart klopt in mijn keel, ik ben nog nooit zo bang geweest. Ze lijdt Vìnur aan de hand mee, het dier loopt poeslief mee. Ruben gaat voor mij staan, ik bewonder zijn moed, maar moet er niet aan denken dat Helena hem iets aan doet. ‘Ruben, ga aan de kant, alsjeblieft!’ Smeek ik hem zacht. ‘Nee, ik denk er niet aan.’ Fluistert hij. Helena loopt resoluut op hem af. Ik heb het gevoel dat ik geen lucht krijg. Adem halen, je hebt zuurstof nodig! Mijn ademhaling versnelt, ik lijk de controle over mijn lichaam kwijt te zijn. Het idee dat ik dit verdiend heb stelt me wat gerust. Ruben staat nog steeds voor me, ik duw hem aan de kant. Liever ik als hij. Helena staat zo’n drie meter voor me, haar woedende ogen zoeken de mijne. Ruben staat vlak achter me, ik voel zijn adem in mijn nek. ‘Niet doen Lieke, ren weg!’ Best een goed idee, maar ze zal me gegarandeerd in halen. Vìnur staat me aan. Vìnur staat voor vriend, Vìnur staat voor vriend, Vìnur staat voor.. Vriend van de vijand? Spookt het door mijn hoofd.
Je zou bijna denken dat hij mijn gedachten kan lezen, zijn diep bruine ogen kijken in de mijne. Helena lijkt door me heen te kunnen kijken, haar ogen staren in de verte. Mieke staat achter haar, ze is duidelijk bang. Ik probeer haar te gebaren dat ze er vandoor moet gaan. Als ik de dood verdien, dan liever zonder haar er mee te belasten. ‘Mieke ga weg!’ Schreeuw ik, haar blik kruist de mijne. Ze kijkt me hopeloos aan, medelijden komt naar boven ‘Hoor je me niet? Weg!’ Komt er boos uit mijn mond. Nog net vang ik een bange blik op, dan rent ze weg. Haar angst doet me pijn. ‘Jij, Jij stom rotkind’ Hoor ik Helena’s stem trillend van woede. Ik voel me net zoals Vìnur zich gevoeld moet hebben een kwartier geleden toen zijn hoeven wild door de lucht maaiden. Ik bal mijn vuisten en druk mijn nagels in mijn handpalm. ‘Hoe durfde je ?’ Krijst ze. Haar ogen zijn wijd opengesperd. Stapje voor stapje loop ik achteruit. Dan staat daar ineens Ruben, ik botst tegen hem aan. Tot mijn verbazing lijkt hij zijn aandacht ergens heel anders te hebben, ik volg zijn blik en zie hoe hij met zijn ogen naar iemand aan het gebaren is. Het duurt even voor ik door heb dat Tim achter Helena staat. Met gebaren probeert hij Ruben iets duidelijk te maken. ‘Wat is hier aan de hand?’ Vraagt hij uiterst vriendelijk. ‘Niks waar u zich mee hoeft te bemoeien. ’ Komt er narrig uit haar mond. ‘Niet? Eigenlijk denk ik daar iets anders over, dit is namelijk mijn paard.’ Hij klopt op Vìnurs billen. Zegt Tim met zijn zware stem. Helena, die zich heeft omgedraaid naar Tim, let even niet op Vìnur. Op dit moment heeft Ruben gewacht, hij grijpt zijn kans en zwaait zijn been over de rug van de pony. ‘Lieke spring erop!’ Gilt hij. Ik heb geen idee hoe ik er ooit op moet komen, er is geen tijd om te twijfelen dus ik neem snel een aanloop en zet af. Bijna zit ik, Ruben trekt me aan mijn jas het laatste stukje om hoog. Hij zet zijn hakken stevig in de buik van de pony. Het dier draafde zacht weg, ‘kom op Finn, rennen!’ Schreeuwt Tim achter ons. Het uitgeputte paard versnelt, ik hem moeite met het blijven zitten. Stevig klem ik mijn benen om de buik, mijn handen om Rubens middel. Bij elke pas van het dier plof ik hard neer. Vìnur zet nog wat tempo bij, de wind suist door mijn haren.
hannah41 schreef:Allebei bedankt!MelissaV schreef:Ik vind het weer een supergoed stuk! Zat er helemaal in!
Je hebt alleen een paar keer Lieke gebruikt in plaats van Mieke
Zo heet het zusje van RubenOf heb ik het ergens omgeruild?
_Roodvos_ Daar komt later nog een verklaring voor!