Nog maar een upje 
Citaat:
4
Opgelucht dat de aandacht even niet op mij gevestigd was strompelde ik naar een leeg stapelbed in de hoek. Het bed was onopgemaakt en een dun laagje stof vertelde me dat hij al een tijdje buiten gebruik was. Maar dat maakte me niks uit, ik was blij dat ik mijn vermoeide voeten rust kon geven en plofte neer op matras. Mijn vingers gleden over de zachte hoes erom heen terwijl ik mijn andere hand door mijn haar haalde. Enkele mensen keken me wantrouwig aan. ‘Welkom!’ Zei een meisje aan de kant, maar niet tegen mij. Vol bewondering keek ze de jongen aan. Zijn bruine ogen keken nieuwsgierig rond, bleven hangen bij mij. Ik staarde hem aan net zoals hij mij aan staarde. De wereld om me heen leek te vervagen en ik zag alleen nog zijn ogen. Voor enkele seconden was ik terug in het bos en het enige wat ik ervoor hoefde te doen was hem aan kijken. Mijn hart ging te keer in mijn borstkas, maar het voelde niet goed. En Cam dan? Vroeg ik mezelf. Snel wende ik mijn blik af, mijn wangen gloeiden en ik wist dat ze het konden zien. Nu staarden de mensen in de kamer niet alleen naar hem, maar ook naar mij. Nonchalant stapte hij mij kant op, sprong en landde naast mij op het bed. Alsjeblieft ga weg. Schreeuwde een stem in mijn hoofd, maar mijn lichaam wou het tegenovergestelde. ‘Ben je nieuw?’ Vroeg hij terwijl zich naar me om draaide en zich gemakkelijk maakte met zijn rug tegen een van de spijlen van het stapelbed. ‘Ja, zo zou je het kunnen noemen.’ Knikte ik. Waarom kun je nou niet gewoon ja zeggen? Tot mijn verbazing stak hij zijn hand naar me uit. Dankbaar maar ook twijfelend legde ik mijn hand in de zijne en schudde hem. Zijn vingers sloten zich stevig om de mijne, even voelde ik me geëlectrocuteerd. Ik vroeg me af of ik nu mijn naam moest noemen, zoals ik altijd deed als ik iemand een hand gaf. Voor ik een echte keuze kon maken rolde het al over mijn lippen. ‘Evanee.’ Fluisterde ik zacht en ik baalde al van mij keuze voor ik het woord ook maar goed en wel uitgesproken had. Een glimp van verbazing gleed over zijn gezicht, verder liet hij niets merken. ‘Desh.’ Knikte hij terwijl hij mijn hand los liet. Dit was de eerste kennismaking die voor mijn gevoel enig sinds normaal verliep sinds mijn komst. ‘Dat bed boven je hoofd, is die nog vrij?’ Vroeg hij lachend. Ik haalde mijn schouders op, wat hij blijkbaar als antwoord zag. Soepeltjes sprong hij op het bovenste bed. Stof deeltjes tuimelden naar beneden, prikten in mijn ogen. In mijn ooghoek zag de rest van de kamer me aanstaren. C990 zat met haar mond half open naar me te kijken. Geen idee waarom. Mijn vingers vouwden zich samen achter mijn hoofd terwijl ik me op het matras liet zakken. Ik voelde me uitgeput, al was het nog niet laat, maar ik durfde mijn ogen nog niet te sluiten. Bang voor wat ik zou zien als ik ze weer zou openen. Met handen onder mijn hoofd en mijn ogen half dicht bestudeerde ik de vering van het bed boven me. Ik probeerde de ogen om me heen te nergeren, maar het ging met niet goed af. Binnen in me vlamde angst, een klein vlammetje dat ik maar niet uit kreeg.
‘Ze is er van door!’ Schreeuwde de man. Zijn witte jas gaf bijna licht in het zwakke avondlicht. ‘Ik weet het.’ Antwoordde een andere stem, boos. ‘Ze was een van de meest geschikte deelnemers, besef je dat wel?’ Vroeg de man zacht, zijn stem klonk dreigend. Als warme lucht voor een onweersbui. ‘Doe niet alsof ik achterlijk ben, tuurlijk besef ik dat!’ Schreeuwde hij boos terug. In de verte klonken voetstappen. ‘Zorg dat ze terug komt voor ze voor problemen zorgt.’ Fluisterde de man. ‘Ze kan nooit ver weg zijn, ze komt nergens binnen.’ Knikte hij als antwoord. De nacht deed zijn intrede en de lucht koelde langzaam af. Een koel briesje blies over hun armen terwijl ze het donker instapten.
Geschrokken schoot ik omhoog toen er een hand op mijn arm gelegd werd. ‘Eef, word wakker!’ Fluisterde een stem zacht. Het duurde even voor ik me realiseerde waar ik was. Het was zo donker in de kamer dat de persoon voor me enkel een zwart silhouette was. ‘Laat me los!’ Siste ik. Hij reageerde gelijk. ‘Desh?’ Vroeg ik zacht toen ik zijn stem herkende. Hij reageerde niet, maar ik wist dat hij het was. ‘Wat is er?’ Fluisterde ik bijna onhoorbaar terwijl ik rechtop ging zitten. Ik was in slaap gevallen met mijn schoenen nog aan, besefte ik. ‘Kom.’ Fluisterde zijn stem dichtbij mijn oor. Zijn warme adem streelde mijn huid, liet al mijn zintuigen weer tot leven komen. Hij rook zelfs naar het bos. Of misschien verbeeldde ik me dat alleen maar. ‘Waarom?’ Fluisterde ik zacht. ‘Dat vertel ik je zo, maar eerst moeten we hier weg.’ Zei hij zacht. Ik voelde mijn hart sneller kloppen bij elk woord dat hij zei. Koppig bleef ik zitten. ‘Ik heb niet alle tijd Eef, alsjeblieft vertrouw me.’ De maan gaf de kamer een somber grijs tintje, zoog alle kleuren op. ‘Noem me geen Eef. Hoe weet ik of ik je kan vertrouwen?’ Snauwde ik, mijn stem sneed door de lucht, die in inmiddels al wat koeler geworden was. Ik hoorde hem zacht zuchten. ‘Dat weet je niet, ik geef je mijn woord, meer kan ik niet doen.’ Langzaam stond ik op, wetend dat ik de strijd tegen mezelf en mijn nieuwsgierigheid toch niet zo winnen. Hij pakte mijn onderarm losjes vast en begeleidde me door het donker. Met moeite weerstond ik de neiging om me weer los te trekken, diep van binnen smachtte mijn lichaam naar zijn aanraking. We slopen langs de rijen bedden en tot mijn verbazing leek iedereen te slapen. Koud metaal brandde tegen mijn huid. Mijn vingers zochten naar het amulet in mijn zak, omdat het mijn enige hoop was. Als er een heen weg was met dat ding, was er vast ook een weg terug. Hij drukte zijn handpalm tegen het vlak naast de deur en mompelde wat woorden. De deur ging open en sloot gelijk weer toen we de kamer uit stapten.
De gang leek in het donker wel eindeloos en ik voelde me nog kleiner als normaal. Desh liep een halve meter voor me, hij had mijn arm los gelaten. In mijn hoofd telde ik de deuren die we passeerden, maar al snel raakte ik de tel kwijt. ‘Hoe vind je ooit de weg terug?’ Vroeg ik zacht. Hij haalde zijn schouders op. ‘Dit is niet de eerste keer dat ik hier loop.’ Was zijn antwoord. ‘Hier in.’ Fluisterde hij zacht terwijl hij bleef staan voor een deur van metaal. ‘Wat ben je nou van plan?’ Zeurde ik. Het klonk stom, maar ik moest het weten voor ik straks niet meer terug kon. Let op je woorden. Hoorde ik de man nog zo zeggen. Tot nu toe was ik nog niet echt succesvol. Zenuwen gierden door mijn lijf. ‘Dat kan ik nog niet zeggen.’ Zei hij. ‘Vertrouw me.’ Fluisterde hij in mijn oor. Zijn bruine ogen keken me aan en als ik niet had leren zwemmen was ik zeker weten verzopen. Zuchtend en vol twijfels liep ik achter hem aan. De zware deur viel achter ons in het slot. We stonden niet in een kamer, zoals ik verwacht had, maar middenin een brede gang. Anders als de gang waar ik net stond, leek dit meer uit mijn tijd. Aan het plafond zag ik nog restanten van oude tl-lampen, de muren ruwer geverfd en aan beide zijdes waren ramen. Gewone ramen, van glas. Het deed me denken aan mijn school, alleen dan wat strakker. ‘Is dit het oudere gedeelte van het gebouw?’ Vroeg ik, nieuwsgierig als ik was. ‘Hoe zie je dat?’ Vroeg hij glimlachend. ‘Ik herken het.’ Fluisterde mijn stem zacht. Ik kon mezelf wel voor mijn kop slaan, duidelijker kon ik het niet maken. Let op je woorden. Maar hij knikte alleen maar begrijpend. ‘Ik ook.’ Zei hij heel zacht. Zo zacht dat ik twijfelde of ik het wel goed verstaan had. Hij liet zijn sterke hand langs de muur glijden tot die bleef hangen bij een lichtknop. De tl lampen gingen knipperend aan. Ze gaven maar een zwak licht af, maar genoeg voor ons. Ze hulden de gang in een grimmige sfeer. Aan beide kanten waren kleine kamertjes, maar het wat er te donker om goed naar binnen kunnen te kijken. Ik voelde me opgesloten en verwachtte dat er elk moment iemand uit een van de ruimtes naar buiten kon springen. Zo goed mogelijk deed ik mijn best om niet te veel te stampen, maar onze voetstappen klonken beangstigend hard door de gang. Desh zag me sluipen en keek me zacht grinnikend aan. ‘Doe maar rustig, er is hier nooit iemand.’ Zijn woorden galmden door de gang, die maar geen eind leek te hebben en ineens voelde ik me enorm kwetsbaar. Als er iets met me zou gebeuren zou niets of niemand me ooit zoeken. Je ouders zullen niet meer op je wachten. Klonk de stem in mijn hoofd. Tuurlijk zullen ze op me wachten! Dacht ik terwijl ik tranen voelde opwellen in mijn ooghoeken. Snel knipperde ik ze weg. Geen denken aan dat ik hier zou staan huilen waar hij bij was. Hij keek me vragend aan en ik vroeg me af hij misschien een vraag gesteld had. ‘Sorry, wat zei je?’ Stamelde ik terwijl ik zijn ogen ontweek. Ik maakte vast geen goeie indruk. Gelukkig maar.