Moderators: Essie73, NadjaNadja, Muiz, Telpeva, ynskek, Ladybird, Polly


.
. Genant... Nu nog tot 00.00 wachten en het dan posten
.

Citaat:Nieuwsbericht dat ik gebruikt heb als inspiratie voor dit verhaal:
'Geredde visser getuige van eigen dodenwake.'
Donkere wolken pakten zich boven haar hoofd samen. Ze voelde haar handen klauwen langs de koude, gladde rotswand en ze hoorde haar hartslag in haar oren. Haar ademhaling ging hortend en stotend en één split-second dacht ze aan opgeven.
Even leunde ze vermoeid achterover. Ze veegde haar lange blonde haren uit haar gezicht waarbij ze voelde dat enkele strengen haar achter haar kapotte bebloede nagels bleven haken. Haar gezicht vertrok in een grimas van pijn en ze blies trillend haar warme adem uit.
Ze keek omhoog langs de rotswand waar ze langs omhoog moest zien te komen en dacht terug aan alle beproevingen die ze had doorstaan. Ze voelde zich vies door wat haar ontvoerders haar aangedaan hadden en ze was er niet zeker van of ze nog wel thuis mocht komen. Ze moest proberen thuis te komen.
Ze voelde warme tranen opwellen bij de gedachte aan haar zusje en aan haar ouders. Haar vader, een tanige trotse man en haar moeder, een liefdevolle warme vrouw.
Vijftig dagen had ze gereisd om thuis te komen. Met niks meer dan een witte linnen jurk om haar lijf had ze geprobeerd te liften maar niemand had haar mee willen nemen. Vijftig dagen had ze overleefd op dat wat de natuur haar aangeboden had en nu deed alles in haar lijf pijn.
In de verte hoorde ze de eerste rommel van het onweer en ze besloot voort te maken. Nog een keer haalde ze diep adem en probeerde ze grip te krijgen op de rotswand met haar beschadigde vingers. Ze zette haar kiezen op elkaar om de pijn die ze ervoer te verdringen en om een kreet van pijn binnen te houden.
Dikke, koude druppels vielen op haar gezicht neer en ze knipperde met haar ogen toen de regen haar ogen in liep. Met haar blote voeten probeerde ze zichzelf weer wat hoger op de berg te positioneren.
Steeds een stukje verder.
Herinneringen flitsten door haar hoofd. De pijn in haar ziel overstemde de lichamelijke pijn van haar handen en voeten.
Nog een stapje verder.
Haar adem stokte in haar keel toen een stukje van de berg boven haar afbrak en op haar hoofd terecht kwam.
Steeds een stukje verder.
Warme tranen vermengden zich met de koude regen op haar wangen en druppelden in haar nek. Ze negeerde haar pijn en vermoeidheid en bad dat het einde van de klif snel dichterbij zou komen.
Eindelijk was ze er.
Ze trok zichzelf over de rand en bleef even roerloos liggen. Een kreet van overwinning en machteloosheid tegelijk ontsnapte uit haar binnenste. De kreet weerkaatste op de bergen om haar heen.
Langzaam voelde de zichzelf kalmeren. Ze was er. Ze was in de bewoonde wereld. Langzaam ging ze rechtop zitten en keek om zich heen. Voor zich zag ze de vangrails van de doorgaande weg die langs de rotswand liep. Toen ze de weg af keek zag ze in de verte rode, blauwe en gele huizen staan. Daar zouden mensen zijn. Daar moest ze heen. Misschien was er wel een politiebureau.
Met haar laatste krachtsinspanning dwong ze zichzelf om op te staan en te gaan lopen. Auto's raasden langs en bestuurders toeterden verontwaardigd en verbaasd wanneer ze haar zagen.
Eindelijk kwam het dorpje in zicht. Het lag op een bergkam met uitzicht op een groot fjord. Normaal zou het uitzicht haar de adem benemen, nu was ze te moe en te gebroken om er enige aandacht aan te schenken. Strompelend ging ze over de dorpsstraat op zoek naar een politiebureau.
Paul keek op van zijn paperassen toen hij het belletje van de deur hoorde en zijn adem stokte in zijn keel. In de deuropening stond een jonge vrouw van een jaar of twintig, haar lange blonde haren leken dreadlocks zo zaten ze in de knoop, van haar witte jurk was heel erg weinig over en ondanks dat het een strak model was slobberde het rond haar lichaam. Haar groene ogen keken zoekend het gebouw rond.
Terwijl hij achter zijn balie vandaan kwam probeerde hij de vrouw te plaatsen, ze kwam hem heel bekend voor. Plots bleef hij geschokt staan en keek naar de poster met VERMIST die op de muur naast hem hing. 'Jaynee, jij moet Jaynee Hall zijn!' Riep hij uit. 'Dave, Trevor, kom snel hier! Jaynee Hall is zojuist ons bureau binnen gestapt!'
Jaynee keek opgelucht toe hoe de agenten aangesneld kwamen en ze liet zich uitgeput op de vloer zakken. De drie agenten knielden om haar heen en vuurden vraag na vraag op haar af. Ze was te moe om te antwoorden en ze keek hen alleen maar hulpeloos aan.
'We moeten haar naar een ziekenhuis brengen jongens, daar kunnen ze haar helpen en kan ze veilig bijkomen. Als ze eenmaal weer bij is kunnen we haar ondervragen over de vermoedelijke daders.' Paul hielp Jaynee voorzichtig overeind en sloeg zijn jas om haar heen. 'Kind, je bent steenkoud. Hier, kom maar mee. Dan brengen we je naar het ziekenhuis. Zij zullen je onderzoeken en ze kunnen je behandelen aan je verwondingen. Kom..'
Leidzaam liet Jaynee zich naar een auto begeleiden en liet zich op de achterbank glijden. Eindelijk was ze veilig.
'Ik kom u uw medicatie voor thuis brengen mevrouw Hall, uw lift staat beneden voor u klaar.' De jonge verpleegster bekeek Jaynee met een blik die diep respect uitstraalde.
Jaynee begon er gewend aan te raken. De afgelopen vijf dagen had iedereen haar behandeld alsof ze een uit de dood opgestane godin was. De verpleging had haar constant steelse blikken toegeworpen en de artsen hadden haar met de grootste omzichtigheid behandeld. Ook was Paul elke dag langs gekomen om met Jaynee te praten. Ze spraken over van alles en af en toe verhoorde hij haar. Vandaag zou hij haar naar huis brengen.
Naar haar ouders en zusje, die nog niet wisten dat Jaynee weer terecht was. Het zou een lange rit worden. Haar ouders hadden er jaren geleden voor gekozen om de stad te verruilen voor een klein dorp in het noordelijkste deel van het land, waar ze geen last zouden hebben van de 24-uurs maatschappij die men tegenwoordig kende. Ze hadden geen tv en geen telefoon.
Jaynee pakte het tasje met medicatie van de verpleegster aan, 'dank u wel. Bedankt dat jullie allemaal zo goed voor mij hebben gezorgd.'
Toen ze door de schuifdeuren van het ziekenhuis naar buiten liep zag ze Paul al naast een grote Volvo staan. Snel liep ze op hem af en omhelsde hem. 'Het is dan eindelijk zover' mompelde ze en ze stapte aan de passagierskant in.
'Jaynee...' Hoorde ze nou iemand haar naam zeggen?
'Jaynee, we zijn er!' Langzaam opende ze haar ogen en het eerste wat ze zag was de bezorgde blik van Paul. 'Jaynee, dit kan schokkend voor je zijn. Kom maar mee.'
Ze rekte zich uit en stapte uit de auto. Paul kwam naast haar lopen en legde zijn hand op haar onderrug. In stilte liepen ze het bospad af. Onder de hoge bomen voelde Jaynee zich rustig worden: Ze was thuis.
Nog een bocht en dan zou ze haar ouderlijk huis in zicht krijgen. Dan zou ze een plein over moeten steken, langs een klein kerkhof moeten lopen en dan zou ze voor de diepgroene deur van haar ouderlijk huis staan. Hoe zouden ze reageren?
Jaynee begon harder de lopen en toen ze de bocht om kwam zag ze dat het plein absoluut verlaten was. Geen kleine kinderen van de over- of naaste buren die aan het spelen waren. Geen jongeren die stiekem sjekkies rookten in de schaduw van de buurtsupermarkt. Zoekend liep ze door.
Toen ze langs het kerkhof kwamen hoorden ze stemmen en Jaynee keek aandachtig naar de mensen die daar stonden. Ze zag haar vader en haar moeder. Tussen hen in stond haar zusje. Net toen ze hen wilde roepen zag ze dat ze hartverscheurend stonden te huilen. Ze besloot het kerkhof op te lopen en hoe dichterbij ze kwam hoe angstiger ze werd.
Plots hoorde ze de priester spreken: 'geachte aanwezigen. Vandaag zijn wij hier bijeen gekomen om na vermissing van zesenvijftig dagen te herdenken en te begraven: Jaynee Hall.'
Bij worden waar ze of te zou moeten staan, staat overal de. Ik bedoel dat niet als commentaar hoor, maar zulke grappige dingen vallen mij op.