Ik wist dat Elizabeth gestoord was vanaf het moment dat ik haar ontmoette. Misschien was dat wel waarom ik met haar durfde te praten. Misschien was dat wel waarom ik haar zo leuk vond: omdat ik ergens hoopte dat ze misschien gestoord genoeg zou zijn om hetzelfde van mij te vinden.
“Ga je mee sterren kijken?” Elizabeth grijnst breed en trekt mij aan mijn hand mee naar het raam toe. Ik volg haar verdwaasd en bots bijna tegen haar op wanneer ze op haar hakken draait. Elizabeth kantelt haar hoofd vragend en haar twinkelende, grijsblauwe ogen schieten bijna speels over de groeven van mijn gezicht. Ik geef geen antwoord en kan alleen maar knikken. Minder dan een dag eerder was ze mijn leven komen binnenvliegen met haar lach, haar twinkelende ogen en haar lust voor alles wat verkeerd, fout en compleet gestoord is. Nu kijk ik hoe het maanlicht haar knalrode haren doet schitteren. Ik vind dat ze zo net een ster lijkt, zoals ze daar staat. Of een godin.
Ze pakt mijn hand trekt me bijna het raam uit.
“Wat is je naam?” Vraagt ze wanneer we op het platdak staan onder de sterrenhemel. Ze opent een blikje cola en geeft het aan me zonder te kijken. Dan loopt ze naar de dakrand en maakt een sprong naar het dak van de buren. Even is het net of ze vliegt.
“Elliot.” Antwoord ik terwijl ik met grote ogen kijk hoe ze perfect op haar voeten landt en zich met een enorme grijns naar mij keert. Ik slik. “Mijn naam is Elliot.”
“Aangenaam kennis te maken Elliot.” Schreeuwt ze naar me toe over de daken, voordat ze met grote passen over het dak begint te rennen en mij wenkt te volgen. Ik denk er niet bij na en voordat ik het door heb spring ik naar dak van de buren. Ik kom terecht op mijn knieën en ik voel de schaafwonden branden, maar het maakt niet uit: het is de eerste keer dat ik iets gevoeld heb in de afgelopen vijf jaar.
Het is een goed soort pijn.
Ze komt altijd ’s nachts en baadt in het licht van de maan en de sterren. Niemand kent haar, niemand weet wie ze is. Ze is mijn geheim.
“Ik wil je iets laten zien.” Zegt Elizabeth en ze strekt haar hand naar mij uit. In een reflex pak ik de hare, omdat ik weet dat het de enige manier om haar bij mij te houden is. Ze is een wervelstorm en als ze me niet meeneemt, laat ze me achter met de resten van mijn oude leven nog om mij heen.
Haar hand voelt niet warm zoals ik gewend ben. Ik voel metaal en plastic in mijn handpalm drukken en herken het geluid als het gerinkel van een sleutelbos. Elizabeth danst bijna naar een auto en gaat in de bijrijdersstoel zitten. Ze wenkt me. Ik loop met voorzichtige passen naar de auto en schud resoluut mijn hoofd wanneer ik bedenk wat ze wil.
“Ik heb nog nooit autogereden. Ik kan niet autorijden.” Beken ik zacht, bang dat Elizabeth me uit zal lachen en nooit meer ’s nachts op mijn raam zal tikken om mij mee te nemen in haar wereld. Elizabeth lacht en schudt haar hoofd.
“Die twee dingen hoeven niet per se samen te gaan. Eens moet de eerste keer zijn.” Ze trekt me achter het stuur en pakt de sleutels uit mijn hand.
“Ik help je wel.” Belooft ze me en dan grijnst ze. “En Elliot: Wees voorzichtig. Ik denk dat de eigenaar zijn auto wel heel terug wil.”
Een enorm recht stuk weg ligt voor ons. De stad, de drukte en al mijn angsten liggen achter mij.
“Handsfree!” Schreeuwt Elizabeth uit het raam terwijl ze bijna opstaat uit haar stoel en haar beide armen uit de auto laat reiken.
Ik lach.
Voor het eerst in tijden.
“Wat, ben je nog nooit met de trein geweest?” Elizabeth trekt haar wenkbrauwen op en bijt op haar lip. Dat is wat ze doet wanneer ze me schattig en onschuldig vindt. Het maakt me niet zoveel meer uit als eerst, want het voelt als vriendschap en acceptatie en als Elizabeth.
“Jawel, soms als we naar mijn vader gaan.” Mompel ik terwijl ik haar probeer te volgen. Het is donker op het station, maar de treinen lichten op als lichtroutes door het landschap. Elizabeth merkt dat ik achter blijf en pakt mijn hand, dan trekt ze me naar één van de stilstaande treinen en grijnst naar mij. Ze hijst zichzelf op de trein en strekt haar hand naar mij uit.
Ik schud mijn hoofd en toe een stap naar achteren.
“Kom op, leef een beetje!” Roept Elizabeth en ze reikt verder naar mij. Ik ben bang dat ze van de trein af zal vallen en stap snel weer naar voren. Dan pakt Elizabeth mijn hand en kijkt me in mijn ogen. Het volgende moment trekt ze me op de trein. Ik sta het toe. Net op tijd weet ik mijn voeten op de trein de hijsen voordat de trein met een daverend gekletter onder mijn voeten weg rijdt. Ik weet dat ik net iets ontzettend stoms heb gedaan en sla mijn handen voor mijn mond om mezelf te kalmeren. Plotseling voel ik Elizabeth ’s hand op mijn schouder en wanneer ik me omdraai zie ik haar rechtop staan, haar armen gespreid, badend in het licht van de trein, de maan en de sterren.
Ik blijf de hele reis zitten, dicht bij de veiligheid van de trein, maar ik kan mijn ogen niet van Elizabeth af houden.
Want ze is werkelijk magisch.
Elizabeth geeft mij mijn eerste kus, vlak na mijn eerste biertje.
Elizabeth is mijn geheim, maar ik ben niet het geheim van Elizabeth. Elizabeth doet niet aan ‘enkelvoudige relaties’. Ik weet niet wat ze daarmee bedoelt. Het enige wat ik begrijp is dat ze genoeg liefde en levenslust in haar hart heeft om de hele stad lief te hebben.
Ik kan haar delen. Ook al zou ik haar het liefst helemaal voor mezelf hebben.
De tiende nacht is Elizabeth er niet meer.
“Van de trap geflikkerd.” Mompelt Kevin; een lange, magere jongen met een bleke huid en kort bruin haar. Ik heb hem eerder gezien. Hij is een van de jongens met wie ik Elizabeth deelde. Hij was er het eerst en kreeg vaak meer aandacht van Elizabeth en dat begreep ik. Hij was de hond die ze als puppy had geadopteerd en ik was de ongemanierde straathond die aan was komen lopen. De liefde zonder hiërarchie betekende niets met Elizabeth.
Kevin vertelt me details die ik niet wil horen.
Ik zwijg. Ik heb alleen maar gezwegen sinds ze het me vertelden. Elizabeth was de enige die ooit naar me luisterde. Zonder haar lijkt het spreken van woorden een schending van die eer.
“Ik had altijd verwacht dat ze van die verrekte klotetrap zou vallen.” Snerpt Kevin met een bittere lach en hij balt zijn vuisten. “Ik dacht dat we op een dag gewoon allemaal tegelijkertijd van die trein zouden flikkeren, Elliot, dat dacht ik! Dat ze ons allemaal mee zou nemen in haar waanzin. Samen de hel in met één knal. De highway to hell.”
Ik zwijg.
“Van de trap geflikkerd. Elizabeth was godver domme meer waard dan dat.”
“Dit is gestoord.” Zegt Kevin.
“Elizabeth was gestoord.” Antwoord ik.
We zitten bovenop de trein, tussen ons in een boeket van twintig witte rozen. Zonder Elizabeth ‘s stralende aanwezigheid is het verlaten treinstation duister en intimiderend. Alles in mij schreeuwt om van de trein af te springen en te ontsnappen nu het nog kan, maar de herinnering aan Elizabeth geeft mij de moed om te blijven zitten.
De trein slaakt een zucht en begint te rijden. De wind raast door mijn haren als de eerste keer en ik houd het boeket stevig in mijn handen terwijl ze blaadjes als een spoor achter de trein weg vliegen in de wind. Dan voel ik Kevins hand om de mijne en word ik bruut tot staan getrokken. Bijna verlies ik mijn evenwicht, maar dan sta ik met twee voeten op de trein, mijn armen gespreid en mijn neus in de lucht.
“Elizabeth!” Schreeuwt Kevin tegen de wereld terwijl hij met zijn voeten op de trein stampt. “Je was godver domme gek en ik houd van je. Houd een plekje voor me vrij in de hel want ik houd van je!”
“Ik houd van je!” Echo ik door de duistere nacht. “Elizabeth, ik houd van je!”
We schreeuwen tot we schor zijn.
We schreeuwen tot de trein stopt.
We schreeuwen tot het geen pijn meer doet.